GELUIDSSTERKTE
WAARSCHUWINGEN
GELUIDSSTERKTE TOETSEN
RIEMEN VEILIGHEIDSGORDELS
SERVICE
PASSAGIERSAIRBAG
EXIT MENU
OPMERKING Tijdens het rijden is om
veiligheidsredenen alleen een beperkt
menu (“Piep Snelheid” instellen)
toegankelijk. Breng het voertuig tot
stilstand om toegang te krijgen tot het
volledige menu.
TRIP COMPUTER
Algemene informatie
De Trip-computer geeft informatie over
de werking van het voertuig weer op
het display, wanneer de contactsleutel
in de stand MAR staat. Hiermee
kunnen twee afzonderlijke functies
worden aangemaakt, “Trip A” en Trip B”
genaamd, waarmee grootheden
tijdens een reis met het voertuig kunnen
worden vastgelegd. Beide functies
werken onafhankelijk van elkaar. Beide
functies kunnen gereset worden (reset –
begin van een nieuwe reis).
“Trip A” geeft informatie over:
Externe temperatuur (voor
voertuigen Natural Power met
temperatuursensor)
Bereik
Afgelegde afstand
Gemiddeld brandstofverbruik
Huidig verbruik
Gemiddelde snelheid
Reistijd.“Trip B” is alleen beschikbaar op
multifunctionele displays en geeft
informatie over:
Afgelegde afstand B
Gemiddeld verbruik B
Gemiddelde snelheid B
Reistijd B.
Natural Power versies
OPMERKING De gegevens van de Trip
Computer over bereik, huidig verbruik
en gemiddeld verbruik zijn op deze
uitvoeringen niet beschikbaar.
8)
49
Trip verlaten
De TRIP-functie wordt automatisch
verlaten nadat alle waarden zijn
weergegeven of wanneer de
SET
-knop langer dan 1 seconde
wordt ingedrukt.
BELANGRIJK
8)“Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie
“Trip B inschakelen”). De parameters
“Actieradius” en “Huidig verbruik" kunnen
niet worden gereset.
50
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
TRIP bedieningsknop
De TRIP-knop, bovenop de rechter
stuurkolomhendel fig. 78, geeft deze
waarden weer (bij contactsleutel op
MAR) en herstelt ze voor een nieuwe rit:
kort indrukken om de verschillende
waarden weer te geven;
lang indrukken om te resetten en
een nieuwe reis te starten.
78F0T0038
BELANGRIJK
44)Het ESC-systeem kan de door het
wegdek geboden grip niet boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
45)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
46)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
47)De ESC- en ASR-systemen werken
alleen naar behoren als alle vier de banden
van hetzelfde merk en type zijn, in
uitstekende conditie verkeren en vooral van
het voorgeschreven type en maat zijn.
48)Het ASR kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
49)Het ASR-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
50)De capaciteiten van het ASR mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.51)Neem geen onnodige risico's, ook al is
het voertuig voorzien van dit systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
52)Het HBA-systeem kan niet de door
het wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
53)Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
54)De capaciteiten van het HBA mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
iTPMS-systeem
(indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Het indirect Tyre Pressure Monitoring
System iTPMS controleert de toestand
van de bandenspanning via de
snelheidssensoren op het wiel. Het
systeem waarschuwt de bestuurder als
één of meer banden leeg zijn door
middel van een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel en
een waarschuwingsbericht op het
display, samen met een geluidssignaal.
Het is raadzaam om de spanning van
alle vier wielen te controleren. Deze
aanduiding wordt ook weergegeven
nadat de motor wordt afgezet en weer
gestart wordt, zolang de
“Resetprocedure” niet wordt
uitgevoerd.
81
“Reset”-procedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint
wanneer de “Reset”-procedure wordt
uitgevoerd.
De “Reset”-procedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd. Pomp,
voordat de “Resetprocedure” wordt
uitgevoerd, de banden tot de juiste
bandenspanning op, vermeld in de
tabel bandenspanning (zie de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens").
Als de “Resetprocedure” niet wordt
uitgevoerd, kan in alle bovenstaande
gevallen, het lampje
onjuiste
aanduidingen over één of meer banden
geven.Om de “Reset”-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en met de
contactsleutel op MAR, moet het
Setup-menu als volgt gebruikt worden:
druk kort op de knop: op het
display verschijnt "Reset";
druk op de knopofom te
selecteren ("Ja" of "Nee");
druk kort op de knop: op het
display verschijnt "Bevestigen";
druk op knopofom te
selecteren ("Ja" om te resetten of "Nee"
om de pagina te verlaten);
druk nogmaals op de knopom
terug te keren naar het
standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van waar u zich in het menu
bevindt.
Na de “Reset” verschijnt op display het
bericht "Reset opgeslagen" wat
aangeeft dat het "inleren" is gestart.
BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h. In enkele situaties,
zoals sportief rijden, bijzondere
omstandigheden van het wegdek (bijv.
ijs, sneeuw, onverharde wegen), kan
de signalering vertraagd worden of kan
het gelijktijdige spanningsverlies van
meer dan één band slechts gedeeltelijk
gedetecteerd worden.Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de "Fix&Go Automatic" kit,
gebruik van sneeuwkettingen,
verschillende banden op de assen
gemonteerd) kan het systeem onjuiste
indicaties geven of tijdelijk
uitgeschakeld worden.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampjeongeveer 75 seconden, om
vervolgens continu te blijven branden;
tegelijkertijd wordt op het display een
speciaal bericht weergegeven. Deze
waarschuwing wordt ook weergegeven
na het afzetten en opnieuw starten
van de motor, als de correcte
bedrijfsomstandigheden niet hersteld
zijn.
55) 56) 57) 58) 59)
12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20)
BELANGRIJK
55)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden.
82
VEILIGHEID
MUTE/PAUSE FUNCTIE (volume op
nul stellen)
Druk kortstondig op de MUTE-toets om
de Mute-functie te activeren.
Druk kortstondig op de Mute-toets om
de MUTE-functie te deactiveren.
De Mute-functie wordt genegeerd
wanneer verkeersinformatie binnenkomt
(als de TA-functie is geactiveerd) of als
een alarmbericht wordt ontvangen.
De functie wordt weer ingeschakeld
wanneer het bericht beëindigd is.
AUDIO-INSTELLINGEN
De functies die kunnen worden
geselecteerd in het audio-menu
wijzigen afhankelijk van de context:
AM/FM/CD/CD-WISSELAAR.
Druk kortstondig op de AUDIO-toets
om de audiofuncties te veranderen. Na
de eerste druk op de AUDIO-toets,
toont het display de waarde van het
bass-niveau voor de op dat moment
ingeschakelde bron (bijv. bij gebruik van
FM, toont het display het opschrift
"FM Bass +2").
Gebruik de
oftoets om door de
menufuncties te lopen. Gebruik voor
het wijzigen van de instelling van de
gekozen functie de
oftoetsen.
De huidige status van de gekozen
functie verschijnt op de display.
De functies waarin het menu voorziet
zijn:
BASS (regeling van lage tonen);
TREBLE (regeling hoge tonen);
BALANCE (balansregeling
rechts/links);
FADER (balansregeling voor/achter);
LOUDNESS (LOUDNESS functie
aan/uit);
EQUALISER (activering en selectie
van in de fabriek ingestelde
equalizerniveaus);
USER EQUALISER (persoonlijke
equalizerinstelling).
MENU
Functies MENU-toetsen
Druk kortstondig op de MENU toets om
de Menu-functie te activeren. De
display toont het eerste instelbare
menu-item (AF) ("AF Switching On" op
de display).
Gebruik de
oftoets om door de
menufuncties te lopen. Gebruik voor
het wijzigen van de instelling van de
gekozen functie de
oftoetsen.
De huidige status van de gekozen
functie verschijnt op de display.
De functies waarin het menu voorziet
zijn:
AF SWITCHING (afwisselend zoeken
frequentie) (ON/OFF);
TRAFFIC INFORMATION (ON/OFF);
REGIONAL MODE (ON/OFF);
MP3 DISPLAY (CD MP3 /
CD-WISSELAAR gegevens);
SPEED VOLUME
(snelheidsafhankelijke wijziging volume);
RADIO ON VOLUME (maximale
grens radiovolume on/off);
AUX OFFSET (aanpassing volume
van draagbaar apparaat aan dat van
een van de andere bronnen)(voor
bepaalde versies/markten, waar
voorzien);
RADIO OFF (uitschakelmethode);
SYSTEM RESET resetten van
fabrieksinstellingen.
Druk opnieuw op de MENU-toets om
de Menu-functie te verlaten.
BELANGRIJK De instellingen AF
SWITCHING, TRAFFIC INFORMATION
en REGIONAL MODE zijn alleen bij
FM mogelijk.
RADIO (Tuner)
Wanneer de radio wordt aangezet, zal
deze de laatste bron waarnaar werd
geluisterd toen deze werd
uitgeschakeld afspelen: Radio, CD, CD
MP3.
Druk, om de radio te kiezen wanneer
naar een andere audiobron wordt
geluisterd, kortstondig op de toets FM
AS of AM, afhankelijk van de gewenste
golfband.
200
MULTIMEDIA