Page 177 of 414

OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, gaat het bericht "To Tow Ve-
hicle Safely, Read Neutral Shift Procedure in
Owners Manual" (lees schakelprocedure voor
neutraal in gebruikershandleiding om voer-
tuig veilig te slepen) knipperen in het display
in de instrumentengroep. Raadpleeg de para-
graaf "Display in de instrumentengroep" in
het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie hierover.
Uit de stand NEUTRAAL (N) schakelen
Gebruik de volgende procedure om uw voer-
tuig voor te bereiden op normaal gebruik.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Start de motor.
4. Houd het rempedaal ingetrapt.
5. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.6. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houdt daarmee gedurende één
seconde de verzonken knop NEUTRAL (N)
van de tussenbak (bevindt zich bij de
modusschakelaar) ingedrukt.
7. Wanneer het NEUTRAL (N)-lampje uit-
gaat, laat u de NEUTRAL (N)-knop los.
8. Nadat de knop NEUTRAL (N) is losgela-
ten, schakelt de tussenbak naar de stand
die wordt aangegeven door de
modusschakelaar.
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem is uitge-
rust met twee koppeloverbrengingskoppelin-
gen. De koppelingen bevatten een achteras
met elektronisch beperkt slipdifferentieel
(ELSD) en de Quadra-Trac II tussenbak. De
optionele ELSD-as is volledig automatisch en
vereist geen input van de bestuurder. Onder
normale rijomstandigheden werkt het systeem
als een standaard as die het koppel gelijkmatig
verdeeld over de linker en de rechter wielen. Bij
een tractieverschil tussen de linker en de rech-
ter wielen detecteert de koppeling een snel-
heidsverschil. Wanneer één wiel sneller gaat
draaien dan het andere wordt het koppel van
het wiel met de minste tractie automatisch
overgebracht naar het wiel met tractie. Hoewel
de tussenbak en de askoppeling qua ontwerp
verschillen, werken ze hetzelfde. Raadpleeg de
informatie over het schakelen van een Quadra-
Trac II tussenbak voorafgaand aan dit hoofd-
stuk.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
175
Page 178 of 414

QUADRA-LIFT — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Het Quadra-Lift-luchtveringssysteem zorgt
voor continue niveauregeling naast de moge-
lijkheid om met een druk op de knop de
hoogte van het voertuig aan te passen. Het
voertuig wordt automatisch omhoog en om-
laag gebracht om de rijhoogte aan te passen
aan de rijomstandigheden. Bij hogere snelhe-
den wordt het voertuig omlaag gebracht naar
een aerodynamische rijhoogte en bij terrein-
rijden wordt het voertuig dienovereenkomstig
omhoog gebracht. Met de toetsen nabij de
terreinschakelaar in de middenconsole kan
de voorkeursinstelling voor de rijhoogte wor-
den ingesteld afgestemd op de omstandighe-
den.
•Normale rijhoogte (NRH)– Dit is de stan-
daardinstelling van de vering en is bedoeld
voor normaal rijden.•Terreinrijden 1 (OR1) (verhoogt het voertuig
ongeveer 28 mm (1,1 inch))– Dit is de
voorkeursinstelling voor al het terreinrij-
den totdat OR2 wordt geselecteerd. Deze
instelling resulteert in een soepeler en
comfortabeler rijden. Druk vanuit de stand
NRH eenmaal op de toets "UP" (omhoog)
terwijl de voertuigsnelheid lager is dan
61 km/u (38 mph). Als in de stand OR1 de
voertuigsnelheid gedurende langer dan
20 seconden tussen 64 km/u (40 mph) en
80 km/u (50 mph) blijft, of als de voer-
tuigsnelheid hoger wordt dan 80 km/u
(50 mph), wordt het voertuig automatisch
verlaagd naar de stand NRH. Raadpleeg
de paragraaf “Tips voor het rijden" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
•Terreinrijden 2 (OR2) (verhoogt het voertuig
ongeveer 55 mm (2,2 inch))– Deze stand
wordt gebruikt als tijdens het terreinrijden
de maximale bodemspeling is vereist. Om
OR2 in te stellen, drukt u vanuit de stand
NRH tweemaal op de toets "UP" (omhoog)
of vanuit de stand OR1 eenmaal, terwijl de
voertuigsnelheid lager is dan 32 km/u
(20 mph). Als in de stand OR2 de voer-
Selec-Terrain schakelaar
1 — Toets UP (omhoog)
2 — Toets DOWN (omlaag)
3 - Controlelampje Instappen/
uitstappen (kan door de klant worden
geselecteerd)
4 - Controlelampje Normale rijhoogte
(kan door de klant worden geselecteerd)
5 - Controlelampje Terreinrijden 1 (kan
door de klant worden geselecteerd)
6 - Controlelampje Terreinrijden 2 (kan
door de klant worden geselecteerd)
STARTEN EN RIJDEN
176
Page 179 of 414

tuigsnelheid hoger wordt dan 40 km/u
(25 mph), wordt de voertuighoogte auto-
matisch verlaagd naar de stand OR1.
Raadpleeg de paragraaf “Tips voor het
rijden" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
•Aero-modus (verlaagt het voertuig ongeveer
15 mm (0,6 inch))– Deze stand verbetert
de aerodynamica door het voertuig te ver-
lagen. De stand Aero wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto langer dan
20 seconden tussen de 83 km/u en
90 km/u (52 mph en 56 mph) rijdt of als
de auto sneller dan 90 km/u (56 mph)
gaat rijden. Het voertuig keert terug vanuit
de stand Aero naar de stand NRH wanneer
de voertuigsnelheid gedurende langer dan
20 seconden tussen 32 km/u (20 mph) en
40 km/u (25 mph) blijft, of de voertuig-
snelheid lager wordt dan 32 km/u
(20 mph). Het voertuig wordt ongeacht de
voertuigsnelheid in de stand Aero gezet,
wanneer het voertuig zich in de "SPORT"
bevindt.•Instappen/uitstappen (Entry/Exit) (verlaagt
het voertuig ongeveer 40 mm (1,6 inch))–
Deze stand verlaagt het voertuig zodat
passagiers gemakkelijker kunnen in- en
uitstappen en verlaagt de achterkant van
het voertuig voor gemakkelijker in- en uit-
laden. Om de stand Instappen/uitstappen
in te stellen, drukt u eenmaal op de toets
"DOWN" (omlaag) terwijl de voertuigsnel-
heid lager is dan 40 km/u (25 mph). Zodra
de voertuigsnelheid lager is dan 24 km/u
(15 mph), begint de voertuighoogte af te
nemen. Als de voertuigsnelheid gedu-
rende langer dan 60 seconden tussen
24 km/u (15 mph) en 40 km/u (25 mph)
blijft, of als de voertuigsnelheid hoger
wordt dan 40 km/u (25 mph), wordt het
instellen van de stand Instappen/
uitstappen geannuleerd. Om de stand
Instappen/uitstappen te verlaten, drukt u
vanuit de stand Instappen/uitstappen een-
maal op de knop "Omhoog" of rijdt u met
het voertuig sneller dan 24 km/u
(15 mph).OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden inge-
schakeld via de Uconnect Radio met aan-
raakscherm. Als deze stand is ingeschakeld,
wordt het voertuig alleen verlaagd als de
schakelhendel in de stand "PARK" staat, het
terrein-schakelaar in de stand "AUTO" staat,
de tussenbak in de stand "AUTO" staat, en de
niveauregeling van het voertuig in de stand
Normaal of Aero staat. Het voertuig zal niet
automatisch worden verlaagd als de luchtve-
ring in de stand Terreinrijden 2 of Terreinrij-
den 1 staat. Als het voertuig is uitgerust met
een inbraakdiefstalmodule (ITM), wordt het
verlagen onderdrukt wanneer het contact uit-
geschakeld is en het portier open is om te
voorkomen dat het alarm afgaat.
De Selec-Terrain-schakelaar stelt het voertuig
automatisch in op de juiste rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain-standaardinstelling
door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de para-
graaf "Selec-Terrain" in het hoofdstuk "Star-
ten en rijden" voor meer informatie hierover.
177
Page 180 of 414

Voor alle veranderingen aan het systeem
moet de motor draaien. Voor het verlagen van
het voertuig moeten alle portieren, inclusief
de achterklep, gesloten zijn. Als een portier
wordt geopend op enig moment terwijl het
voertuig wordt verlaagd, wordt het verlagen
pas voltooid nadat het geopende portier weer
gesloten is.
Het Quadra-Lift-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/verlagingspatroon
dat voorkomt dat de koplampen tegenliggers
verblindt. Bij het verhogen van het voertuig,
gaat eerst de achterkant van het voertuig om-
hoog en daarna de voorkant. Bij het verlagen
van het voertuig, gaat eerst de voorkant omlaag
en daarna de achterkant.
Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken
dat het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is
normaal. Het systeem corrigeert de stand van
het voertuig zodat het er goed uitziet.
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het Quadra-Lift-
luchtveringssysteem een functie waarin de
automatische niveauregeling wordt uitge-schakeld. Raadpleeg de paragraaf "Instellin-
gen van Uconnect" in het hoofdstuk "Multi-
media" voor meer informatie.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/
uitschakelen van alle standen van de lucht-
vering worden gedaan via de radio.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt pers-
lucht om het systeem te bedienen. Neem
contact op met uw erkende dealerbedrijf
voor service, teneinde persoonlijk letsel of
schade aan het systeem te voorkomen.
Standen van de luchtvering
Het luchtveringssysteem heeft meerdere
standen om het systeem te beschermen in
unieke situaties:Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het luchtveringssysteem
een functie waarin de automatische niveau-
regeling wordt uitgeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Auto Entry/Exit Mode (modus automatisch in-/
uitstappen)
Om te helpen bij het in- en uitstappen, is het
luchtveringssysteem uitgerust met een func-
tie die het voertuig automatisch verlaagt tot
de instap-/uitstaphoogte. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
STARTEN EN RIJDEN
178
Page 181 of 414

Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtverings-
systeem een functie waarmee de auto in
instap-/uitstaphoogte wordt gezet en de auto-
matische niveauregeling wordt uitgescha-
keld. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Suspension Display Messages Mode (scherm-
berichten voor modus van luchtvering)
Met de modus "Suspension Display Messa-
ges" (schermberichten voor luchtvering) kunt
u alleen luchtveringswaarschuwingen weer-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Bediening
De indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan
branden om de huidige positie van het voer-
tuig aan te geven. Knipperende indicatie-
lampjes geven de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden. Als tijdens het
verhogen meerdere indicatielampjes op de
knop “Omhoog” knipperen, geeft het hoogste
knipperende indicatielampje de positie aan
die door het systeem bereikt wil worden. Als
tijdens het verlagen meerdere indicatielamp-
jes op de knop “Omhoog” knipperen, geeft
het laagste brandende indicatielampje de po-
sitie aan die door het systeem bereikt wil
worden.
Door eenmaal op de knop "Omhoog" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand hoger ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de snelheid ligt onder
de drempelwaarde, enz.). Er kan meerdere
keren op de knop “Omhoog” worden gedrukt,
waarna na iedere druk op de knop de ge-
vraagde hoogte met één stand toeneemt tot
179
Page 182 of 414

de maximumstand OR2, of de hoogst toege-
stane stand onder de huidige omstandighe-
den (d.w.z. de voertuigsnelheid, enz.).
Door eenmaal op de knop "Omlaag" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand lager ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de portieren zijn
gesloten, de snelheid ligt onder de drempel-
waarde, enz.). Er kan meerdere keren op de
knop “Omlaag” worden gedrukt. Na iedere
druk op de knop neemt de gevraagde hoogte
met één stand af tot de minimumstand Par-
keren, of de laagst toegestane stand onder de
huidige omstandigheden (d.w.z. de voertuig-
snelheid, enz.).
Automatisch uitgevoerde veranderingen in de
hoogte vinden plaats aan de hand van de
voertuigsnelheid en de huidige hoogte. De
indicatielampjes en berichten op het display
in de instrumentengroep werken hetzelfde bij
automatisch uitgevoerde veranderingen als
bij handmatig door de gebruiker gevraagde
veranderingen.• Terreinrijden 2 (OR2) – Indicatielampjes
4, 5 en 6 branden wanneer het voertuig in
de stand OR2 staat.
• Terreinrijden 1 (OR1) – Indicatielampjes
4 en 5 branden wanneer het voertuig in de
stand OR1 staat.
• Normale rijhoogte (NRH) – Indicatie-
lampje 4 brandt wanneer het voertuig in
deze stand staat.
• Instappen/uitstappen - Controlelampje
3 brandt wanneer het voertuig in de stand
Instappen/uitstappen staat. Als de stand
Instappen/uitstappen gevraagd is terwijl
de voertuigsnelheid tussen 24 km/u
(15 mph) en 40 km/u (25 mph) ligt, blijft
controlelampje 4 branden en gaat contro-
lelampje 3 knipperen terwijl het systeem
wacht tot het voertuig snelheid verloren
heeft. Nadat de voertuigsnelheid is ver-
laagd en onder 24 km/u (15 mph) blijft,
gaat controlelampje 4 uit en gaat contro-
lelampje 3 knipperen totdat de stand
Instappen/uitstappen is bereikt, waarna
controlelampje 3 zal gaan branden. Als
tijdens het veranderen van de rijhoogte
naar de stand Instappen/uitstappen de
voertuigsnelheid hoger wordt dan 24 km/u(15 mph), wordt de verandering in hoogte
gepauzeerd tot de voertuigsnelheid lager
wordt dan 24 km/u (15 mph), waarna de
verandering in hoogte wordt hervat tot de
stand Instappen/uitstappen, of hoger
wordt dan 40 km/u (25 mph), waarna de
hoogte van het voertuig terugkeert naar de
stand NRH. De stand Instappen/
uitstappen kan worden gekozen wanneer
het voertuig stilstaat onder voorwaarde dat
de motor nog draait en alle portieren ge-
sloten zijn.
• Transport - Geen controlelampjes bran-
den. De Transportstand wordt uitgescha-
keld wanneer de klant met het voertuig
rijdt.
• Stand Tire/Jack (band/krik) - controle-
lampjes 3 en 6 branden. De stand band/
krik wordt uitgeschakeld wanneer de klant
met het voertuig rijdt.
• Stand Wheel Alignment (wieluitlijning) -
controlelampjes 3 en 4 branden. De stand
Wieluitlijning wordt uitgeschakeld wan-
neer de klant met het voertuig rijdt.
STARTEN EN RIJDEN
180
Page 183 of 414

SELEC-TERRAIN — INDIEN
AANWEZIG
Selec-Terrain-modus selecteren
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.Selec-Terrain bestaat uit de volgende stan-
den:
•SNOW– Tuning ingesteld op extra stabili-
teit onder slechte weersomstandigheden.
Gebruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. In de stand SNOW (afhankelijk
van bepaalde gebruiksomstandigheden)
kan de transmissie de tweede versnelling
gebruiken (in plaats van de eerste) bij het
wegrijden om het slippen van de wielen te
minimaliseren. Als de auto is uitgerust
met luchtvering, is de standaardrijhoogte
voor sneeuw de normale rijhoogte (NRH).
•AUTO– Volautomatische, continue vier-
wielaandrijving kan worden gebruikt op de
weg en in het terrein. Zoekt een evenwicht
tussen tractie en naadloos stuurgevoel
voor verbeterd rijgedrag en optrekken in
vergelijking met een tweewielaangedreven
voertuig. Indien uitgerust met luchtvering,
verandert de hoogte naar de normale rij-
hoogte (NRH).•SAND– Kalibratie voor terreinrijden op
ondergronden met weinig tractie, zoals
zand of nat gras. De aandrijflijn is geopti-
maliseerd voor maximale tractie. Enig slip-
pen kan voelbaar zijn op moeilijke onder-
gronden. De elektronische remregeling is
ingesteld om de tractieregeling van de
gasklep en wielspin te beperken. Als de
auto is uitgerust met luchtvering, is de
standaardrijhoogte voor zand de normale
rijhoogte (NRH).
•MUD- Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals mod-
der. De aandrijflijn is geoptimaliseerd voor
maximale tractie. Enig slippen kan voel-
baar zijn op moeilijke ondergronden. De
elektronische remregeling is ingesteld om
de tractieregeling van de gasklep en wiel-
spin te beperken. Indien uitgerust met
luchtvering, verandert de hoogte naar Ter-
reinrijden 1.
•Rock– Kalibratie voor terreinrijden die
alleen beschikbaar is in de groep 4WD
LOW. Het voertuig (indien uitgerust met
luchtvering) wordt verhoogd voor een be-
tere grondspeling. Op tractie gebaseerde
tuning met verbeterde bestuurbaarheid
Selec-Terrain schakelaar
181
Page 184 of 414

voor gebruik tijdens terreinrijden op on-
dergronden met een hoge tractie. Gebruik
voor het rijden op obstakels zoals grote
rotsen, diepe sporen, enz. Indien uitgerust
met luchtvering, wordt de rijhoogte veran-
derd naar Terreinrijden 2. Als de Selec-
Terrain-schakelaar in de stand ROCK
staat, en de tussenbak wordt geschakeld
van 4WD LOW naaf 4WD HIGH, keert het
Selec-Terrain-systeem terug naar AUTO.
OPMERKING:
Schakel de afdalingsregeling of de Selec
Speed Control in voor het afrijden van steile
hellingen. Raadpleeg voor meer informatie
“Elektronische remregeling” in dit
hoofdstuk.
Berichten Display in de
instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
hierover.
SELEC-TRACK — INDIEN
AANWEZIG (SRT)
Omschrijving
Selec-Track combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Draai aan de knop Selec-Track om de ge-
wenste modus te kiezen.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner/ voor
meer informatie.Selec-Track bestaat uit de volgende standen:
•Sport– Kalibratie voor droog weer en rijden
op de weg Op prestaties gebaseerde tu-
ning die het gevoel van achterwielaandrij-
ving creëert maar met verbeterd rijgedrag
en optrekken in vergelijking met een twee-
wielaangedreven voertuig. Deze functie
wordt gereset naar AUTO aan als het con-
tact wordt ingeschakeld.
•SNOW– Tuning ingesteld op extra stabili-
teit onder slechte weersomstandigheden.
Gebruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. Deze functie wordt gereset naar
AUTO aan als het contact wordt ingescha-
keld.
•AUTO– Volautomatische, continue vier-
wielaandrijving kan worden gebruikt op de
weg en in het terrein. Zoekt een evenwicht
tussen tractie en naadloos stuurgevoel
voor verbeterd rijgedrag en optrekken in
vergelijking met een tweewielaangedreven
voertuig.
Selec-Track-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
182