Page 113 of 314

Het controlelampje in het instrumentenpaneel
brandt bij ingeschakeld dimlicht.
Grenzen van het systeem
Het inschatten van de verlichting valt, ondanks
de automatische verlichtingsregeling, onder de
verantwoording van de bestuurder.
De sensoren kunnen bijv. mist of nevelig weer
niet herkennen. In dergelijke situaties moet de
verlichting handmatig worden ingeschakeld
om veiligheidsrisico's te voorkomen.
Dagrijlicht Algemeen
Schakelaarstand:
,
Het dagrijlicht brandt bij ingeschakeld contact.
Inschakelen/uitschakelen
In sommige landen is dagrijlicht verplicht,
daarom kan dit licht mogelijk niet uitgezet wor‐
den.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Dagrijlicht"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Adaptieve bochtverlichting
Principe
De adaptieve bochtverlichting is een variabele
koplampregeling, die een dynamische verlich‐
ting van het wegdek mogelijk maakt.
Algemeen
Afhankelijk van de stuuruitslag en van andere
parameters volgt het koplamplicht het verloop van de weg.
Om het tegemoetkomend verkeer niet te ver‐
blinden, draait de adaptieve bochtverlichting
bij stilstand niet naar de bestuurderszijde.
Als bij een grensovergang naar landen waarin
aan de andere kant van de weg wordt gereden
dan in het land van toelating de koplampen
worden veranderd, dan is de adaptieve bocht‐
verlichting evt. maar beperkt beschikbaar.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat de adap‐
tieve bochtverlichting uit een of meer syste‐
men:▷Variabele lichtverdeling, zie pagina 113.▷Hoekverlichting, zie pagina 113.▷Adaptieve koplampverstelling, zie pa‐
gina 114.
Activeren
Schakelaarstand
bij ingeschakeld contact.
Variabele lichtverdeling De variabele lichtverdeling zorgt, afhankelijk
van de snelheid, voor een nog betere verlich‐
ting van de rijbaan.
De lichtverdeling wordt automatisch aan de
snelheid aangepast.
▷Stadslicht: het verlichtingsbereik van het
dimlicht wordt uitgebreid aan de zijkanten.
Het stadslicht wordt ingeschakeld wanneer
bij het accelereren niet sneller wordt gere‐
den dan 50 km/h of bij het remmen langza‐
mer wordt gereden dan 40 km/h.▷Autosnelweglicht: de reikwijdte van het
dimlicht wordt vergroot. De snelwegver‐
lichting wordt ingeschakeld wanneer de
snelheid gedurende 30 seconden boven
110 km/h ligt of zodra de snelheid hoger is
dan 140 km/h. De snelwegverlichting wort
uitgeschakeld langzamer wordt gereden
dan 80 km/h.
Hoekverlichting
In scherpe bochten, bijv. haarspeldbochten, of
bij het afslaan wordt tot een bepaald snel‐
Seite 113VerlichtingBediening113
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 114 of 314

heidsbereik een afslaglicht ingeschakeld dat
de binnenbocht verlicht.
De hoekverlichting wordt afhankelijk van de
stuuruitslag of richtingaanwijzers automatisch
ingeschakeld.
Bij het achteruitrijden wordt de hoekverlichting
eventueel onafhankelijk van de stuuruitslag au‐
tomatisch ingeschakeld.
Adaptieve koplampverstelling
De adaptieve koplampverstelling compenseert
het optrekken en afremmen, om het tegemoet‐
komend verkeer niet te verblinden en te zorgen
voor een optimale verlichting van de weg.
StoringEr wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
De adaptieve bochtverlichting heeft een func‐
tiestoring of is uitgevallen. Het systeem door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten controleren.
Koplampverstelling Algemeen
Bij halogeenkoplampen de lichtbundel van het
dimlicht handmatig aanpassen aan de wagen‐
belasting om het tegemoetkomend verkeer
niet te verblinden.
Zonder niveauregeling: instellingen
De waarden na het / gelden bij het trekken van
een aanhanger.▷0 / 1 = 1 tot 2 personen zonder bagage.▷1 / 1 = 5 personen zonder bagage.▷1 / 2 = 5 personen met bagage.▷2 / 2 = 1 persoon, bagageruimte vol.Met niveauregeling: instellingen
De waarden na het / gelden bij het trekken van
een aanhanger.▷0 / 1 = 1 tot 2 personen zonder bagage.▷0 / 0 = 5 personen zonder bagage.▷0 / 1 = 5 personen met bagage.
Met twee zitrijen:
▷1/2 = 1 persoon, bagageruimte vol.
Met drie zitrijen:
▷1 / 2 = 7 personen met bagage.▷2 / 2 = 1 persoon, bagageruimte vol.
Grootlichtassistent
Principe De grootlichtassistent herkent vroegtijdig an‐
dere verkeersdeelnemers en schakelt afhanke‐
lijk van de verkeerssituatie het grootlicht auto‐
matisch in of uit. De functie zorgt ervoor dat
het grootlicht wordt ingeschakeld als de ver‐
keerssituatie dit vereist. Bij lage snelheden
wordt het grootlicht door het systeem niet in‐
geschakeld.
Algemeen
Het systeem reageert op de verlichting van het
tegemoetkomende en voorliggende verkeer
alsook op voldoende verlichting in bijv. de be‐
bouwde kom.
De bestuurder kan altijd ingrijpen en het groot‐
licht zoals gebruikelijk zelf in- en uitschakelen.
Bij een uitvoering met Selective Beam wordt
het grootlicht bij tegenliggers niet uitgescha‐
keld, maar worden alleen de gedeeltes uitge‐
schakeld die het tegemoetkomend verkeer
kunnen verblinden. In dit geval blijft het blauwe
controlelampje gewoon branden.
Als bij een grensovergang naar een land,
waarin aan de andere kant van de weg wordt
gereden dan in het land van toelating, de ko‐
Seite 114BedieningVerlichting114
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 115 of 314

plampen worden veranderd, dan is de groot‐
lichtassistent evt. maar beperkt beschikbaar.
Activeren1.Afhankelijk van de uitrusting lichtschake‐
laar in stand
of draaien.
2.Toets op de richtingaanwijzerschakelaar
indrukken, pijl.
Bij ingeschakeld dimlicht brandt het
controlelampje in het instrumentenpa‐
neel.
Er wordt automatisch omgeschakeld tussen
dimlicht en grootlicht.
Het blauwe controlelampje op het in‐
strumentenpaneel brandt, als het
grootlicht door het systeem wordt in‐
geschakeld.
Uitschakelen
Bij handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht, zie pagina 81, wordt de grootlicht‐
assistent gedeactiveerd. Om de grootlichtas‐
sistent opnieuw te activeren, de toets op de
richtingaanwijzerschakelaar indrukken.
Grenzen van het systeem
De grootlichtassistent kan de persoonlijke be‐
slissing over het gebruik van het grootlicht niet
vervangen. In situaties waarin dit nodig is
daarom handmatig het grootlicht uitschakelen,
anders bestaat er een veiligheidsrisico.
In de volgende situaties werkt het systeem niet
of slechts beperkt en kan een persoonlijke
handeling nodig zijn:▷Bij extreem ongunstige weersomstandig‐
heden zoals dichte mist of hevige neerslag.▷Bij de waarneming van verkeersdeelne‐
mers met slechte eigen verlichting, zoals
voetgangers, fietsers, ruiters, karren, bij
trein- of scheepsverkeer nabij de weg en
bij wildoversteekplaatsen.▷In scherpe bochten, op steile hellingen, bij
kruisend verkeer of half verdekt tegemoet‐
komend verkeer op de snelweg.▷In slecht verlichte dorpen en bij sterk re‐
flecterende borden.▷Als de voorruit in het gebied voor de bin‐
nenspiegel beslagen, verontreinigd of door
stickers, vignetten enz. bedekt is.
Mistlamp
Mistlamp Stads- of dimlicht moet ingeschakeld zijn.
Toets indrukken. Het groene controle‐
lampje brandt.
Als de automatische verlichtingsregeling, zie
pagina 112, is ingeschakeld, wordt het dimlicht
bij het inschakelen van de mistlampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Geleidingsmistlamp
In schakelaarstand
wordt een geleiding-
mistverlichting ingeschakeld voor een bredere
verlichting tot een snelheid van 110 km/h.
Mistachterlicht Dimlicht of mistlampen moeten ingeschakeld
zijn.
Toets indrukken. Het gele controle‐
lampje brandt.
Seite 115VerlichtingBediening115
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 116 of 314

Als de automatische verlichtingsregeling, zie
pagina 112, is ingeschakeld, wordt het dimlicht
bij het inschakelen van het mistachterlicht au‐
tomatisch ingeschakeld.
Rechts-/linksrijdend verkeer Algemeen
Bij de grensovergang naar landen waarin niet
aan dezelfde kant van de weg wordt gereden
als in het land van toelating, dienen de vol‐
gende maatregelen te worden genomen om
verblinding door de koplampen te voorkomen.
Halogeenkoplampen
Bij de Service Partner van de fabrikant of een
andere gekwalificeerde Service Partner of spe‐
cialist is afplakfolie verkrijgbaar. Voor het aan‐
brengen van de folie de bijgevoegde gebruiks‐
aanwijzing in acht nemen.
LED-koplampen, xenonkoplampen
Koplampen omschakelen
De koplampomschakeling vindt plaats via
iDrive.1."Instellingen"2."Licht"3."Koplampen"4."Koplampen bijstellen"
De grootlichtassistent is evt. alleen beperkt
beschikbaar.
De adaptieve bochtverlichting is evt. alleen
beperkt beschikbaar.Instrumentenverlichting
Instellen Voor de instelling van de licht‐
sterkte moet het stads- of dim‐
licht ingeschakeld zijn.
De lichtsterkte kan met de ge‐
kartelde knop worden ingesteld.
Interieurverlichting
Algemeen
Afhankelijk van de uitvoering worden de interi‐
eurverlichting, de beenruimteverlichting en de
omgevingsverlichting automatisch aange‐
stuurd.
De helderheid wordt bij enkele uitrustingsvari‐
anten door de gekartelde knop voor de instru‐
mentenverlichting beïnvloed.
Overzicht1Interieurverlichting2Leeslampjes
Interieurverlichting handmatig in- en
uitschakelen
Toets indrukken.
Permanent uitschakelen: toets gedurende ca.
3 seconden indrukken.
Weer inschakelen: toets indrukken.
Seite 116BedieningVerlichting116
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 117 of 314
Leeslampjes handmatig in- en
uitschakelen
Toets indrukken.
De leeslampjes bevinden zich voor- en ach‐
terin naast de interieurverlichting.
Sfeerverlichting
Afhankelijk van de uitrusting kan de verlichting
in het interieur voor enkele lampen worden in‐
gesteld.
Kleurschema selecteren
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Licht"3."Lichtdesign"4.Gewenste instelling selecteren.
Om de sfeerverlichting te deactiveren: "Uit".
Helderheid instellen
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Helderheid:"4.Helderheid instellen.Seite 117VerlichtingBediening117
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 118 of 314

VeiligheidUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Airbags
1Frontairbag, bestuurder2Frontairbag, passagier3Hoofdairbag4Zij-airbagVoor-airbags
De voor-airbags beschermen de bestuurder en
de passagier bij een frontale aanrijding waarbij
de beschermende werking van de veiligheids‐
gordels alleen niet meer voldoende is.Zij-airbag
De zij-airbag vangt bij een zijdelingse botsing
het lichaam op in de zijdelingse borst- en bek‐
kenzone.
Hoofdairbag
De hoofdairbag vangt bij een zijdelingse bot‐
sing het hoofd op.Seite 118BedieningVeiligheid118
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 119 of 314

Beschermende werkingDe airbags worden niet bij elke botsing inge‐
schakeld, bijv. niet bij minder ernstige aanrij‐
dingen of aanrijdingen van achteren.
Aanwijzingen voor een optimale
beschermende werking van de airbags
WAARSCHUWING
Bij een verkeerde zitpositie of als het ac‐
tiveringsgebied van de airbag wordt belem‐
merd, kan het airbagsysteem niet zoals be‐
doeld beschermen of kan het activeren extra
letsel veroorzaken. Er bestaat kans op letsel of
levensgevaar. De aanwijzingen voor een opti‐
male beschermende werking van het airbag‐
systeem in acht nemen.◀▷Afstand tot de airbags houden.▷Erop letten dat inzittenden het hoofd van
de zij-airbag verwijderd houden.▷Stuurwiel altijd aan de stuurwielrand vast‐
houden. Handen in de 3-uur- en 9-uur-
stand, om het risico van verwonding van
handen of armen bij het activeren van de
airbag zo klein mogelijk te houden.▷Erop letten dat de voorpassagier correct
zit, d.w.z. de voeten of benen in de been‐
ruimte en niet tegen het dashboard.▷Tussen airbags en personen mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwer‐
pen bevinden.▷De afdekkingen van de airbags niet beplak‐
ken, bekleden of op een andere manier wij‐
zigen.▷Dashboard en voorruit aan passagierszijde
vrijhouden, d.w.z. niet met folie of bekle‐
dingen afdekken en geen houders voor
bijv. navigatiesysteem of mobiele telefoon
aanbrengen.▷Afdekking van de frontairbag aan passa‐
gierszijde niet als opbergvak gebruiken.▷Geen hoezen, kussens of andere voorwer‐
pen op de voorstoelen aanbrengen die nietspeciaal voor stoelen met geïntegreerde
zij-airbags zijn gemaakt.▷Geen kledingstukken, zoals vesten, over de
rugleuningen hangen.▷Aan de afzonderlijke componenten en de
bedrading geen enkele wijziging uitvoeren.
Dit geldt tevens voor afdekkingen van het
stuurwiel, het instrumentenpaneel en de
stoelen.▷Airbagsysteem niet demonteren.
Ook als alle aanwijzingen in acht worden geno‐
men, kan afhankelijk van de omstandigheden
letsel ten gevolge van een contact met de air‐
bags niet volledig worden uitgesloten.
Ontstekings- en opblaasgeluiden kunnen bij
personen die daar gevoelig voor zijn voor korte
duur belemmeringen van het gehoor veroorza‐
ken, die over het algemeen van voorbijgaande
aard zijn.
Bedrijfsklare toestand van het
airbagsysteem
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Na het activeren van het airbagsysteem
kunnen de afzonderlijke componenten zeer
warm zijn. Er bestaat kans op letsel. De afzon‐
derlijke componenten niet vastpakken.◀
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamhe‐
den kunnen het uitvallen, een storing of het
ongewenst in werking treden van het airbag‐
systeem tot gevolg hebben. Bij een storing zou
het airbagsysteem bij een ongeval, ondanks
een overeenkomstige botsingskracht, niet
zoals bedoeld geactiveerd kunnen worden. Er
bestaat kans op letsel of levensgevaar. Con‐
trole, reparatie of demontage en vernietiging
van het airbagsysteem door een Service Part‐
ner van de fabrikant of een andere gekwalifi‐
ceerde Service Partner of specialist laten uit‐
voeren.◀
Seite 119VeiligheidBediening119
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Page 120 of 314

Correcte werkingBij het inschakelen van het contact
gaat het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel kort branden; op
die wijze wordt weergegeven dat het volledige
airbagsysteem en de gordelspanners bedrijfs‐
klaar zijn.
Storing in airbagsysteem▷Waarschuwingslampje gaat niet branden
bij het inschakelen van de ontsteking.▷Waarschuwingslampje brandt permanent.
Sleutelschakelaar voor
passagiersairbag
Algemeen
Front- en zij-airbag voor de passagier kunnen
met de geïntegreerde sleutel uit de afstands‐
bediening worden gedeactiveerd en opnieuw
geactiveerd.
Passagiersairbags deactiveren
1.Sleutel insteken en indien nodig aandruk‐
ken.2.Ingedrukt houden en tot de aanslag in de
stand OFF draaien. Aan de aanslag verwij‐
deren.3.Erop letten dat de sleutelschakelaar in de
betreffende eindstand staat, anders zodat
de airbags gedeactiveerd zijn.
De passagiersairbags zijn uitgeschakeld. De
bestuurdersairbags blijven actief.
Als op de passagiersstoel geen kinderzitje
meer is gemonteerd, dan de passagiersairbags
opnieuw activeren zodat deze bij een ongeval
zoals voorgeschreven in werking treden.
De status van de airbags wordt aangegeven
met het controlelampje passagiersairbags, zie
pagina 120.
Passagiersairbags activeren
1.Sleutel insteken en indien nodig aandruk‐
ken.2.Ingedrukt houden en tot de aanslag in de
stand ON draaien. Aan de aanslag verwij‐
deren.3.Erop letten dat de sleutelschakelaar in de
betreffende eindstand staat, anders zodat
de airbags geactiveerd zijn.
De passagiersairbags zijn weer geactiveerd en
treden in werking indien de situatie dit vereist.
Controlelampje passagiersairbags
Het controlelampje van de passagiersairbag
geeft de status van de passagiersairbags aan.
Seite 120BedieningVeiligheid120
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16