Voor het ontgrendelen van de transmissieblok‐
kering de parkeerrem aantrekken, om te ver‐
hinderen dat de auto wegrolt.
Keuzehendelstand N inschakelen1.De rem indrukken en ingedrukt houden.2.Start/stop-knop indrukken. De starter moet
hoorbaar aanslaan.3.De Unlock-toets op de keuzehendel in‐
drukken, zie pijl 1, en de keuzehendel naar
keuzehendelstand N drukken en vasthou‐
den, zie pijl N.
Desbetreffende Check-Control-melding
wordt weergegeven.4.Keuzehendel loslaten en binnen ca. 6 se‐
conden opnieuw in stand N zetten.
Stand N wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.5.Rem loslaten zodra de startmotor stopt.6.De auto uit de gevarenzone manoeuvreren
en vervolgens tegen wegrollen beveiligen.
Zie voor meer informatie het hoofdstuk Slepen
en wegslepen.
Steptronic Sport versnellingsbak:
Launch Control
Principe
Launch Control maakt bij het wegrijden op
stroef wegdek een optimale acceleratie moge‐
lijk.
Algemeen
Het gebruik van Launch Control leidt tot vroeg‐
tijdige slijtage van onderdelen, omdat deze
functie een zeer hoge belasting voor de auto
vormt.
Launch Control niet tijdens het inrijden, zie pa‐
gina 220, gebruiken.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Een geoefende bestuurder kan in de modus
DSC OFF mogelijk betere acceleratiewaarden
realiseren.
Voorwaarden
Launch Control is beschikbaar bij bedrijfs‐
warme motor, dus na een ononderbroken rit
van minstens 10 km.
Bij het wegrijden met Launch Control niet stu‐
ren.
Wegrijden met Launch Control
Bij draaiende motor:1. Toets indrukken of met de rijbele‐
vingsschakelaar SPORT+ kiezen.
Het instrumentenpaneel geeft TRACTION
weer en het controlelampje voor DSC OFF
gaat aan.2.Keuzehendelstand S inschakelen.3.Met de linkervoet krachtig het rempedaal
intrappen.4.Gaspedaal tot voorbij de weerstand van de
volgasstand intrappen en ingetrapt hou‐
den, kickdown.
Op het instrumentenpaneel verschijnt een
vlagsymbool.5.Het toerental wordt geregeld. Binnen 3 se‐
conden de rem loslaten.
Voordat Launch Control opnieuw wordt ge‐
bruikt de transmissie ca. 5 minuten laten af‐
koelen.
Seite 88BedieningRijden88
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Dynamic Performance
Control DPC
De Dynamic Performance Control verhoogt zo‐
wel de souplesse van de auto als de koerssta‐
biliteit.
Het systeem zorgt voor een traploze verdeling
van de aandrijfkoppels over de beide achter‐
wielen.
Naargelang de situatie wordt het aandrijfkop‐
pel verplaatst van het wiel aan de binnenzijde
van de bocht naar het wiel aan de buitenzijde,
of omgekeerd.
Om de wendbaarheid te verhogen, wordt bij
een sportieve rijstijl het achterwiel aan de bui‐
tenzijde van de bocht versneld.
Er wordt directer gereageerd op het sturen, te‐
gelijk wordt de neiging tot ondersturen van de
vierwielaandrijving gereduceerd.
Bij de neiging tot oversturen werkt het sys‐
teem stabiliserend, door het achterwiel aan de
binnenzijde van de bocht te versnellen.
Het systeem verbetert de tractie op voelbare
wijze en verhoogt tegelijk de rijveiligheid, met
name op bestratingen met wisselende wrij‐
vingswaarden.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Algemeen
De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Een op tractie geoptimaliseerde variant van het
DSC is de Dynamic Traction Control DTC, zie
pagina 153.
Opmerking
Ook met DSC blijven de wetten van de natuur‐
kunde van kracht.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Overzicht
Toets in de auto
DSC uitschakeltoets
Seite 152BedieningRijstabiliteitsregelsystemen152
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Controle- en waarschuwingslampjesControlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Controlelampje brandt: DSC is uitge‐
vallen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
DSC is uitgeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering zijn de besturing
en het onderstel sportief afgesteld.
Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij gedeactiveerde DSC wordt DSC OFF weer‐
gegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC is gedeac‐
tiveerd.Dynamische tractiecontrole
DTC
Principe Het DTC-systeem is een op tractie geoptimali‐
seerde variant van DSC.
Het systeem waarborgt bij bijzondere rijbaan‐
situaties, bijv. niet sneeuwvrij gemaakte rij‐
baan, of op losse ondergrond een maximale
tractie bij beperkte koersstabiliteit.
Bij geactiveerde DTC wordt maximale tractie
geleverd. De koersstabiliteit is bij het accelere‐
ren en bij het rijden in bochten beperkt.
Daarom zeer behoedzaam rijden.
In de volgende uitzonderlijke gevallen verdient
het aanbeveling de DTC tijdelijk in te schake‐
len:▷Rijden dooiende sneeuw of op niet ge‐
ruimde, besneeuwde rijbanen.▷Auto vrij rijden of wegrijden uit diepe
sneeuw of op losse ondergrond.▷Rijden met sneeuwkettingen.
Dynamic Traction Control DTC
activeren/deactiveren
DTC activeren Toets indrukken.
Het instrumentenpaneel geeft TRAC‐
TION weer en het controlelampje voor DSC
OFF gaat aan.
DTC deactiveren Toets opnieuw indrukken.
TRACTION en controlelampje DSC
OFF doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij geactiveerde DTC wordt op het instrumen‐
tenpaneel TRACTION weergegeven.
Seite 153RijstabiliteitsregelsystemenBediening153
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.
Programma Het systeem biedt verschillende programma's.
De programma's kunnen met de rijbelevings‐
schakelaar worden geselecteerd.
SPORT / SPORT+
Consequent sportieve regeling van de schok‐
dempers voor een reactief rijgedrag.
COMFORT/ECO PROEvenwichtige afstemming.
Niveauregeling
Principe De niveauregeling zorgt voor een gelijkblij‐
vende wagenhoogte en bodemvrijheid. Hier‐
voor wordt de hoogte van de auto aan de ach‐
teras onder alle beladingstoestanden op een
ingesteld niveau gehouden.
Het systeem waarborgt een gelijk blijvend
comfort, aangezien de volledige veerweg on‐
der alle rij-omstandigheden constant wordt gehouden.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven. Het systeem vertoont storing. De auto
heeft veranderde rijeigenschappen of een dui‐
delijk merkbaar beperkt rijcomfort. De dichtst‐
bijzijnde Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
een specialist opzoeken.Rijbelevingsschakelaar
Principe Met de rijbelevingsschakelaar kunnen de rijdy‐
namiek-eigenschappen van de auto worden
aangepast. Daarvoor staan verschillende pro‐
gramma's ter beschikking, die via beide toet‐
sen van de rijbelevingsschakelaar en de DCS
Off-toets worden geactiveerd.
Overzicht
Toets in de auto
Bediening van de programma's
ToetsProgrammaDSC OFF
TRACTIONSPORT+
SPORT
COMFORT
ECO PRO
Automatisch wisselen van programma In de volgende situaties wordt zo nodig auto‐
matisch naar COMFORT gewisseld:
▷Bij uitval van de dynamische stabiliteits‐
controle DSC.▷Bij bandenpech.▷Bij het uitvallen van de dynamische schok‐
dempercontrole, Dynamic Drive of xDrive.Seite 156BedieningRijstabiliteitsregelsystemen156
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
▷Bij inschakelen van de handmatige snel‐
heidsbegrenzer, zie pagina 146.▷Bij activering van de snelheidsregeling in
de modus TRACTION of DSC OFF.
DSC OFF
De koersstabiliteit is bij het accelereren en bij
het rijden in bochten beperkt.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
Het systeem DSC is uitgeschakeld.
Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij geactiveerde DSC OFF wordt DSC OFF
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC OFF is ge‐activeerd.
TRACTION Maximale tractie op losse ondergrond. Dyna‐
mische tractiecontrole DTC is ingeschakeld.
De koersstabiliteit is bij het accelereren en bij
het rijden in bochten beperkt.
TRACTION activeren Toets indrukken.
Het instrumentenpaneel geeft TRACTION
weer en het controlelampje voor DSC OFF
gaat aan.
TRACTION deactiveren Toets opnieuw indrukken.
TRACTION en controlelampje DSC
OFF doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij geactiveerde TRACTION wordt op het in‐
strumentenpaneel TRACTION weergegeven.
Controlelampje brandt: TRACTION is
geactiveerd.
SPORT+ Sportief rijden met geoptimaliseerde onder‐stelafstelling en aangepaste aandrijving bij be‐
perkte koersstabilisering.
Dynamische tractiecontrole is ingeschakeld.
De bestuurder neemt een deel van de stabili‐
satietaak over.
SPORT+ activeren Druk zo vaak op de knop tot in de toe‐
renteller SPORT+ en in het instru‐
mentenpaneel het controlelampje voor DSC
OFF gaat branden.
Automatisch wisselen van programma Bij het inschakelen van de handmatige snel‐
heidsbegrenzer of bij activering van de snel‐
heidsregeling wordt automatisch gewisseld
naar de rijmodus SPORT.
Controle- en waarschuwingslampjes Op het instrumentenpaneel wordt SPORT+
weergegeven.Seite 157RijstabiliteitsregelsystemenBediening157
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
In de toerentalmeter geeft de
lange pijl tot het nulpunt van de
efficiëntieweergave aan, dat een
naderend routegedeelte her‐
kend werd.
Op het instrumentendisplay
geeft de lange pijl in de efficiën‐
tieweergave aan, dat een nade‐
rend routegedeelte herkend
werd.
Weergave in het Head-Up-Display De aanwijzing voor een naderend rou‐
tegedeelte kan ook op het Head-Up-
Display weergegeven worden.
Weergaven op het Control Display Een extra symbool geeft het herkende route‐
gedeelte aan:SymboolNaderend routegedeelteSnelheidslimiet, resp. begin van de
bebouwde kom.Kruising resp. afslaan, afrit van een
snelweg.Bocht.Rotonde.
Anticipeerhulp gebruiken
Er wordt een naderend routegedeelte weerge‐
geven:
1.Gas terugnemen.2.Auto laten uitrollen totdat het weergege‐
ven routegedeelte is bereikt.3.Eventueel de snelheid aanpassen door te
remmen.Grenzen van het systeem
Het systeem is in de volgende situaties niet
beschikbaar:▷Snelheid onder 50 km/h.▷Bij tijdelijke en variabele snelheidsbegren‐
zingen, bijv. bij wegwerkzaamheden.▷Als de kwaliteit van de navigatiegegevens
onvoldoende is.▷Zolang de snelheidsregeling actief is.▷Tijdens het rijden met een aanhangwagen.
Uitrollen
Principe Het systeem helpt om brandstof te besparen.
Daarvoor wordt onder bepaalde voorwaarden
in de keuzehendelstand D de motor automa‐ tisch van de transmissie ontkoppeld. De auto
rolt met minder verbruik stationair verder. De
keuzehendelstand D blijft daarbij ingeschakeld.
Deze rijmodus wordt uitrollen genoemd.
Zodra het rem- of gaspedaal wordt ingedrukt,
wordt de motor automatisch weer aangekop‐
peld.
Aanwijzingen Uitrollen maakt deel uit van de rijmodus ECO
PRO.
Bij het inschakelen van de rijmodus ECO PRO met de rijbelevingsschakelaar wordt de uitrol-
functie automatisch geactiveerd.
De functie is een bepaald snelheidsbereik be‐
schikbaar.
Een anticiperende rijstijl helpt om de functie zo
vaak mogelijk te gebruiken en ondersteunt de
verbruiksverlagende werking van het uitrollen.
Veiligheidsfunctie
De functie is niet beschikbaar, als aan een van
de volgende voorwaarden is voldaan:
▷DSC OFF of TRACTION geactiveerd.Seite 237Brandstof besparenRijtips237
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Technische gegevens 292
Technische wijzigingen, zie Eigen veiligheid 7
Tekstmelding, aanvullend 97
Telefoonhoorn, claxon 12
Telefoon, zie Handleiding over navigatie-, entertain‐
ment- en communicatiesys‐
teem
Temperatuur, automatische airconditioning 188, 191
Temperatuur, motorolie 98
Temperatuurweergave, bui‐ tentemperatuur 99
Thuiskomertje, zie Reserve‐ wiel 274
Thuiskomverlichting 112
Toegestaan totaalgewicht bij trekken van een aanhan‐
ger 295
Toegestane asbelasting 293
Toerenteller 98
Toeristenfunctie, zie Rechts-/ linksrijdend verkeer 116
Toestandweergave, ban‐ den 122
Toets AUTO H, zie Automatic Hold 78
Toetsen op het stuurwiel 12
Toets RES 162
Toevoegingen, olie 262
Top View 178
Totaalgewicht 293
Totaalgewicht, toege‐ staan 293
Touchpad 19
Tractiecontrole 153
TRACTION-programma, rij‐ dynamiek 157
TRACTION, rijdynamiek 153
Trekhaak 230
Trekken van een aanhan‐ ger 228
Trekken van een aanhanger, gegevens 295 U
Uitgebreide airconditio‐ ning 190
Uitgebreide BMW online diensten, zie Handleiding
over navigatie-, entertain‐
ment- en communicatiesys‐
teem
Uitgeklapte stand, ruitenwis‐ ser 83
Uitlaatsysteem 221
Uitrollen 237
Uitrollen bij stationair draaien 237
Uitrusting, interieur 201
Uitrusting van de auto 7
Uitvalmelding, zie "Check- Control" 94
Universele afstandsbedie‐ ning 201
Unlock-toets, Steptronic ver‐ snellingsbak 85
USB-aansluiting, algemene informatie 205
USB-aansluiting, zie USB- aansluiting 205
V Variabele besturing 155
Veiligheidsgordels 58
Veiligheidsgordels, onder‐ houd 288
Veiligheidspakket, zie Active Protection 148
Veiligheidsschakelaar, rui‐ ten 47
Veiligheidssystemen, air‐ bags 118
Veiligheidssystemen voor kinderen 66
Veilig remmen 222
Veilig zitten 51
Ventilatie 193 Ventilatie achterin, derde zit‐
rij 194
Ventilatie, derde zitrij 194
Ventilatierooster, zie Ventila‐ tie 193
Ventilator, zie Luchthoeveel‐ heid 188, 192
Ventileren, zie Interieurvoor‐ ventilatie-/verwarming 196
Ventileren, zie Ventilatie 193
Veranderingen, technische, zie Eigen veiligheid 7
Verbruik, zie Gemiddeld ver‐ bruik 105
Verchroomde delen, onder‐ houd 287
Verder rijden met een be‐ schadigde band 124, 127
Vergrendelen/ontgrendelen met afstandsbediening 36
Vergrendelen/ontgrendelen via portierslot 38
Vergrendelen, automa‐ tisch 44
Vergrendelen, instellingen 44
Verlichting 111
Verlichtingsregeling, automa‐ tisch 112
Verschuifbare zonneklep 203
Versnellingsbak, zie Steptro‐ nic versnellingsbak 84
Vertical Dynamic Control 155
Vervangen van banden 251
Vervangen van de accu, accu 276
Vervangen van lampen 269
Vervangen van onderde‐ len 268
Vervangen van wielen 251
Vervangen van wielen/ banden 251
Vervanging van de batterij, af‐ standsbediening auto 33
Vervoeren van kinderen 66
Verwarmen, zie Interieurvoor‐ verwarmen 196 Seite 311Alles van A tot ZOpzoeken311
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16