▷Grijs: reikwijdteIn het programma ECO PRO schakelt het in‐
strumentendisplay om naar de ECO PRO-
weergaven. Deze weergaven ondersteuneneen zuinige rijstijl door een duidelijkere voor‐
stelling van de efficiëntieweergave en verschil‐
lende ECO PRO-tips.
Sport-weergaven
1Snelheidsmeter2Toerenteller 983Transmissie-aanduiding4Shift Lights, bij overeenkomstige uitrusting5Vermogensweergave6Variabele weergavenIn de rijmodus Sport en Sport+ schakelt het in‐
strumentendisplay naar de sportweergaven.
Deze weergaven ondersteunen een sportieve
rijstijl door een duidelijkere weergave van de
toerenteller, de transmissie-aanduidingen en
de snelheid.
Shift Lights op het
instrumentenpaneel
Principe
Bij overeenkomstige uitrusting geven Shift
Lights het optimale schakeltijdstip in de toe‐renteller aan. Daarmee wordt bij sportieve rijst‐
ijl de best mogelijke acceleratie van de auto
behaald.
Algemeen
Steptronic Sport versnellingsbak: shift Lights
worden weergegeven, als het rijprogramma
SPORT+ geactiveerd is.Seite 93WeergavenBediening93
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Shift Lights inschakelenSteptronic Sport versnellingsbak:1.SPORT+ selecteren via de rijbelevings‐
schakelaar.2.Handbediening M/S van de transmissie ac‐
tiveren.
Weergave op het instrumentendisplay
▷Het huidige toerental wordt op de toeren‐
teller weergegeven.▷Pijl 1: achter elkaar geel brandende velden
wijzen op de verhoging van het toerental.▷Pijl 2: achter elkaar oranje brandende
velden wijzen op het aanstaande schakel‐
tijdstip.▷Pijl 3: velden branden rood. Uiterlijk op dat
moment schakelen.
Bij het bereiken van het toegestane maximale
toerental knippert de gehele weergave. Bij het
overschrijden van het maximale toerental
wordt ter bescherming van de motor de brand‐
stoftoevoer verminderd.
Check-Control
Principe Check-Control controleert functies in de auto
en geeft een melding als in de bewaakte syste‐ men een storing is opgetreden.
Op het instrumentenpaneel en op het Head-
Up Display wordt een Check-Control-melding
weergegeven als een combinatie van controle-
of waarschuwingslampjes en textuele meldin‐
gen.
Tevens klinkt er evt. een akoestisch signaal en
verschijnt er een tekstbericht op het Control
Display.
Controle- en waarschuwingslampjes
Algemeen Controle- en waarschuwingslampjes op het in‐
strumentenpaneel kunnen in verschillende
combinaties en kleuren gaan branden.
Van sommige lampen wordt bij het starten van
de motor of inschakelen van het contact de
werking gecontroleerd, waarbij deze even kort
branden.
Rode lampjes
Gordelherinnering De veiligheidsgordel aan de bestuur‐
derszijde is niet omgedaan. Bij som‐
mige landuitvoeringen: passagiersgor‐
del niet omgegespt of voorwerpen herkend op
de passagiersstoel.
Knipperen of continu brandend: veiligheids‐
gordel aan de bestuurders- of passagierszijde
is niet omgedaan. De gordelherinnering kan
ook in werking treden als er voorwerpen op de
passagiersstoel liggen.
Controleren of de veiligheidsgordel correct is
omgedaan.
Gordelwaarschuwing voor de achterbank Rood: de veiligheidsgordel van de be‐
treffende zitplaats op de achterbank is
niet vastgemaakt.
Groen: de veiligheidsgordel van de betreffende
zitplaats op de achterbank is vastgemaakt.Seite 94BedieningWeergaven94
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:
▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Waarschuwingstijdstip instellen
Het moment van waarschuwing kan via iDrive
ingesteld worden.
1."Instellingen"2."Botswaarschuwing"3.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Bij uitrusting met Night Vision met Dynamic
Light Spot:
1."Instellingen"2."Intelligent Safety"3."Botswaarschuwing"4.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Het geselecteerde tijdstip wordt voor het mo‐
menteel gebruikte profiel opgeslagen.
Waarschuwing met remfunctieWeergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der voertuig dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
Seite 130BedieningVeiligheid130
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Radarsensor
De radarsensor bevindt zich aan de onderzijde
van de voorste bumper.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Waarschuwingstijdstip instellen
Het moment van waarschuwing kan via iDrive
ingesteld worden.
1."Instellingen"2."Botswaarschuwing"3.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Bij uitrusting met Night Vision met Dynamic
Light Spot:
1."Instellingen"2."Intelligent Safety"Seite 133VeiligheidBediening133
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
▷In het donker.
Night Vision met herkenning
van personen en dieren
Principe Night Vision met herkenning van personen en
dieren is een nachtzichtsysteem.
Een infraroodcamera detecteert het gebied
voor de auto en waarschuwt voor personen en
dieren op de straat. Warme objecten waarvan
de vorm lijkt op die van mensen of dieren wor‐
den herkend door het systeem. Het warmte‐
beeld kan indien nodig op het Control Display
weergegeven worden.
Afhankelijk van de uitrusting wordt er voor een
betere herkenning met een lichtspot, Dynamic
Light Spot, op de waargenomen objecten ge‐
schenen, zie pagina 141.
Warmtebeeld
De warmteuitstraling van objecten in het ge‐
zichtsveld van de camera wordt weergegeven.
Warme objecten worden daarbij licht weerge‐
ven en koude objecten donker.
De herkenbaarheid hangt af van het tempera‐
tuurverschil met de achtergrond en van de ei‐
gen straling van het object, d.w.z. objecten met
gering temperatuurverschil ten aanzien van de
omgeving of met geringe warmteuitstraling zijn
beperkt herkenbaar.
Om veiligheidsredenen wordt het beeld vanaf
ca. 5 km/h en geringe helderheid van de omge‐
ving alleen bij ingeschakeld dimlicht weerge‐
geven.
Met bepaalde intervallen wordt gedurende een
fractie van een seconde een stilstaand beeld
weergegeven.
Herkenning van personen en dieren
De objectherkenning en objectwaarschuwing
werken alleen in het donker.
Objecten met een menselijke vorm en vol‐
doende warmteuitstraling worden herkend.
Daarnaast herkent het systeem ook dieren
vanaf een bepaalde grootte, bijv. reeën.
Weergave op het Control Display bij ingescha‐
keld warmtebeeld:
▷Door het systeem herkende personen: in
heldergeel.▷Door het systeem herkende dieren: in don‐
kergeel.
Reikwijdte van de objectherkenning bij goede
omgevingsomstandigheden:
▷Persoonsherkenning: tot ca. 100 m▷Herkenning van grotere dieren: tot ca.
150 m▷Herkenning van middelgrote dieren: tot ca.
70 m
Invloeden van het milieu kunnen de beschik‐
baarheid van de objectherkenning beperken.
Wanneer de voertuigsystemen herkennen dat
het voertuig zich in een bebouwde kom be‐
vindt, wordt de herkenning van dieren tijdelijk
uitgeschakeld.
Seite 138BedieningVeiligheid138
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
SymboolBetekenisAcute waarschuwing: dieren‐
waarschuwing in het instru‐
mentendisplay.Symbool
brandt geel.Vooralarm.Symbool
brandt rood
en er klinkt
een signaal.Acute waarschuwing.
Het weergegeven symbool kan variëren en
geeft de zijde van het wegdek aan waar de per‐
soon of het dier is herkend.
Weergave in het Head-Up Display De waarschuwing wordt gelijktijdig in het
Head-Up Display en in het instrumentenpaneel
weergegeven.
Vooralarm
Vooralarm voor personen wordt weergegeven
als een persoon in het centrale gedeelte direct
voor de auto en links of rechts in het uitge‐
breide gebied wordt herkend.
Vooralarm voor dieren wordt weergegeven als
een dier voor de auto herkend wordt.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen door te remmen of uit te wijken.
Acute waarschuwing
Acute waarschuwing wordt weergegeven als
een persoon of dier in de onmiddellijke omge‐
ving voor de auto herkend wordt.
De bestuurder moet bij een acute waarschu‐
wing direct zelf ingrijpen door te remmen of uit
te wijken.
Dynamic Light Spot Ter aanvulling op de waarschuwing wordt er
met een lichtspot op herkende objecten ge‐
schenen.
Op dieren wordt slechts korte tijd geschenen.
Indien de Dynamic Light Spot op een object
schijnt, is het controlelampje voor grootlicht in‐
geschakeld.
De Dynamic Light Spot schakelt automatisch
uit, zodra het object zich in het gebied van het
dimlicht bevindt.
Als dimlicht, grootlicht of gedeeltelijk grootlicht
brandt en de lichtspot niet op een object
schijnt, is de Dynamic Light Spot-koplamp
aanvullend als accentlicht ingeschakeld.
Overzicht
De koplampen bevinden zich in de voorste
bumper.
Koplampen schoon en vrij houden.
Voorwaarden
▷Lichtschakelaar in stand: ▷Dimlicht, grootlicht of gedeeltelijk groot‐
licht brandt.▷Geen lichtbronnen of verlichte verkeers‐
deelnemers in het waarschuwingsgebied.▷Intelligent Safety-systemen: persoons‐
waarschuwing is actief.Seite 141VeiligheidBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Inschakelen/uitschakelen1."Instellingen"2."Intelligent Safety"3."Personenwaarschuwing"4.Gewenste instelling doen.
Tijdens de waarschuwing:
Lichtsignaal bedienen, om de Dynamic Light
Spot voor de actuele waarschuwing uit te
schakelen.
Grenzen van het systeem
Principiële grenzen
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij steile hellingen of afdalingen en in
scherpe bochten.▷Bij vuile of beschadigde camera.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷Bij zeer hoge buitentemperaturen.
Grenzen van de herkenning van
personen en dieren
In sommige situaties kan het voorkomen dat
personen als dieren herkend worden, of dieren
als personen.
Kleine dieren worden door de objectherken‐
ning niet herkend, hoewel zij in het beeld goed
te zien zijn.
Beperkte herkenning, bijv. in de volgende ge‐
vallen:
▷Niet-zichtbare of deels zichtbare personen
of dieren, in het bijzonder niet-zichtbaar
hoofd/kop.▷Personen in een niet staande houding, bijv.
liggend.▷Fietsers op niet-gebruikelijke fietsen, bijv.
ligfietsen.▷Na een mechanische inwerking op het sys‐
teem, bijv. na een ongeval.Geen weergave op het scherm
achterin
Op het scherm achterin kan het beeld van de
Night Vision niet worden afgebeeld.
Waarschuwing rijbaanverlaten
Principe
Dit systeem waarschuwt vanaf een bepaald
snelheidsbereik, als de auto op wegen met rij‐
baanbegrenzingslijnen op het punt staat om de
rijstrook te verlaten. Deze snelheid ligt afhan‐
kelijk van de landuitvoering tussen 55 km/h en
70 km/h .
Het stuur begint bij waarschuwingen licht te
trillen. Het moment van deze waarschuwing
kan afhankelijk van de actuele rijsituatie varië‐
ren.
Het systeem waarschuwt niet wanneer voor
het verlaten van de rijstrook richting wordt aan‐
gegeven.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het wegverloop
en de verkeerssituatie juist in te schatten. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen. Bij waarschuwingen het stuurwiel
niet onnodig heftig bewegen.◀Seite 142BedieningVeiligheid142
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
LED-mistlamp
De mistlampen zijn van LED-techniek voor‐
zien. Bij een defect contact opnemen met de
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Dynamic Light Spot
De lampen maken gebruik van LED-techniek.
Bij een defect contact opnemen met de Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere ge‐
kwalificeerde Service Partner of specialist.
Achterlichten, lamp vervangen
LED-achterlichten De achterlichten maken gebruik van LED-tech‐
niek. Bij een defect contact opnemen met de
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Wielen vervangen
Algemeen
Bij runflat-banden of het gebruik van plakmid‐
delen is het niet noodzakelijk om het wiel direct
te wisselen bij spanningsverlies in het geval
van pech.
Zo nodig vindt u het juiste gereedschap voor
het verwisselen van wielen als toebehoren bij
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist.Kriksteunpunten
De kriksteunpunten bevinden zich op de aan‐
gegeven posities.
Reservewiel
Veiligheidsmaatregelen
▷De auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste onder‐
grond parkeren. Alarmknipperlichten in‐
schakelen.▷Parkeerrem bedienen en de keuzehendel‐
stand P inschakelen.▷Alle inzittenden laten uitstappen en buiten
het gevarengebied brengen, bijv. achter de
vangrails.▷Eventueel gevarendriehoek of waarschu‐
wingsknipperlichten op de betreffende af‐
stand neerzetten.▷Het wiel alleen verwisselen op een effen,
vaste en slipvrije ondergrond. Op een
zachte of gladde ondergrond, bijv. sneeuw,
ijs, tegels enz. kan de auto of de autokrik
naar de zijkant wegglijden.▷Geen houtblokken e.d. onder de autokrik
leggen, anders kan de krik haar draagver‐
mogen niet bereiken wegens de beperkte
hoogte.▷Wanneer de auto opgetild is, niet hieronder
gaan liggen en de motor niet starten, an‐
ders bestaat er levensgevaar.Seite 274MobiliteitVervangen van onderdelen274
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16