Page 121 of 262

120WEGWIJS IN UW AUTO
EOBD-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het doel van het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is:
❍de werking van het systeem controleren;
❍een verhoging van de uitstoot te signaleren;
❍signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten
te vervangen.
OPMERKING De auto beschikt over een diagnosestekker die, als de-
ze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de
door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke
parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor een complete controle van het systeem, tests
uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een proefrit maken die
eventueel een langere afstand kan omvatten.
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
Deze werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de
motor is gestart. Met de stuurbekrachtiging kan de kracht die no-
dig is om het stuurwiel te verdraaien, aangepast worden aan de
rij-omstandigheden.
De diverse mogelijkheden van stuurbekrachtiging kunnen worden
gekozen met de standen d, n, a van het hendeltje voor het „Alfa
DNA”-systeem (zie de paragraaf „Alfa DNA”-systeem).
Het is streng verboden om de-/montagewerk- zaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen inde stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn
(bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en deveiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de autoniet meer aan de typegoedkeuring.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contact-sleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwielwordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerk-
zaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat.
Page 122 of 262
WEGWIJS IN UW AUTO121
1INBOUWVOORBEREIDING
VOOR AUTORADIO
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto niet is uitgerust met een autoradio, beschikt u op het
dashboard over een dubbel opbergvak fig. 78.
De inbouwvoorbereiding voor de autoradio bestaat uit:
❍kabels voor voeding van de autoradio, de luidsprekers voor
en achter en de antenne;
❍een inbouwplaats voor de autoradio;
❍een antenne op het dak van de auto.
fig. 78A0J0087m
De autoradio wordt ingebouwd op de plek van het opbergvak
A-fig. 78. U verwijdert het vakje door de twee borglippen in het
vak in te drukken: de voedingskabels zijn nu bereikbaar.
Wendt u voor de aansluiting van de autoradio opde inbouwvoorbereiding tot het Alfa Romeo Ser-vicenetwerk, zodat mogelijke storingen die de vei-
ligheid in gevaar kunnen brengen, worden voorkomen.
Page 123 of 262

122WEGWIJS IN UW AUTO
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de au-
to en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moeten
voorzien zijn van het merkteken:
e CE.
Fiat Group Automobiles S.p.A. autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerkzaamhe-
den op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf worden uitge-
voerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant in acht moeten
worden genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen de kenmerken van
de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs worden inge-
nomen door de bevoegde instanties en eventueel de garantie ko-
men te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door de boven-
genoemde modificatie of op defecten die direct of indirect daarvan
het gevolg zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. is op geen enkele wijze aansprake-
lijk voor schade die het gevolg is van de installatie van accessoi-
res die niet door Fiat Group Automobiles S.p.A. zijn geleverd of aan-
bevolen en/of die niet conform de geleverde instructies zijn
geïnstalleerd.
INBOUWVOORBEREIDING
VOOR NAVIGATIESYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Bij auto’s met Blue&Me™ kan (als optional) een montage-
voorbereiding aanwezig zijn voor een Blue&Me™ TomTom
®
draagbaar navigatiesysteem, dat is opgenomen in het Alfa
Romeo Lineaccessori-programma.
Plaats het navigatiesysteem in het vak dat staat afgebeeld in fig. 79.
fig. 79A0J0107m
Page 124 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO123
1
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (mobiele telefoons in de auto, 27 mc, ra-
dioamateurs en dergelijke) mogen alleen in de auto worden ge-
bruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zon-
der buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de ge-
zondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elek-
trische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de
veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt
u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met
het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fa-
brikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 80 en
attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren treden in werking bij het inschakelen van de achter-
uit. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
fig. 80A0J0088m
Page 125 of 262

124WEGWIJS IN UW AUTO
MELDINGEN OP HET DISPLAY
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Bij het inschakelen van de sensoren verschijnt op het
“Instelbare multifunctionele display” (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) het scherm van fig. 81; de informatie
over de aanwezigheid van en de afstand tot een obstakel wordt
niet alleen doorgegeven door middel van geluidssignalen, maar
wordt ook zichtbaar gemaakt op het display van het
instrumentenpaneel. Als meerdere obstakels aanwezig zijn, dan
wordt het obstakel aangegeven dat zich het dichtst bij de auto
bevindt.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt automatisch een ge-
luidssignaal als er binnen het meetbereik een obstakel is.Het geluidssignaal:
❍wordt steeds korter onderbroken naarmate de afstand tot het
obstakel kleiner wordt;
❍klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt;
❍heeft een gelijkblijvende onderbreking als de door de middel-
ste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als de afstand ge-
meten door de sensoren aan de zijkant gelijk blijft, wordt het
signaal na 3 seconden afgebroken om signalering te voorko-
men wanneer de auto bijvoorbeeld langs een muur rijdt.
BELANGRIJK Het volume van de akoestische waarschuwingssig-
nalen kan worden ingesteld m.b.v. de optie “Volume geluidssig-
nalen” in het “Setup-menu”.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm
Meetbereik aan de zijkant: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, wordt alleen re-
kening gehouden met het obstakel dat zich het dichtst bij de au-
to bevindt.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren wor-
den automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker
loskoppelt.
fig. 81A0J0370m
Page 126 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO125
1
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren enandere gevaarlijke handelingen ligt altijd en over-al bij de bestuurder. Controleer als u de auto par-
keert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moetals een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke par-keermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden,ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden. Obstakels die
zich dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder
bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en
kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍een verminderde gevoeligheid van de sensoren en minder goe-
de werking van het parkeerhulpsysteem kan worden veroor-
zaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw,
modder, meerdere laklagen;
❍de sensoren signaleren een niet-bestaand object („echo-storing”)\
;
dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld:
wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel;
❍de metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door
ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden;
❍de werking van de sensoren kan ook worden beïnvloed door
de stand van de sensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de au-
to wordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers, wielop-
hanging) of door de banden te verwisselen, de auto te zwaar
te beladen of door speciale aanpassingen waardoor de auto
verlaagd wordt;
❍obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet worden
waargenomen, aangezien het systeem alleen obstakels waar-
neemt die de auto aan de onderzijde kunnen raken.
Voor een juiste werking van het systeem mag ergeen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensorenzitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen; ge- bruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moe-ten worden gereinigd met schoon water, waaraaneventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnelswaar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedruk-reiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
Wendt u uitsluitend tot het Alfa Romeo Service-netwerk voor het opnieuw spuiten van de bumpersof het eventuele bijwerken van de lak in de buurt
van de sensoren. Als het bijwerken van de lak niet op de juiste manier wordt uitgevoerd, kan de werking van deparkeersensoren in gevaar worden gebracht.
Page 127 of 262

126WEGWIJS IN UW AUTO
T.P.M.S.-SYSTEEM
(Tyre Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem voor de ban-
denspanning TPMS (Tyre Pressure Monitoring System) dat de be-
stuurder van de auto informeert over de bandenspanning m.b.v.
de waarschuwingsberichten „Controleer Bandenspanning” en „Te
lage bandenspanning”.
Dit systeem bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt, in
de velg van elk wiel. Deze sensor stuurt informatie over de span-
ning van iedere band naar de regeleenheid.
AANWIJZINGEN VOOR HET
GEBRUIK VAN HET TPMS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus niet
aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervolgens weer wordt
gestart. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid de
betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel als de au-
to een korte tijd rijdt.
Wees zeer zorgvuldig bij het controleren of her-stellen van de bandenspanning. Een te hoge span-ning vermindert de grip op het wegdek, verhoogt
de belasting op de wielophanging en de wielen en ver- oorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden.
De spanning van de banden moet bij stilstaandeauto en koude banden gecontroleerd worden; als omwat voor reden dan ook de spanning bij warme
banden gecontroleerd wordt, verminder dan de spanning niet, ook als deze boven de voorgeschreven waarde ligt,maar controleer de spanning opnieuw bij koude banden.
Ook als de auto is uitgerust met het TPMS-systeem,moet de bestuurder regelmatig de spanning van debanden en die van het noodreservewiel controleren.
Als een of meer banden zonder sensoren zijn ge-monteerd dan is het systeem niet meer beschik-baar en verschijnt de bijbehorende melding op het
display, totdat vier banden met sensoren zijn gemonteerd.
Page 128 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO127
1Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen vooreen plotselinge vermindering van de banden-spanning (bijvoorbeeld bij een klapband). Zet in
dat geval de auto stil door voorzichtig te remmen en maak daarbij geen plotselinge stuurbewegingen.
Het vervangen van de normale banden door win-terbanden en omgekeerd, vereist ook een aan-passing van het TPMS, die uitsluitend door het Al-
fa Romeo Servicenetwerk mag worden uitgevoerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale appa- ratuur. Raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerkover de accessoires die geschikt zijn voor het sys-
teem (velgen, wieldeksels enz.). Het gebruik van ande- re accessoires kan de normale werking van het systeemverhinderen.
Bij het demonteren van een band, moet ook hetrubber van het ventiel vervangen worden: wendtu tot het Alfa Romeo Servicenetwerk. Bij het mon-
teren/demonteren van de banden en/of de velgen moeten speciale voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.Om te voorkomen dat de sensoren beschadigen of ver-keerd gemonteerd worden, mogen de banden en/of develgen uitsluitend door gespecialiseerd personeel vervan-gen worden. Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
De bandenspanning kan variëren afhankelijk vande buitentemperatuur. Het TPMS kan tijdelijk eente lage bandenspanning signaleren. Controleer in
dat geval de bandenspanning bij koude banden en her- stel, indien nodig, de juiste spanning.
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen hetTPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de be-stuurder aangegeven door middel van een mel-
ding. Deze melding verdwijnt automatisch zodra de sto- ring het systeem niet meer ontregelt.