Page 161 of 262

160STARTEN EN RIJDEN
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt ge-
leverd, niet te overschrijden.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de
optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brand-
stofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook
de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij overwegend
lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel
verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk ho-
ger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek ver-
hogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raad-
zaam de motor uit te zetten.
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto
uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en
een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak
moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het
gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de rem-
weg wordt langer en u hebt meer tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorko-
men dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet wor-
den afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er ze-
ker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht
(vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet u er re-
kening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het
totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief acces-
soires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Page 162 of 262

STARTEN EN RIJDEN161
3
TREKHAAK MONTEREN
Wendt u voor de montage van de trekhaak tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard
geleverde banden. Het Alfa Romeo Servicenetwerk kan u advise-
ren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u
hem wilt gebruiken.
Gebruik deze banden uitsluitend op wegen met sneeuw of ijzel.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aan-
zienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het
veiliger ze te vervangen.
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en
voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de ban-
den niet om.
Het ABS werkt niet op het remsysteem van de aan-hanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladdewegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsys-teem van de auto uit. Het remsysteem van de aan-hanger moet geheel onafhankelijk van het hy-
draulisch remsysteem van de auto worden bediend.
Page 163 of 262

162STARTEN EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voor-
schriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen
mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedre-
ven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
Gebruik dunne sneeuwkettingen: gebruik voor bandenmaat 195/55
R16" en 205/45 R17" uitsluitend dunne sneeuwkettingen die
maximaal 9 mm boven het profiel van de banden uitsteken.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel mag geen sneeuwketting wor-
den gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt (aangedreven
wiel) en er moet gebruik worden gemaakt van sneeuwkettingen,
dan kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het
achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wie-
len waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet
wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde
ruimte; schakel een versnelling in en zorg dat de handrem niet
is aangetrokken;
❍maak de minkabel van de accu los en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maan-
den worden herhaald;
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daar-
voor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwis-
ser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorge-
schreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍als u de accukabels niet loskoppelt moet de acculading iedere
maand gecontroleerd worden;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kui-len, stoepranden en andere obstakels en rijd, om
de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Page 164 of 262

NOODGEVALLEN163
4
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat
in de Service- en garantiehandleiding vermeld staat. U kunt ook de site www.alfaromeo.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Motor starten ........................................................................\
.. 164
Wiel verwisselen ...................................................................... 165
Reparatieset „Fix&Go Automatic” ............................................... 173
Gloeilamp vervangen................................................................. 178
Gloeilamp buitenverlichting vervangen.......................................... 180
Gloeilamp interieurverlichting vervangen .... ................................... 184
Zekeringen vervangen .................... ........................................... 187
Accu opladen .........................................................................\
.. 196
Opkrikken van de auto .............................................................. 199
Slepen van de auto................................................................... 199
Page 165 of 262

164NOODGEVALLEN
STARTEN VAN DE MOTOR
Als het lampjeYop het instrumentenpaneel blijft branden, wendt
u dan onmiddellijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hul-
paccu, die dezelfde of een iets grotere capaciteit moet hebben als
de lege accu.
Ga voor het starten als volgt te werk fig. 1:
❍verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de twee ac-
cu’s met een startkabel;
❍sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hul-
paccu en op de massakabel
Eop de motor of de versnel-
lingsbak van de auto die gestart moet worden;
❍neem als de motor draait, de startkabels in de omgekeerde
volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, wendt u dan tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet di-
rect met elkaar! Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een
andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege ac-
cu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen
of van een helling af te laten rijden.
fig. 1A0J0111m
Page 166 of 262

NOODGEVALLEN165
4
Het noodreservewiel is specifiek voor de auto:
monteer het niet op andere auto’s en monteer
geen reservewielen van andere auto’s. Het noodre-
servewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt.
Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt wor-
den en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden
gereden. Op het noodreservewiel is een sticker aange-
bracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de be-
perkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik
van het noodreservewiel. Deze sticker mag absoluut niet
worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel
mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd.
WIEL VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
De auto is uitgerust met de reparatieset „Fix&Go automatic”: zie
voor het gebruik van deze voorziening de paragraaf „Fix&Go Au-
tomatic”.
Als alternatief voor de reparatieset „Fix&Go Automatic” kan de au-
to zijn uitgerust met een noodreservewiel: zie voor het verwisse-
len van het wiel de volgende pagina’s.
Attendeer het overige wegverkeer op de stil-
staande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipper-
lichten, de gevarendriehoek enz. Tijdens het ver-
wisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto
hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is,
en op een veilige afstand van het verkeer wachten, tot-
dat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met ste-
nen of andere voorwerpen als de auto schuin op een hel-
ling of op een slecht wegdek staat.
Page 167 of 262

166NOODGEVALLEN
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van
een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is
of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de
krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist
nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de
auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opge-
krikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik
is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag
nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het
noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van
sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedre-
ven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden
gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en
daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo
hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw
sneeuwkettingen kunt monteren.
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel
tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel abso-
luut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap
tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning
van de banden en van het noodreservewiel (zie hoofd-
stuk „6”).
Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen
de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol
gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelhe-
den in de bochten. Het noodreservewiel heeft een le-
vensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet
de band van het noodreservewiel vervangen worden door
een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een
normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat
het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en mon-
teren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen.
Smeer voor montage de schroefdraad van de wielbou-
ten niet met vet: de bouten kunnen loslopen.
Page 168 of 262

NOODGEVALLEN167
4
KRIK
Het is nodig te weten dat:
❍de krik 1,76 kg weegt;
❍de krik geen afstelwerkzaamheden vereist;
❍de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik
van hetzelfde type;
❍buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd mag worden.Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:
❍zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar
wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden ver-
wisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige on-
dergrond;
❍zet de motor uit, trek de handrem aan en schakel de 1ever-
snelling of de achteruit in; trek het veiligheidshesje met re-
flecterende strepen aan (wettelijk verplicht) voordat u de au-
to verlaat;
❍open de achterklep, trek aan de lus A-fig. 2 en trek de bekle-
ding omhoog;
❍draai de blokkeerschroef A-fig. 3 los; neem de gereedschap-
houder B uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel;
neem daarna het noodreservewiel C uit;
fig. 2A0J0104mfig. 3A0J0105m