Page 129 of 262
128WEGWIJS IN UW AUTO
–
NEE
NEE JA
JA
JAJA
JA
JA
NEE
NEE
NEEWendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk
Het beschadigde wiel repareren
Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk
–
–
–
(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboek en die zijn gekozen uit het Alfa Romeo Lineaccessori-prog ramma.
(**) Niet kruiselings (de banden moeten aan dezelfde zijde van de auto blijven).
Zie voor het juiste gebruik van het systeem als de velgen/banden vervangen worden, de volgende tabel:
Handeling Aanwezigheid Signalering Uitgevoerd door
sensor de het Alfa Romeo
storing Servicenetwerk
–
Een wiel vervangen
door het noodreservewiel
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door andere
met afwijkende afmetingen (*)
Wielen omwisselen
(voor/achter) (**)
Page 130 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO129
1
fig. 82A0J0327m
TANKEN
Zet de motor uit voordat u gaat tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Het octaangetal van de benzi-
ne moet ten minste 95 RON zijn.
Om beschadiging aan de katalysator te voorkomen mag nooit,
en dus ook niet in noodgevallen, zelfs niet een kleine hoeveel-
heid loodhoudende benzine worden getankt.
DIESELMOTOREN
Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europe-
se specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of meng-
sels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen
van de garantie tot gevolg hebben.
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de diesel-
brandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het
brandstofsysteem niet meer goed werkt. Om dit probleem te voor-
komen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof gele-
verd die speciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage
temperaturen (koude/bergachtige gebieden) is ontwikkeld.
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de ge-
bruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met
het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIESEL ART in de verhouding
die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst
het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in bergachtige ge-
bieden, is het raadzaam dieselbrandstof te tanken die ter plaatse
beschikbaar is. In dat geval is het bovendien raadzaam een hoe-
veelheid brandstof in de tank te houden die groter is dan 50%
van de nuttige inhoud.
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
Openen
1) Open klepje A-fig. 82 door het naar buiten te trekken, houd
de dop B vast, steek de contactsleutel in het slot en draai de sleu-
tel linksom.
2) Draai de dop linksom en verwijder deze. De tankdop is voor-
zien van een koord C dat aan het tankklepje vastzit, om verlies
van de dop te voorkomen. Haak de tankdop tijdens het tanken aan
haakje D.
Page 131 of 262

130WEGWIJS IN UW AUTO
Tijdens hun werking bereiken de katalysator enhet roetfilter (DPF) hoge temperaturen. Parkeerdaarom niet boven brandbare materialen (gras,
droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
Sluiten
1) Plaats de dop (compleet met de sleutel) en draai de dop recht-
som, totdat u een of meer klikken hoort.
2) Draai de sleutel rechtsom, verwijder de sleutel en sluit het klepje.
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank
iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien
van de tankdop een sissend geluid hoort.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: katalysa-
tor, lambdasondes en benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: oxidatieka-
talysator, uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR) en roetfilter (DPF).
ROETFILTER DPF
(Diesel Particulate Filter)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels
in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt.
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uwhoofd ook niet dicht bij de vulopening om te voor-
komen dat u schadelijke dampen inademt.
Page 132 of 262
VEILIGHEID131
2
Veiligheidsgordels ............................................................. 132
S.B.R.-systeem .................................................................. 133
Gordelspanners ................................................................. 135
Kinderen veilig vervoeren ................................................... 138
„Universeel” kinderzitje monteren....................................... 139
Montagevoorbereiding voor „Isofix”-kinder zitjes...................... 143
Frontairbags ..................................................................... 146
Zij-airbags (Sidebags – Windowbags) .................................. 149
Page 133 of 262
132VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de
gordel om. Maak de gordels vast door de gesp A-fig. 1 in de slui-
ting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert,
laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel ver-
volgens weer geleidelijk uit.
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C drukken.
Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
fig. 1A0J0101mfig. 2A0J0102m
Druk tijdens het rijden niet op de knop C-fig. 1.
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rol-
automaat. Leg de veiligheidsgordels van de achterzitplaatsen om
zoals is afgebeeld in fig. 2
Page 134 of 262

VEILIGHEID133
2
BELANGRIJK Als de rugleuning goed is vergrendeld, dan is de „ro-
de band” B-fig. 3 op de hendels A niet meer zichtbaar. Als de „ro-
de band” zichtbaar is, is de rugleuning niet goed vergrendeld.
BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels op de juiste wijze terug
als de achterbank weer in de normale gebruiksstand wordt ge-
zet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn.SBR-SYSTEEM
(Seat Belt Reminder)
Dit akoestische waarschuwingssysteem waarschuwt, samen met
het knipperende lampje
stuurder en de passagier als de veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Op enkele uitvoeringen is boven de binnenspiegel ook een pa-
neel fig. 4 aanwezig (als alternatief voor de waarschuwingslamp-
jes op het instrumentenpaneel) dat de passagiers op de zitplaat-
sen voor en achter via een zichtbaar en akoestisch signaal
waarschuwt als ze hun veiligheidsgordels niet hebben omgelegd.
Voor permanente uitschakeling dient u zich tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het SBR-systeem kan ook via het setup-
menu van het display weer worden geactiveerd (zie hoofdstuk „1”)\
.
Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed vergrendeld is („rode band” B-fig. 3 niet zichtbaar)
om te voorkomen dat in geval van bruusk rem-
men, de rugleuning naar voren klapt en de passagiers verwondt.
fig. 4A0J0339mfig. 3A0J0182m
Page 135 of 262

134VEILIGHEID
De lampjes kunnen een rode of groene kleur hebben en werken
als volgt (fig. 4):
❍1 = zitplaats linksvoor (geeft de status voor de bestuurder aanbij uitvoeringen met stuur links)
❍2 = zitplaats linksachter (passagier)
❍3 = zitplaats middenachter (passagier)
❍4 = zitplaats rechtsachter (passagier)
❍5 = zitplaats rechtsvoor (geeft de status voor de passagier aanbij uitvoeringen met stuur links)
Zitplaatsen voor
(lampje nr. 1=bestuurder en nr. 5=passagier)
Bestuurder
Als alleen de bestuurder in de auto zit en de veiligheidsgordel is
niet omgelegd, dan start, als sneller dan 20 km/h wordt gere-
den of als langer dan 5 seconden een snelheid wordt aangehou-
den tussen 10 km/h en 20 km/h, er een waarschuwingscyclus
voor de zitplaatsen voor (de eerste 6 seconden een ononderbro-
ken akoestisch signaal en vervolgens nog een “beep” van 90 se-
conden en gaat het lampje knipperen). Als de cyclus is beëindigd,
blijven de lampjes constant branden totdat de motor wordt uitge-
zet. Het akoestische signaal stopt onmiddellijk en het lampje wordt
groen zodra de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde is omgelegd.
Als de veiligheidsgordel tijdens het rijden weer wordt losgemaakt,
klinkt opnieuw het akoestische signaal en gaat het lampje weer
rood knipperen zoals hiervoor beschreven.
Passagier
Dezelfde situatie geldt voor de passagier voor, met als verschil
dat het lampje groen gaat branden en het akoestische signaal
ook wordt onderbroken als de passagier de auto verlaat.
In het geval dat beide veiligheidsgordels voor kort na elkaar wor-
den losgemaakt bij een rijdende auto, heeft het akoestische sig-
naal betrekking op de gordel die het laatst is losgemaakt, terwijl
de twee lampjes onafhankelijk van elkaar werken.
Zitplaatsen achter
(lampje nr. 2, nr. 3 en nr. 4)
Bij de achterzitplaatsen is er alleen een signalering als een van
de gordels wordt losgemaakt (knipperend rood lampje). In deze
situatie gaat het rode lampje van de losgemaakte gordel ongeveer
30 seconden knipperen. Bovendien klinkt er een akoestisch sig-
naal.
Als er meer gordels worden losgemaakt, begint en eindigt het knip-
peren voor elk van de rode lampjes apart. Het lampje wordt groen
als de betreffende veiligheidsgordel weer wordt omgelegd.
Circa 30 seconden na de laatste signalering doven de lampjes (rood
of groen) van de zitplaatsen achter ongeacht de status van de gor-
del.
BELANGRIJK
Als de contactsleutel op stand MAR wordt gedraaid, dan blijven
alle lampjes gedoofd als de veiligheidsgordels (voor en achter)
reeds zijn omgelegd.
Alle lampjes gaan branden op het moment dat ten minste een om-
gelegde gordel wordt losgemaakt of omgekeerd.
Page 136 of 262

VEILIGHEID135
2
GORDELSPANNERS
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van gordelspanners. Dit
systeem trekt bij een heftige frontale botsing de gordel enige cen-
timeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op
hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
Als de gordelspanners hebben gewerkt, dan is dit herkenbaar aan
een gordel die naar de rolautomaat is teruggetrokken.
De auto is bovendien uitgerust met een tweede gordelspanner (ter
hoogte van de dorpel): een ingekorte metalen kabel geeft aan dat
het systeem in werking is getreden.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook
ontsnappen; deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordel-
spanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij
goed aansluit op borst en bekken.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering: el-
ke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid
verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke om-
standigheden (bijv. overstromingen en vloedgolven) met water en
modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden ver-
vangen.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergro-
ten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van trek-
krachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelas-
ting op de borst en schouders beperken.
De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als degordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tothet Alfa Romeo Servicenetwerk wenden om de
spanners te laten vervangen. De geldigheid van het sys- teem staat vermeld op een plaatje dat zich in het dash-boardkastje bevindt: laat voor het verstrijken van dezetermijn het systeem door het Alfa Romeo Servicenetwerkvervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingenof verhitting (maximaal 100°C gedurende tenhoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspan-
ners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden ho- ren niet trillingen die voortgebracht worden door eenslecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zo-als trottoirs. Wendt u altijd tot de Alfa Romeo Service-netwerk.