Page 113 of 262

112WEGWIJS IN UW AUTO
IN-/UITSCHAKELEN RIJSTIJL „Dynamic”
Inschakelen
Druk het hendeltje A-fig. 70 naar boven (tot naast letter „d”) en
laat het hendeltje een halve seconde in die stand staan en in ie-
der geval totdat het betreffende lampje gaat branden of het op-
schrift „Dynamic” op het display verschijnt (zie de afbeelding).\
Als
u hendeltje A loslaat keert deze terug in de middelste stand.Als bij de 1.4 Turbo Multi Air de rijstijl “Dynamic” wordt gekozen,
dan wordt bovendien de overboost-functie van de turbocompressor
ingeschakeld (hogere turbodruk): de regeleenheid van de motor
verhoogt de maximum turbodruk tijdelijk in relatie tot de stand van
het gaspedaal, waardoor een hoger motorkoppel geleverd wordt
dan onder normale omstandigheden. Deze functie is zeer nuttig
als tijdelijk maximale prestaties vereist zijn (bijv. tijdens het inha-
len).
BELANGRIJK Als u tijdens het accelereren de “Dynamic”-stand ge-
bruikt, kunt u stoten in het stuurwiel voelen, die kenmerkend zijn
voor een sportieve instelling.
Uitschakelen
Voor het uitschakelen van de rijstijl „Dynamic” en om terug te
keren naar „Normal”, moet dezelfde handeling met het hendel-
tje en met binnen dezelfde tijden worden herhaald. In dat geval
gaat het lampje naast de rijstijl „Normal” branden en verschijnt op
het instelbare, multifunctionele display de melding „Normal inge-
schakeld” (zie de afbeelding).
A0J0186mA0J1055g
A0J1052g
VDC
enASR: sportieve afstelling, ingreep alleen in geval van ver-
lies van controle
Afstelling stuurinrichting: meer sportieve afstelling
DST: standaardcontrole over remwerking gecoördineerd met ABS Meer controle over dwarsversnelling
Overstuurcompensatie: een lichte impuls op het stuurwiel
stimuleert de bestuurder tot het uitvoeren van de beste
handeling
Motor: hogere reactiesnelheid + Overboost ter optimalisatie van het koppel (waar voorzien)
Page 114 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO113
1
IN-/UITSCHAKELEN RIJSTIJL „All Weather”
Inschakelen
Druk het hendeltje A-fig. 70 naar beneden (tot naast letter „a”)
en laat het hendeltje een halve seconde in die stand staan en in
ieder geval totdat het betreffende lampje gaat branden of het op-
schrift „All Weather” op het display verschijnt (zie de afbeelding).
A0J0187mA0J1180g
VDCenASR: afstelling gericht op maximale veiligheid
Afstelling stuurinrichting: optimaal comfort
DST: meer controle over remwerking gecoördineerd met VDC Standaardcontrole over dwarsversnelling
Overstuurcompensatie: een lichte impuls op het stuurwiel
stimuleert de bestuurder tot het uitvoeren van de beste
handeling
Motor: standaardreactie
Uitschakelen
Voor het uitschakelen van de rijstijl „All Weather” en om terug te
keren naar „Normal”, moet dezelfde handeling als die beschreven
staat bij „Dynamic” worden uitgevoerd met dit verschil dat het hen\
-
deltje A-fig. 70 tot naast letter „a” moet worden geplaatst.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
❍Het is niet mogelijk om direct van rijstijl „Dynamic” naar rijstij\
l
„All Weather” te gaan en omgekeerd. Eerst moet worden te-
ruggekeerd naar de rijstijl „Normal” en daarna moet de andere
rijstijl worden gekozen.
❍Als voor het uitzetten van de motor de rijstijl „Dynamic” was
gekozen, dan zal bij het opnieuw starten van de motor auto-
matisch de rijstijl „Normal” worden gekozen. Als daarente-
gen „All Weather” of „Normal” was ingeschakeld bij het uit-
zetten van de motor, dan wordt bij het opnieuw starten van de
motor de ingeschakelde rijstijl gehandhaafd.
❍Boven de 110 km/h kan rijstijl „Dynamic” niet worden gekozen.
❍Bij een storing in het systeem of in het hendeltje A-fig. 70
kan geen enkele rijstijl worden gekozen. Op het display ver-
schijnt een waarschuwing.
Page 115 of 262

114WEGWIJS IN UW AUTO
OpmerkingDe motor wordt uitsluitend automatisch uitgezet
nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaalde-
lijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets
wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschijnen
van symbool
Ufig. 71 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
HET SYSTEEM HANDMATIG
IN-/UITSCHAKELEN
Druk op knop fig. 72 op het paneel naast het stuur om het sys-
teem in of uit te schakelen. Als het systeem is uitgeschakeld, brandt
het lampje
Top het instrumentenpaneel.
Voor bepaalde uitvoeringen/markten geldt dat ook een bericht
en een symbool op het display verschijnen als het systeem wordt
in- of uitgeschakeld.
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rij-
den. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een ver-
mindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnellingspook
in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is losgelaten
fig. 71A0J0279mfig. 72A0J0247m
Page 116 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO115
1
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ
DE MOTOR NIET WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comfortei-
sen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen, de
motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
❍nog koude motor;
❍zeer lage buitentemperaturen;
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ingeschakelde achterruitverwarming;
❍ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❍tijdens regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen dieseluit-
voeringen);
❍geopend bestuurdersportier;
❍niet omgelegde veiligheidsgordel van bestuurder;
❍ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❍bij uitvoeringen met een gescheiden, automatische klimaatre-
geling (voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien van toe-
passing) voor een comfortabele temperatuur in de auto of in-
schakeling van de functie MAX-DEF;
❍in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) knippert symbool
Uop het display.
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET
HERSTARTEN VAN DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart, zon-
der ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstandigheden:
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❍beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
❍wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
❍voor uitvoeringen met automatisch klimaatregeling (voor be-
paalde uitvoeringen/markten, indien van toepassing) voor een
comfortabele temperatuur in de auto of inschakeling van de
functie MAX-DEF.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen automa-
tisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt inge-
trapt. Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het ver-
schijnen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool
Uop het display.
Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mo-
gelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen, dan moet u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zo-dat de airconditioning continu kan blijven werken.
Page 117 of 262

116WEGWIJS IN UW AUTO
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de be-
stuurder maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het be-
stuurders- of passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen
worden gestart m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een ge-
luidssignaal, een melding op het display en, voor bepaalde uit-
voeringen/markten, het knipperen van symbool
Uop het display.
„ENERGY SAVING”-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3 minu-
ten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stop-systeem
de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit geval kan
de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draaiend te
houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing
wordt aan de bestuurder getoond door het branden van lampje
èop het instrumentenpaneel en, voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten, het verschijnen van een melding en een symbool
op het display. Wendt u in dat geval tot het Alfa Romeo Service-
netwerk.
Page 118 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO117
1
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
(met Start&Stop-systeem voorzien van
secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er bijzon-
der op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt
losgemaakt. Hiervoor moet de minklem met de snelspanner A-
fig. 73 worden losgekoppeld van de secundaire minpool B, om-
dat minpool C van de accu is voorzien van een sensor D voor de
controle van de accuconditie, die nooit mag worden losgekoppeld
(behalve als de accu wordt vervangen).
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
(met Start&Stop-systeem zonder secundaire
minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er bijzon-
der op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt
losgemaakt. Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 74 (door bedie-
ning van knop B) worden losgekoppeld van de accuconditiesen-
sor C, die op de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sen-
sor mag nooit worden losgekoppeld van de accu, behalve als de
accu wordt vervangen.
fig. 73A0J0249m
Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk als de accu moet worden vervangen. Vervang de accudoor een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY)
en met dezelfde specificaties.
fig. 74A0J0207m
Page 119 of 262
118WEGWIJS IN UW AUTO
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen, danmoet u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zo-dat de airconditioning continu kan blijven werken.
NOODSTART (met Start&Stop-systeem
voorzien van secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de min-
kabel (–) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool B-fig. 75 van
de accu van de auto worden verbonden, maar moet de minkabel
of met secundaire minpool A of met een massapunt op de motor
of versnellingsbak worden verbonden.
fig. 75A0J0251m
NOODSTART (met Start&Stop-systeem zonder
secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de
minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool A-fig.
76 van de accu van de auto worden verbonden, maar moet de
minkabel op een massapunt op de motor of de versnellingsbak
worden aangesloten.
fig. 76A0J0323m
Page 120 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO119
1Controleer voordat u de motorkap opent of demotor is uitgeschakeld en de contactsleutel instand STOP staat. Houdt u aan hetgeen beschre-
ven staat op het etiket aan de binnenzijde van de mo- torkap fig. 77. Het is raadzaam de contactsleutel uit tenemen als er in de auto nog inzittenden zijn. Als de au-to wordt verlaten moet de contactsleutel altijd wordenuitgenomen of in stand STOP worden gedraaid. Tijdenshet tanken moet de motor uitgezet zijn en de sleutel instand STOP staan.
fig. 77A0J0341m
DYNAMIC SUSPENSION
(actieve schokdempers)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem werkt samen met het “Alfa DNA”-systeem (zie de pa-
ragraaf “Alfa DNA"). Met het hendeltje A-fig. 70 kan worden ge-
kozen tussen twee rij-instellingen, afhankelijk van het type traject
en het wegdek:
❍d = Dynamic (sportieve rijstijl);
❍n = Normal (rijden onder normale omstandigheden);
❍a = All Weather (rijden met weinig grip op het wegdek zoals bijv. bij regen en sneeuw).
In de stand “Normal” en “All Weather” wordt de dempingska-
rakteristiek van de actieve schokdempers aangepast aan het soort
weg en de belasting van de auto, waarbij met name op ongelijk-
matige wegoppervlakken het rijcomfort aanzienlijk wordt verbe-
terd.
In de stand “Dynamic” wordt een sportieve instelling toegepast
waarbij de motor sneller op gaspedaalbewegingen reageert en de
mate van stuurbekrachtiging wordt afgestemd op een optimaal
stuurgevoel. Daarnaast wordt de dempingskarakteristiek van de
schokdempers zodanig aangepast dat de auto nauwkeuriger en di-
recter op stuurbewegingen reageert terwijl tegelijkertijd een hoog
comfortniveau wordt gehandhaafd. De bestuurder voelt dat de
auto zich nauwkeuriger laat insturen en sneller op richtingsveran-
deringen reageert.