1
WEGWIJS IN UW AUTO5
Dashboard........................................................................\
....................... 7
Instrumentenpaneel en instr umenten ........................................................... 8
Display ........................................................................\
............................ 26
Menu-onderdelen ........................................................................\
.............. 32
Trip Comput er .....................................................................\
...................... 42
Symbolen ........................................................................\
........................ 46
Alfa Romeo Code ...................................................................\
................... 46
De sleutels ........................................................................\
....................... 47
Diefstalalarm ........................................................................\
................... 53
Start-/contactslot ........................................................................\
............. 55
Zitplaatsen ........................................................................\
....................... 56
Hoofdsteun ........................................................................\
...................... 59
Stuurwiel ...................................................................\
............................. 60
Spiegels ........................................................................\
.......................... 61
Klimaatbeheersing ........................................................................\
............ 63
Verwarming/Klimaatregeling ...................................................................... 64
Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling ..................................... 68
Buitenverlichting ........................................................................\
............... 76
Ruiten reinigen ........................................................................\
................. 79
Cruise-control ........................................................................\
................... 81
Interieurverlichting ........................................................................\
............. 83
Bedieningsorganen ........................................................................\
............ 86
WEGWIJS IN UW AUTO7
1
1. Uitstroomopening voor lucht naar de zijruiten – 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster – 3. Bedieningshendel buitenverl\
ichting –
4. Instrumentenpaneel – 5. Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/trip computer – 6. Autoradio (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten) 7. Verstelbare en regelbare luchtroosters – 8. Waarschuwingsknipperlichten, ver-/ontgrendelknop van de portieren –
9. Frontairbag pas sagierszijde – 10. Dashboardkastje – 11. Bedieningsknoppen voor ve\
rwarming/ventilatie/airconditioning – 12. Ver-
snellingspook – 13. „Alfa DNA”-systeem – 14. Start-/contactslot – 15. Knie-airbag bestuurderszijde (voor bepaalde uit\
voeringen /markten)
– 16. Frontairbag bestuurderszijde – 17. Hendel Cruise Control (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 18. Toegangsklepje zekeri ngen-
kastje – 19. Schakelaarpaneel.
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uit-
voering verschillen.
A0J0330mfig. 1
WEGWIJS IN UW AUTO53
1DIEFSTALALARM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geactiveerd:
❍bij het onbevoegd openen van de portieren, de motorkap en
de achterklep (omtrekbeveiliging);
❍bij een illegale startpoging (contactsleutel in stand MAR);
❍als de kabels van de accu worden onderbroken;
❍als er bewegende voorwerpen in het interieur aanwezig zijn
(volumetrische beveiliging);
❍bij het optillen/kantelen van de auto (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten).
Het inschakelen van het diefstalalarm wordt aangegeven met een
akoestisch en zichtbaar signaal (de richtingaanwijzers gaan enkele
seconden knipperen). De wijze waarop het systeem in werking
treedt, hangt af van het land waarin gereden wordt. Toch is een
maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare
signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar
de normale bewakingsfunctie.
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Ro-
meo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel
uit het start-/contactslot wordt genomen.
BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, achterklep en motorkap en contactslot
in stand STOP of met uitgenomen sleutel, de sleutel met af-
standsbediening in de richting van de auto. Druk op de knop
Á
en laat de knop los. Er is een zichtbaar en akoestisch signaal (be-
halve bij uitvoeringen voor bepaalde markten) en de portieren wor-
den vergrendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelf-
diagnose: als er een storing is, geeft het systeem nogmaals een
akoestisch en/of optisch signaal via het lampje op het dashboard.
Als ongeveer 4 seconden na het inschakelen van het alarm een
tweede akoestisch signaal en/of zichtbaar signaal via het lampje
op het dashboard wordt gegeven, dan moet het systeem worden
uitgeschakeld door op knop
Ëte drukken. Controleer of de por-
tieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn en scha-
kel het alarm opnieuw in met de knop
Á.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap en achterklep het sys-
teem een akoestisch signaal uitzendt, dan is er een storing ge-
signaleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot het Alfa Ro-
meo Servicenetwerk.
WEGWIJS IN UW AUTO71
1
Als FULL AUTO is ingeschakeld, wordt automatisch de luchtverde-
ling geregeld; de lampjes op de knoppen I en M zijn gedoofd.
De luchtverdeling, als deze handmatig is ingesteld, wordt aange-
geven door een brandend lampje op de geselecteerde knoppen.
Als een gecombineerde functie is ingesteld en er een knop wordt
ingedrukt, dan wordt ook de functie van die knop ingeschakeld.
Als daarentegen een knop van een reeds ingestelde functie wordt
ingedrukt, dan wordt die functie uitgeschakeld (het betreffende
lampje dooft). Om de automatische regeling van de luchtverdeling
opnieuw in te stellen na een handmatige instelling, moet op knop
AUTO worden gedrukt.
Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling naar de voorruit, wordt
ook de luchtstroom aan passagierszijde automatisch naar de voor-
ruit geleid. De passagier kan vervolgens een andere luchtverdeling
kiezen door de betreffende knoppen in te drukken.LUCHTVERDELING INSTELLEN
Als u op een van de volgende knoppen drukt, kunt u handmatig voor
de linker- en de rechterzijde in het interieur een van de zeven in-
stellingen voor de luchtverdeling kiezen:
NLucht uit de luchtroosters van de voorruit en de zijruiten voor
voor ontdooiing/ontwaseming van de ruiten.
˙Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van
het dashboard voor een koele luchtstroom op het lichaam en
het gezicht bij warm weer.
OLucht uit de luchtroosters van de beenruimten voor en achter.
Met deze luchtverdeling kan zeer snel het interieur worden ver-
warmd, waardoor snel een warm gevoel ontstaat.
˙
OLuchtstroom verdeeld over de luchtroosters in de beenruimten
(warmere lucht) en de luchtroosters in het midden en aan de
zijkant van het dashboard (koelere lucht). Deze luchtverdeling
is bijzonder nuttig in de gematigde seizoenen (voor- en najaar)
als de zon schijnt.
N
OVerdeling van de luchtstroom tussen de luchtroosters in de been-
ruimten en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van
de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een
goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventu-
ele beslaan van de ruiten.
N
˙Luchtstroom verdeeld over de luchtroosters voor ontwase-
ming/ontdooiing van de voorruit en de luchtroosters in het mid-
den en aan de zijkant van het dashboard. Deze luchtverde-
ling zorgt voor een luchtstroom naar de voorruit als de zon op
de ruit schijnt.
NLuchtstroom verdeeld over alle luchtroosters in de auto.˙
O
WEGWIJS IN UW AUTO81
1CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snel-
heid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij
weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen),
met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zon-
der het gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk ver-
keer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig 36 in stand ON. Het systeem kan niet
worden ingeschakeld in de 1eversnelling of de achteruit: het is
raadzaam het systeem in schakelen in de 5eof hogere versnelling.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Inschakelen
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR
staat. De werking stopt als de hendel wordt losgelaten.
Als u de draaiknop B-fig. 34 van stand
Oin stand 'zet, dan
werkt de achterruitwisser als volgt:
❍in intervalstand als de ruitenwissers voor niet zijn ingeschakeld;
❍synchroon (met de helft van de frequentie van de ruitenwis-
sers voor) als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld;
❍continu als de achteruit is ingeschakeld en de functie actief is.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit inschakelt,
gaat automatisch ook de achterruitwisser continu wissen. Als u
de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve seconde naar het dashboard
geduwd houdt, schakelt ook de achterruitwisser in. Als u de hen-
del loslaat, wordt het intelligente wis-/wasprogramma ingescha-
keld, zoals bij de ruitenwissers voor.
fig. 36A0J0065m
86WEGWIJS IN UW AUTO
BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 42
Druk op de schakelaar A om de verlichting in of uit te
schakelen. Als de verlichting is ingeschakeld, branden de
lampjes
ŸenΔop het instrumentenpaneel.
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE fig. 41
Deze verlichting gaat automatisch branden bij het openen van het
dashboardkastje en dooft bij het sluiten ervan.
fig. 41A0J0177mfig. 42A0J0028m
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichtenis afhankelijk van de wetgeving van het land waar-in u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
WEGWIJS IN UW AUTO89
1INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE fig. 45
Trek aan hendel A om het dashboardkastje te openen. Als het dash-
boardkastje wordt geopend, gaat de verlichting branden.
In het dashboardkastje bevindt zich een documentenvak.
ARMSTEUN VOOR fig. 46
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Tussen de voorstoelen is bij enkele uitvoeringen een armsteun
geplaatst.
Om de armsteun te gebruiken, moet u de steun omlaag duwen zo-
als afgebeeld in fig. 46.
Druk op knop A om het bovenste gedeelte van de armsteun om-
hoog te klappen en het interne vak te gebruiken. Druk op hendel
B om de armsteun in een lagere stand te zetten dan de normale
gebruiksstand.
fig. 45A0J0060mfig. 46A0J0194m
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij eenongeval zou de passagier zich kunnen verwonden.
WEGWIJS IN UW AUTO109
1
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)
Dit is onderdeel van het VDC-systeem. Het systeem grijpt auto-
matisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te
slippen, bij gripverlies op natte weggedeelten (aquaplaning), bij
acceleratie op gladde, besneeuwde of beijzelde wegen enz.
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden er twee
verschillende regelsystemen geactiveerd:
❍als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR-
systeem het motorvermogen;
❍als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt het ASR-sys-
teem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd.
Tijdens het eventuele gebruik van het noodreser-vewiel werkt de ASR niet: in dat geval brandt lamp-je
áop het dashboard constant.
Voor de juiste werking van het VDC- en ASR-sys-teem is het noodzakelijk dat de banden van allewielen van hetzelfde merk en type zijn. De ban-
den moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschre- ven afmetingen hebben.
Als eventueel met het noodreservewiel wordt ge-reden, dan blijft de VDC ingeschakeld. Houd er re-kening mee dat het noodreservewiel kleiner is dan
de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
De prestaties van het VDC- en ASR-systeem mogende bestuurder er niet toe verleiden onnodige enonverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet
altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het ver- keer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheidligt altijd en overal bij de bestuurder.