Page 145 of 263

143
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
OPGELET
Wijzig beslist op geen en-
kele wijze het remsysteem
van de auto. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
OPGELET
Schakel een lage versnelling in tijdens het af-
dalen om te voorkomen dat u constant moet
remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trek-
haak rust, moet worden afgetrokken van het
laadvermogen van de auto. Om er zeker van
te zijn dat u het maximum toelaatbaar aan-
hangergewicht (vermeld op het kentekenbe-
wijs) niet overschrijdt, moet u er rekening mee
houden dat het maximum betrekking heeft op
het totale gewicht van de aanhangwagen of ca-
ravan, inclusief accessoires en bagage.
Houd u zich aan de snelheidsbeperkingen die
voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in
geen geval harder rijden dan 100 km/h.TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of cara-
vans moet de auto uitgerust zijn met een trek-
haak van een goedgekeurd type en een ade-
quate elektrische installatie. De montage van
de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-
neel worden uitgevoerd. Ook moet documen-
tatie worden overhandigd m. b. t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de gel-
dende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van
de auto door het gewicht van een aanhanger
wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer
en u heeft langer de tijd nodig om in te halen.
Page 146 of 263

144
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Door de specifieke eigenschappen van winter-
banden zijn de prestaties onder normale om-
standigheden of als lang op de snelweg wordt
gereden, lager dan die van de standaard ge-
monteerde banden. Beperk het gebruik van
winterbanden tot die omstandigheden waar-
voor ze zijn goedgekeurd.
WAARSCHUWINGAls u winterbanden ge-
bruikt waarvan de maximum toegestane snel-
heid lager is dan de topsnelheid van de auto
(met een marge van 5%), dan dient u in het
interieur van de auto een voor de bestuurder
duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te
plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden
(overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde ban-
den (zelfde merk en profieldiepte) voor meer
veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor
een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat heb-
ben als de standaard geleverde banden.
Het Alfa Romeo Servicenetwerk kan u advise-
ren welke band het meest geschikt is voor het
doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
Houd u zich voor de bandenmaat, de banden-
spanning en het type winterbanden exact
aan de gegevens die staan vermeld in de pa-
ragraaf „Wielen” in het hoofdstuk „Technische
gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden
verminderen aanzienlijk als de profieldiepte
minder is dan 4 mm. In dat geval is het veili-
ger ze te vervangen.
De maximumsnelheid van
winterbanden met de indi-
catie „Q” is 160 km/h, met indica-
tie „T” 190 km/h, met indicatie
„H” 120 km/h; houd u zich altijd
aan de geldende verkeerswetgeving.
OPGELET
Page 147 of 263

145
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhanke-
lijk van de voorschriften van het land waar wordt
gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voor-
wielen gemonteerd worden (aangedreven
wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of
de kettingen nog goed gespannen zijn.
Gebruik van dunne sneeuwkettingen: gebruik
voor bandenmaat 215/55 R16'' uitsluitend
dunne sneeuwkettingen die maximaal 12 mm
boven het profiel van de banden uitsteken.
Het gebruik van sneeuwkettingen kan ook ver-
plicht zijn voor voorwielaangedreven auto’s.
Bij de uitvoering 3.2 JTS
moeten de kettingen gemon-
teerd worden op de VOOR-
AS van de auto.
WAARSCHUWINGOp het reservewiel
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
mag geen sneeuwketting worden gemonteerd.
Als een voorband (aangedreven wiel) lek is
en met sneeuwkettingen moet worden gere-
den, dan moet een achterwiel op de plaats van
de lekke band worden gemonteerd (zorg er-
voor dat de voorgeschreven bandenspanning
zo goed mogelijk wordt benaderd) en het re-
servewiel op de plaats van het achterwiel.
Zo heeft u op de twee normale aangedreven
wielen waarop sneeuwkettingen gemonteerd
kunnen worden, waardoor de auto is voorbe-
reid op een eventuele noodsituatie.
Bij bandenmaat 225/50
R17'' kan uitsluitend gebruik
worden gemaakt van „spike
spider”-sneeuwkettingen.
Bij bandenmaat 235/45
R18'' kan geen gebruik wor-
den gemaakt van sneeuw-
kettingen omdat deze het spatscherm
raken.
Beperk de snelheid als
u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan
40 km/h. Vermijd kuilen,
stoepranden en andere ob-
stakels en rijd, om de auto en het
wegdek niet te beschadigen, geen lan-
ge stukken op sneeuwvrije wegen.
OPGELET
Wij raden u aan om het ASR
uit te schakelen als sneeuw-
kettingen zijn gemonteerd.
Druk op de ASR/VDC-knop (zie de pa-
ragraaf „ASR” in het hoofdstuk
„Dashboard en bediening”).
Page 148 of 263

146
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto en-
kele maanden niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge en
goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem niet is aan-
getrokken;
❒maak de minklem los van de accupool en
controleer de acculading. Gedurende het
stallen moet deze controle iedere drie
maanden worden herhaald. Laad de accu
op totdat de optische meter (voor uitvoe-
ringen/markten, waar voorzien) een don-
kere kleur zonder middelste groen gebied
laat zien (zie de paragraaf „Accu” in het
hoofdstuk „Onderhoud en zorg”);
❒maak de gespoten plaatdelen schoon en
behandel ze met een beschermende was;
❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor geschikte
middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de ruitenwis-
sers in met talkpoeder en laat ze los van
de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of een ade-
mende kunststof hoes. Gebruik geen dich-
te plastic hoes, omdat het in en op de auto
aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❒breng de bandenspanning +0,5 bar boven
de normaal voorgeschreven spanning en
controleer deze regelmatig;
❒als u de accukabels niet loskoppelt, moet
de lading iedere maand worden gecontro-
leerd; laad de accu op als de optische me-
ter een donkere kleur heeft zonder groen
middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
WAARSCHUWINGAls de auto is voorzien
van een alarmsysteem, schakel dit dan uit met
de afstandsbediening.
Page 149 of 263

147
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
L L
A A
M M
P P
J J
E E
S S
E E
N N
B B
E E
R R
I I
C C
H H
T T
E E
N N
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
AANGETROKKEN HANDREM ............................................. 149
VERSLETEN REMBLOKKEN............................................... 149
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS ........................... 150
STORING AIRBAGSYSTEEM.............................................. 151
FRONTAIRBAGS PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ............. 151
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............................ 152
TE HOGE MOTOROLIETEMPERATUUR ................................. 152
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ONVOLDOENDE
MOTOROLIE-/OLIEKWALITEIT........................................... 153
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN .................................... 154
GEOPENDE MOTORKAP................................................... 154
GEOPENDE BAGAGERUIMTE............................................. 154
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN..................... 154
STORING INSPUITING/STORING EOBD .............................. 154
STORING BEVEILIGINGSSYSTEEM/
UITSCHAKELING STUURSLOT ........................................... 155
STORING ALARM/INBRAAKPOGING/
ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND........................... 156
KANS OP GLADHEID........................................................ 156
VOORGLOEIEN/STORING VOORGLOEISYSTEEM .................. 157
WATER IN BRANDSTOFFILTER .......................................... 157
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR GEACTIVEERD .................... 158
STORING ABS ............................................................... 158
STORING EBD ............................................................... 158VDC-SYSTEEM............................................................... 159
STORING HILL HOLDER................................................... 159
ASR (ANTIDOORSLIPREGELING) ........................................ 159
DEFECTE BUITENVERLICHTING ......................................... 160
STORING REMLICHTEN.................................................... 160
MISTACHTERLICHTEN...................................................... 160
MISTLAMPEN VOOR....................................................... 160
BUITENVERLICHTING/FOLLOW ME HOME ......................... 160
DIMLICHT..................................................................... 160
GROOTLICHT................................................................. 161
RICHTINGAANWIJZER LINKS ............................................ 161
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .......................................... 161
STORING SCHEMERSENSOR............................................ 161
STORING REGENSENSOR................................................ 161
STORING PARKEERSENSOREN.......................................... 161
BRANDSTOFRESERVE – BEPERKTE ACTIERADIUS................. 161
CRUISE CONTROL .......................................................... 161
VERSTOPT ROETFILTER ................................................... 162
STORING ANTIBEKLEMMINGSFUNCTIE RUITEN .................... 162
STORING KAP/TIJDELIJKE STORING KAP ........................... 163
TE LAAG RUITENSPROEIERVLOEISTOFNIVEAU ...................... 163
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN.................................. 163
STORING IN TPMS-SYSTEEM ........................................... 163
CONTROLE BANDENSPANNING ......................................... 163
ONVOLDOENDE BANDENSPANNING .................................. 164
BANDENSPANNING NIET AANGEPAST AAN SNELHEID ........... 164
Page 150 of 263

148
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Zeer ernstige storingen
Deze worden op het display weergegeven ge-
durende een niet vastgestelde tijd, waarbij an-
dere weergaven op het display worden onder-
broken. Telkens als de sleutel in het startsys-
teem wordt geplaatst, wordt het bericht op-
nieuw weergegeven, totdat de storing wordt
opgeheven. De cyclus kan worden onderbroken
als de knopMENUwordt ingedrukt: in dat ge-
val blijft het symbool dat de storing aangeeft
zichtbaar rechtsonder op het display, totdat de
oorzaak van de storing is verholpen.LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
De storingsberichten die op het display verschij-
nen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer
ernstige storingen en ernstige storingen.
Als een storingsbericht verschijnt, gaat ook het
lampje op het instrumentenpaneel branden
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
en verschijnt eventueel ook een waarschu-
wingsbericht
In enkele gevallen wordt de storing gesignal-
eerd en kan ook een (instelbaar) geluidssig-
naal worden weergegeven.
Deze berichten zijn samenvattend en waar-
schuwend en hebben het doel om aan te spo-
ren tot snelle actie van de bestuurder als er een
storing van de auto optreedt. Deze berichten
moeten niet als compleet en/of een alterna-
tief voor de informatie in het Instructieboekje
worden gezien; het instructieboekje moet altijd
aandachtig gelezen worden.
Houd u zich bij een storing altijd aan de aanwij-
zingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.Ernstige storingen
Deze worden op het display weergegeven ge-
durende ongeveer 20 seconden en verdwijnen
vervolgens; het bericht verschijnt telkens als de
sleutel in het startsysteem wordt geplaatst. Na
de weergavecyclus van ongeveer 20 seconden
of als de knop MENUwordt ingedrukt, blijft het
symbool dat de storing aangeeft rechtsonder op
het display weergegeven, totdat de oorzaak van
de storing is verholpen.
Page 151 of 263

149
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
REMBLOKSLIJTAGE
(geel)
Op het display worden een bericht
+ symbool weergegeven wanneer de voorste
remblokken versleten zijn; laat deze in dat ge-
val zo snel mogelijk vervangen.
WAARSCHUWINGDe auto is uitgerust
met een slijtagesensor voor de voorste rem-
blokken; als deze moeten worden vervangen,
moeten ook de remblokken achter worden ge-
controleerd.
d
Als het lampje tijdens het
rijden gaat branden, con-
troleer dan of de handrem niet is
aangetrokken. Als het lampje blijft
branden als de handrem niet is aan-
getrokken, breng dan de auto on-
middellijk tot stilstand en wend u tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
OPGELET
REMVLOEISTOFPEIL
TE LAAG (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet
het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het controlelampje (in combinatie met de weer-
gave van een bericht op het display) gaat bran-
den als het remvloeistofniveau in het reservoir
onder het minimum niveau is gedaald, bij-
voorbeeld door lekkage in het remsysteem.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt
aangetrokken.
Page 152 of 263

VEILIGHEIDSGORDELS
NIET OMGELEGD
(rood)
Bij stilstaande auto gaat het lampje continu bran-
den als:
❒de bestuurdersgordel niet juist is omgelegd;
❒de passagiersgordel niet juist is omgelegd
en er zich een gewicht op de passagiersstoel
bevindt;
❒de bestuurders- of de passagiersgordel wor-
den afgedaan.
Bij een rijdende auto gaat het lampje onder de-
zelfde omstandigheden knipperen en klinkt te-
gelijkertijd een geluidssignaal (zoemer) gedu-
rende een korte periode.
Vervolgens blijft het lampje continu branden.
<
Het geluidssignaal kan tijdelijk op de volgende
wijze worden uitgeschakeld:
❒leg de veiligheidsgordels voor om;
❒steek de elektronische sleutel in het start-
systeem;
❒wacht langer dan 20 seconden en korter dan
1 minuut en doe een van de gordels af.
Hierdoor blijft de zoemer uitgeschakeld, totdat
de motor wordt uitgezet.
150
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Wend u zich voor het permanent uitschakelen
van dit systeem tot het Alfa Romeo Service-
netwerk. Het „signaleringssysteem niet om-
gelegde veiligheidsgordels” kan uitsluitend m.
b. v. het Setup-menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld (zie de paragraaf
„Instelbaar multifunctioneel display” in het
hoofdstuk „Dashboard en bediening”).