Page 97 of 263

95
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
OPENEN MET DE
AFSTANDSBEDIENING
Druk op de knop `op de elektronische
sleutel. Bij het openen gaan de richtingaanwij-
zers twee keer branden.
Als de bagageruimte wordt geopend terwijl het
alarm (voor uitvoeringen/markten, waar voor-
zien) is ingeschakeld, worden de volgende func-
ties uitgeschakeld:
❒de volumetrische beveiliging;
❒de kantelbeveiliging;
❒de signaleringssensor voor geopende ba-
gageruimte.
Als de bagageruimte wordt gesloten, worden al
deze functies weer ingeschakeld en gaan de rich-
tingaanwijzers ongeveer 1 seconde branden.
BAGAGERUIMTE IN
NOODGEVALLEN VANUIT
HET INTERIEUR OPENEN
Als de accu is losgenomen, kan de bagage-
ruimte worden geopend door aan de handgreep
A-Afb. 82in het opbergvak achter de stoel
aan de linkerzijde.
A0G0271mAfb. 82
BAGAGERUIMTE SLUITEN
Zet de achterklep omlaag en druk op het slot
totdat de achterklep is vergrendeld.
WAARSCHUWINGVoordat de bagage-
ruimte weer wordt gesloten, moet gecontro-
leerd worden of men in het bezit van de sleu-
tel is omdat de achterklep automatisch ver-
grendeld wordt.
Als er accessoires op de ach-
terklep worden gemonteerd
(luidsprekers, spoiler enz.),
met uitzondering van door de fabri-
kant goedgekeurde accessoires, dan
kan dit de juiste werking van de gas-
dempers negatief beïnvloeden.
Als de bagageruimte wordt
gebruikt, mag het maxima-
le laadvermogen van de auto nooit
worden overschreden (zie het hoofd-
stuk „Technische gegevens”). Con-
troleer bovendien of de bagage-
ruimte goed is geladen om te voor-
komen dat een voorwerp bij bruusk
remmen naar voren schiet en letsel
veroorzaakt.
OPGELET
Page 98 of 263

96
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
A0G0131mAfb. 83
BAGAGE VASTZETTEN
In de bagageruimte bevinden zich 4 haken
Afb. 83-84voor het vastzetten van de ka-
bels, zodat de lading stevig in de auto kan wor-
den vastgezet.
Niet goed vastgezette ba-
gage kan bij een ongeluk de
passagiers ernstig verwonden.
OPGELET
Als u in een gebied rijdt
waar brandstof moeilijk
verkrijgbaar is en u daarom benzi-
ne in een jerrycan wilt vervoeren,
dan dient u zich aan de geldende
wetgeving te houden. Gebruik alleen
een goedgekeurde jerrycan en be-
vestig deze op de juiste wijze. Toch
zal bij een ongeval de kans op brand
groter zijn.
OPGELETA0G0010mAfb. 85
BAGAGENET Afb. 85
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Het bagagenet is nuttig voor het correct op-
bergen van de lading en/of voor het vervoer
van licht materiaal.
Het net moet worden bevestigd aan de haken
in de bagageruimte.
A0G0284mAfb. 84
Page 99 of 263

97
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de hendel A-Afb. 86omhoog tot-
dat u merkt dat de motorkap wordt ont-
grendeld;
❒trek aan het hendeltje B-Afb. 87en til
de motorkap op, met de hendel onder
spanning
WAARSCHUWING Het optillen van de mo-
torkap wordt makkelijk gemaakt door de twee
gasdempers aan de zijkant. Deze gasdempers
mogen niet worden gerepareerd of gewijzigd;
begeleid de motorkap tijdens het openen.
WAARSCHUWING Controleer voor het op-
tillen van de motorkap of de ruitenwisserarmen
op de voorruit liggen en of de ruitenwissers zijn
uitgeschakeld.
A0G0122mAfb. 86
A0G0158mAfb. 87
SLUITEN
Laat de motorkap tot op ongeveer 20 centi-
meter van de motorruimte zakken en laat de
motorkap vallen; controleer vervolgens door de
motorkap op te tillen of de motorkap goed is
gesloten en niet alleen vastzit aan de veilig-
heidsvergrendeling. Druk in dit laatste geval de
motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op
en herhaal de handeling. Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt
dit aangegeven door het verschijnen van het
symbool
Sen door een bericht op het dis-
play (zie het hoofdstuk „Lampjes en berich-
ten”).
WAARSCHUWINGControleer altijd of de
motorkap goed is gesloten om te voorkomen
dat deze tijdens het rijden opengaat.
Voer deze handelingen uit
terwijl de auto stilstaat.
OPGELET
Om veiligheidsredenen moet
de motorkap tijdens de rit
altijd goed zijn gesloten. Controleer
daarom altijd of de motorkap goed
vergrendeld is. Als u tijdens het rij-
den merkt dat de motorkap niet goed
is vergrendeld, stop dan onmiddellijk
en sluit de motorkap op de juiste wij-
ze.
OPGELET
Page 100 of 263
A0G0226mAfb. 88
98
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor
het comfort en de veiligheid van uzelf en de
overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en
zichtbaarheid moeten de koplampen op de juis-
te wijze zijn afgesteld. Wend u zich voor de
controle en de eventuele instelling tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
KOPLAMPVERSTELLING
Deze werkt als de sleutel in het startsysteem
is geplaatst en de dimlichten branden.
Als de auto is beladen en achterover helt, schijnt
de lichtbundel meer omhoog. De koplampen
moeten dan juist worden afgesteld.
U kunt de stand van de koplampen met behulp
van de knop A-Afb. 88op het paneel naast
het stuur afstellen.
Als de auto is voorzien van bi-xenon koplam-
pen, worden de koplampen elektronisch afge-
steld en is knop Aniet aanwezig.
Page 101 of 263

99
De knop kan in vier standen worden gezet; de
standen komen overeen met de hieronder aan-
gegeven belastingen:
❒positie0– lading: bestuurder / bestuur-
der + passagier voor;
❒positie1– lading: bestuurder + 3 passa-
giers/bestuurder + 3 passagiers + lading
bagageruimte (65 kg voor de uitvoering
2.2 JTS, 50 kg voor de uitvoering 3.2 JTS);
❒positie2– lading: bestuurder + lading ba-
gageruimte (290 kg voor de uitvoering 2.2
JTS, 275 kg voor de uitvoering 3.2 JTS);
❒positie3– mag niet gebruikt worden.
WAARSCHUWING Controleer altijd de
stand van de koplampen als het gewicht van
de vervoerde lading wijzigt.
MISTLAMPEN VOOR
AFSTELLEN
Wend u zich voor de controle en de eventuele
instelling tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het
land waarin de auto is verkocht. In landen waar
op de andere weghelft wordt gereden, moet
om tegenliggers niet te verblinden als volgt te
werk worden gegaan:
❒verwijder de beschermdop van de koplamp
(zie de paragraaf „Dimlicht” in het hoofd-
stuk „In noodgevallen”);
❒zet het hendeltje opzij A-Afb. 89.A0G0050mAfb. 89
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Page 102 of 263

100
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
ABS
Het ABS-systeem dat in het remsysteem is geïn-
tegreerd, voorkomt dat de wielen tijdens het
remmen blokkeren, ongeacht de toestand van
het wegdek en de druk op het pedaal, en ver-
hindert daarmee dat een of meerdere wielen
slippen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs
bij noodstops.
Het systeem wordt aangevuld met het EBD-sys-
teem (Electronic Braking Force Distribution,
elektronische remdrukverdeling), dat de rem-
druk tussen de voor- en achterwielen verdeelt.
WAARSCHUWING Voor een maximale
werking van het remsysteem is een inrijperio-
de van circa 500 km nodig: tijdens deze pe-
riode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig
remmen worden voorkomen.
ACTIVERING VAN HET
SYSTEEM
Als het ABS-systeem in werking treedt, merkt
de bestuurder dit aan een trilling in het rem-
pedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit
geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid
aan te passen aan de beschikbare grip op het
wegdek.
Als het ABS-systeem in
werking treedt, is de grip
van de banden op het wegdek be-
perkt: minder snelheid om deze aan
te passen aan de beschikbare grip.
OPGELET
Het ABS-systeem maakt zo
goed mogelijk gebruik van
de beschikbare grip, maar kan niet
de grip verhogen. Rijd dus altijd
voorzichtig op een glad wegdek, zo-
dat u geen onnodige risico's loopt.
OPGELET
Als het ABS-systeem in
werking treedt en u de pul-
saties op het rempedaal voelt, moet
de druk op het pedaal niet worden
verminderd, maar moet het pedaal
goed ingedrukt worden gehouden. Zo
komt men binnen een zo kort moge-
lijke afstand tot stilstand, afhanke-
lijk van de toestand van het wegdek.
OPGELET
Page 103 of 263

101
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Storing in EBD
Dit wordt aangegeven door de brandende lamp-
jes
>+xop het instrumentenpaneel (in
combinatie met de weergave van een bericht
op het display) (zie het hoofdstuk „Lampjes en
berichten”).
In dit geval kunnen bij krachtig remmen de ach-
terwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de au-
to kan slippen. Rijd uiterst voorzichtig verder
naar het dichtstbijzijnde bedrijf in het Alfa Ro-
meo Servicenetwerk om het systeem te laten
controleren.
BRAKE ASSIST
(regeling bij noodstops)
Het systeem, dat niet uitgeschakeld kan wor-
den, herkent noodstops (afhankelijk van de
snelheid waarmee het rempedaal wordt inge-
trapt) waardoor het sneller op het remsysteem
kan ingrijpen.
Brake Assist wordt bij een auto met VDC uit-
geschakeld als een storing wordt gesignaleerd
(een storing wordt aangegeven door het bran-
den van het lampje
áop het instrumenten-
paneel (in combinatie met de weergave van
een bericht op het display).
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Dit wordt aangegeven door een brandend lamp-
je
>op het instrumentenpaneel (in combi-
natie met de weergave van een bericht op het
display) (zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”). In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de mogelijkhe-
den van het ABS.
Rijd voorzichtig verder naar het dichtstbijzijn-
de bedrijf in het Alfa Romeo Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.
Page 104 of 263

102
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VDC (Vehicle
Dynamics Control)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de au-
to als de wielen hun grip verliezen, waardoor
de auto beter op koers blijft.
De werking van het VDC is uitermate nuttig
als de grip op het wegdek wisselt.
ACTIVERING VAN HET
SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje áop het ins-
trumentenpaneel knipperen, om de bestuurder
er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de
grip dreigt te verliezen.
SYSTEEM IN-/
UITSCHAKELEN
Het VDC-systeem wordt automatisch ingescha-
keld als de motor wordt gestart. Tijdens de rit
kan het VDC worden uitgeschakeld door ge-
durende 2 seconden de ASR/VDC-knop op de
middenconsole in te drukken Afb. 90.
Als het VDC-systeem wordt uitgeschakeld, wordt
ook de ASR uitgeschakeld. Beide functies kun-
nen opnieuw worden ingeschakeld door de
ASR/VDC-knop in te drukken.De uitschakeling van het systeem wordt weer-
gegeven met een bericht op het display.
Als het VDC-systeem tijdens de rit wordt uitge-
schakeld, wordt het na de volgende keer star-
ten opnieuw ingeschakeld.
A0G0026mAfb. 90