103
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De prestaties van het VDC-
systeem mogen de be-
stuurder er niet toe verleiden onno-
dige en onverantwoorde risico's te
nemen. Het rijgedrag moet altijd
worden aangepast aan de toestand
van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De verantwoordelijkheid
voor de verkeersveiligheid ligt altijd
en overal bij de bestuurder.
OPGELET
Bij eventueel gebruik van
het noodreservewiel (voor
uitvoeringen/markten, waar voor-
zien) blijft het VDC-systeem wel
werken. Het noodreservewiel is
kleiner dan de normale band en
biedt daarom minder grip dan bij de
andere banden van de auto.
OPGELET
Voor een juiste werking van
het VDC-systeem moeten
de banden op alle wielen van het-
zelfde merk en type zijn. Ze moeten
in goede toestand en van het voor-
geschreven type, merk en maat zijn.
OPGELET
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit in het VDC geïntegreerde systeem helpt bij het
wegrijden op een helling omhoog. Het systeem
schakelt automatisch in als:
❒helling omhoog: stilstaande auto op een hel-
ling van meer dan 6% met draaiende mo-
tor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en
versnellingsbak in vrij of als een andere ver-
snelling dan de achteruit is ingeschakeld;
❒helling omlaag: de auto stilstaat op een hel-
ling van meer dan 6% met draaiende mo-
tor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en
als de achteruit is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van
het VDC-systeem ervoor dat er op de wielen
wordt geremd totdat het noodzakelijke motor-
koppel wordt bereikt om weg te rijden (of in
ieder geval 1 seconde, zodat de rechtervoet
van het rempedaal naar het gaspedaal kan wor-
den verplaatst).
Als de auto na het verstrijken van deze tijd niet
is vertrokken, wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk
verlaagd.
Tijdens deze fase kunt u een typisch schurend
geluid horen. Dit geluid betekent dat de auto
ieder moment in beweging kan komen.
STORINGSMELDINGEN
Bij een eventuele storing van het VDC wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat
het lampje
áop het instrumentenpaneel con-
tinu branden (in combinatie met de weergave
van een bericht op het display weergegeven)
(zie het hoofdstuk „Lampjes en berichten”).
Wend u zich in dat geval zo snel mogelijk tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
114
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
DIESELMOTOREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaar-
heid van de dieselbrandstof verminderen door
de vorming van paraffine, waardoor het brand-
stofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, af-
hankelijk van het seizoen, dieselbrandstof ge-
leverd die speciaal voor de zomer, voor de win-
ter en voor zeer lage temperaturen (bergach-
tige/koude gebieden) is ontwikkeld.
Als er diesel wordt getankt die niet aan de be-
drijfstemperatuur is aangepast, moet de die-
sel worden gemengd met het vorstbeveili-
gingsmiddelTUTELA DIESEL ARTin de ver-
houding die in de gebruiksaanwijzing van het
middel wordt aangegeven. Doe eerst het mid-
del in de tank en voeg daarna de diesel toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat
in bergachtige/koude gebieden, is het raad-
zaam dieselbrandstof te tanken die ter plaat-
se beschikbaar is. Bovendien raden wij u dan
aan ervoor te zorgen dat er altijd meer dan
50% van de nuttige inhoud in de brandstoftank
achterblijft.
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergis-
singen te voorkomen is de diameter van de vul-
pijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool
voor loodhoudende benzine er niet in past. Het
octaangetal van de benzine moet ten minste
95 RON zijn.
WAARSCHUWINGEen beschadigde kata-
lysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas
achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
WAARSCHUWING Tank nooit, niet in
noodgevallen en ook niet een klein beetje, lood-
houdende benzine. De katalysator kan dan on-
herstelbaar beschadigd raken.
Tank bij auto's met een die-
selmotor uitsluitend diesel
voor motorvoertuigen die
voldoet aan de Europese specificatie
EN590. Als er andere producten of
mengsels worden gebruikt, kan de
motor onherstelbaar beschadigd ra-
ken en kan ervoor zorgen dat de ga-
rantie vervalt. Mocht u onverhoopt
een ander type brandstof tanken, dan
mag de motor niet worden gestart en
moet de brandstoftank worden afge-
tapt. Ook als de motor slechts kort
heeft gedraaid, moet naast de brand-
stoftank, ook alle brandstof uit de
brandstofleidingen worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig wordt ge-
vuld, moet u twee keer bijvullen nadat het vul-
pistool voor de eerste keer afslaat. Vul niet nog
een keer bij om storingen in het brandstofsys-
teem te voorkomen.
116
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BESCHERMING VAN
HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemo-
toren zijn:
❒driewegkatalysator;
❒lambdasondes;
❒benzinedampopvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met een of meer losgekop-
pelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor dieselmoto-
ren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF).
Onder normale bedrijfsom-
standigheden bereiken de
katalysator en het roetfilter (DPF)
hoge temperaturen. Parkeer daar-
om niet boven brandbare materia-
len (gras, droge bladeren, dennen-
naalden enz.): brandgevaar.
OPGELET
DPF-ROETFILTER
(Diesel Particulate Filter)
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een
mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de
deeltjes in de uitlaatgassen van dieselmotoren
opvangt.
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) vangt
bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op om
te voldoen aan de huidige/toekomstige wet-
telijke normen.
Tijdens het normale gebruik van de auto regis-
treert de inspuitregeleenheid een aantal gege-
vens met betrekking tot het gebruik (gebruiks-
duur, type traject, bereikte temperatuur, enz.)
en berekent de hoeveelheid verzameld roet in
het filter.Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet
het regelmatig worden geregenereerd (schoon-
gemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden.
De regeneratieprocedure wordt door de rege-
leenheid van de motor geregeld op basis van de
hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de be-
drijfsomstandigheden van de auto. Tijdens de
regeneratie kan het volgende worden waarge-
nomen: een beperkte verhoging van het sta-
tionair toerental, inschakeling van de elektro-
ventilateur, een beperkte toename van de rook
uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de
uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie
heeft geen invloed op het milieu of het gedrag
van de auto.
Verstopt roetfilter
Als het roetfilter is verstopt, wordt op het display
het symbool
hweergegeven in combi-
natie met een bericht. In dit geval verdient het
aanbeveling om met de auto te blijven rijden
totdat het symbool
h+ bericht op het
display verdwijnt.
168
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Het noodreservewiel (voor
uitvoeringen/markten, waar
voorzien) is specifiek voor de auto;
monteer het niet op andere auto’s en
monteer geen reservewielen van an-
dere auto’s. Het noodreservewiel
mag alleen in noodgevallen worden
gebruikt. Het noodreservewiel moet
zo kort mogelijk worden gebruikt en
er mag niet sneller dan 80 km/h mee
worden gereden. Op het noodreser-
vewiel is een sticker aangebracht
waarop de belangrijkste aanwijzin-
gen en de beperkingen staan vermeld
met betrekking tot het gebruik van
het noodreservewiel. Deze sticker
mag absoluut niet worden verwij-
derd of afgedekt!
OPGELET
Bij een gemonteerd noodre-
servewiel veranderen de rij-
eigenschappen van de auto. Vermijd
met vol gas optrekken, bruusk rem-
men en hoge snelheden in de boch-
ten. Het noodreservewiel heeft een
levensduur van ongeveer 3000 km.
Na deze afstand moet de band van
het noodreservewiel vervangen
worden door een nieuwe band van
hetzelfde type. Monteer nooit een
normale band op de velg van het
noodreservewiel. Laat het verwis-
selde wiel zo snel mogelijk repare-
ren en monteren. Gebruik nooit twee
of meer noodreservewielen. Smeer
voor montage de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet: de bou-
ten kunnen loslopen.
OPGELET
De krik dient uitsluitend voor
het verwisselen van een
wiel van de auto waarbij de krik ge-
leverd is of voor auto's van hetzelf-
de model. Gebruik de krik niet voor
het opkrikken van andere auto's. En
beslist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto. Als
de krik niet juist geplaatst wordt, kan
de opgekrikte auto van de krik val-
len. Op een sticker op de krik is het
maximum hefvermogen aangegeven;
de krik mag nooit voor een zwaar-
dere last worden gebruikt. Het
noodreservewiel is het niet geschikt
voor de montage van sneeuwkettin-
gen. Als u een lekke voorband hebt,
kunt u het noodreservewiel op de
achteras plaatsen en het achterwiel
op de vooras (voorwielaandrijving.)
Op de vooras met de aangedreven
wielen zijn dan twee normale wie-
len gemonteerd waarop sneeuwket-
tingen kunnen worden gebruikt.
OPGELET
178
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❒Als een lamp niet brandt, controleer dan
eerst of de zekering niet doorgebrand is,
voordat u de lamp vervangt: zie voor de
plaats van de zekeringen de paragraaf „Ze-
keringen vervangen” in dit hoofdstuk;
❒controleer voordat u een lamp vervangt of
de contacten niet zijn geoxideerd;
❒vervang een defecte lamp door een exem-
plaar van hetzelfde type en vermogen;
❒als u een gloeilamp in de koplamp hebt ver-
vangen, controleer dan om veiligheidsre-
denen altijd of de afstelling nog goed is.
BELANGRIJKAan de binnenzijde kan de
koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet
op een defect, maar is een natuurlijk ver-
schijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage
temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en
verdwijnt snel als de koplampen worden inge-
schakeld. De aanwezigheid van druppels aan
de binnenzijde van de koplamp duidt daaren-
tegen op het binnendringen van water: wend
u zich tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
LAMP VERVANGEN
Modificaties en reparaties
aan de elektrische installa-
tie die niet juist en zonder rekening
te houden met de technische speci-
ficaties van het systeem worden uit-
gevoerd, kunnen storingen en
brandgevaar veroorzaken.
OPGELET
Door de hoge voedings-
spanning mogen defecte
gasontladingslampen (Bixenon)
uitsluitend door gespecialiseerd per-
soneel worden vervangen: levens-
gevaar! Wend u zich tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
OPGELET
Halogeenlampen bevatten
gas onder druk. Als de lamp
stuk gaat, dan kunnen glasdeeltjes
wegspringen.
OPGELET
Halogeenlampen mag u uit-
sluitend aanraken op het
metalen gedeelte. Als u de bol met
uw vingers aanraakt, zal de lichtop-
brengst van de lamp teruglopen en
kan ook de levensduur beperkt wor-
den. Als de bol per ongeluk wordt
aangeraakt, reinig de bol dan met
een met wasbenzine bevochtigde
doek en laat de lamp drogen.
OPGELET
179
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENB Lampen met bajonetfitting:ver-
wijder de lamp uit de houder door hem
iets in te drukken en linksom te draaien.
C Buislampen:verwijder de lamp door
hem uit de veercontacten los te maken.D-E Halogeenlampen: verwijder de lamp
door de borgveer los te haken uit de zit-
ting.
F Bixenon gasontladingslampen.TYPEN LAMPEN Afb. 21
Op de auto zijn verschillende typen lampen ge-
monteerd:
A Glasfittinglampen: geklemd ge-
monteerd. Verwijder de lamp door de
lamp uit de houder te trekken.
A0G0117mAfb. 21
228
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENTYPEPLAATJE
Dit bevindt zich in de motorruimte nabij de bo-
venste bevestiging van de rechter schokdem-
per geplaatst en bevat de volgende gegevens:
A.Ruimte gereserveerd voor nummer natio-
nale typegoedkeuring
B.Ingeslagen chassisnummer
C.Ruimte gereserveerd voor vermelding van
maximaal toelaatbare gewichten volgens
de nationale wetgeving
IDENTIFICATIEGEGE
VENS
Het verdient aanbeveling kennis te nemen van
de identificatiegegevens van de auto. De iden-
tificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht
op plaatjes en bevinden zich op de volgende
plaatsenAfb. 1:
1– Typeplaatje
2– Carrosseriecode
3– Identificatieplaatje carrosserielak
4– Motorcode.D.Ruimte gereserveerd voor motortype, uit-
voering en eventuele aanvullende gegevens
E.Ruimte gereserveerd voor correctiewaar-
de voor de uitlaatrookgasmeting (alleen
dieseluitvoeringen)
F.Ingeslagen fabrikantnaam.
A0G0286mAfb. 1A0G0013mAfb. 2