Page 201 of 263
199
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
+ 30 Audioversterker HI-FI F54 30 54
Verstelling stoel links F56 25 54
Verwarming stoel links F57 7,5 54
Verstelling stoel rechts F60 25 54
Beschikbaar F61 --- 54
Verwarming stoel rechts F67 7,5 54
Beschikbaar F58 --- 54
Beschikbaar F59 --- 54
Hydraulische pomp kap F62 30 54
Regeleenheid en elektromechanische kleppen kap F63 20 54
Beschikbaar F64 --- 54
Beschikbaar F66 --- 54
Beschikbaar F68 --- 54
Beschikbaar F69 --- 54
Beschikbaar F77 --- 54
Ruitbediening links F78 30 54
Beschikbaar F79 --- 54
Ruitbediening rechts F80 30 54
Page 202 of 263

200
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
ACCU OPLADEN
WAARSCHUWINGDe beschrijving voor
het opladen van de accu dient slechts ter in-
formatie. Wend u zich tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk om deze werkzaamheden uit te
laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een
lage stroomsterkte (ampèrage) gedurende ca.
24 uur op te laden. Als u de accu langer op-
laadt, kan de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❒maak de klem los van de minpool (–) op
de accu;
❒sluit de kabels van het laadapparaat aan op
de accupolen; let hierbij op de polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen
eerst de acculader uit en koppel dan de ac-
cu los;
❒sluit de klem weer aan op de minpool (–)
van de accu.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd
het contact met de huid en de ogen.
Het opladen van de accu moet wor-
den uitgevoerd in een goed geven-
tileerde ruimte, ver verwijderd van
open vuur en vonkvormende appa-
raten: brand- en ontploffingsgevaar.
OPGELET
Probeer een bevroren accu
niet op te laden: eerst moet
de accu ontdooid worden, anders
loopt u het risico dat de accu ont-
ploft. Als de accu bevroren is ge-
weest, moet door deskundig perso-
neel worden gecontroleerd of de cel-
len niet beschadigd zijn en of de bak
geen scheuren vertoont, waardoor
de giftige en corrosieve vloeistof
kan weglekken.
OPGELET
OPKRIKKEN
VAN DE AUTO
MET EEN HEFBRUG OF DE
WERKPLAATSKRIK
Til de auto niet aan de voorzijde op, maar al-
leen aan de zijkant; maak hierbij gebruik van
de uiteinden van de armen of de werkplaats-
krik en plaats deze zoals in afbeelding
Afb. 55is aangegeven. Wend u zich voor het
optillen van de auto altijd tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Page 203 of 263

201
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
A0G0272mAfb. 55
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf „Wiel verwisselen” in dit
hoofdstuk.
SLEPEN VAN DE
AUTO
Het bijgeleverde sleepoog bevindt zich in de ge-
reedschaphouder.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ HET SLEPEN VAN DE
AUTO
Om de onderdelen van de transmissie niet te
beschadigen, moet de auto op één van de aan-
gegeven manieren worden gesleept:
❒met de voorwielen van de grond en de ach-
terwielen op passende rolbokken;
❒met de achterwielen van de grond en de
voorwielen op passende rolbokken;
❒op een auto-ambulance met alle vier de
wielen op de ambulance.
A0G0230mAfb. 56
SLEEPOOG BEVESTIGEN
Vóór
Ga als volgt te werk:
❒pak het sleepoog uit de gereedschaphouder;
❒verwijder de geklemd gemonteerde plug
A-Afb. 56op de voorbumper. Bescherm
als u de bijgeleverde platte schroeven-
draaier gebruikt, het uiteinde met een zach-
te doek, zodat beschadiging van de auto
wordt voorkomen.
❒draai het sleepoog geheel vast.
Page 204 of 263

202
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENAchter
Pak het sleepoog uit de gereedschaphouder en
draai deze in de zitting vast A-Afb. 57.
A0G0176mAfb. 57
Maak de schroefdraad
zorgvuldig schoon, voordat
u het sleepoog op de schroefdraad-
pen draait. Controleer voordat de
auto wordt gesleept eerst of het
sleepoog goed vastzit.
OPGELET
Start de motor niet als de
auto wordt gesleept.
OPGELET
Schakel voor het slepen het
stuurslot uit (zie de para-
graaf „Start-/contactslot” in het
hoofdstuk „Dashboard en bedie-
ning”). Houd er tijdens het slepen re-
kening mee dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken als de mo-
tor niet draait, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur. Gebruik
voor het slepen geen elastische ka-
bels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de
sleepkabel geen carrosseriedelen kan
beschadigen. Houd u zich bij het sle-
pen van een auto aan de wettelijke
voorschriften. Dit geldt zowel voor
het slepen zelf als voor het gedrag
naar andere weggebruikers.
OPGELET
De sleepogen voor en achter
mogen alleen worden ge-
bruikt voor noodsituaties op de weg.
Het is toegestaan om het voertuig over
een korte afstand met door de we-
genverkeerswet toegestane middelen
te slepen (stang); het is toegestaan om
de auto op de weg te bewegen als
voorbereiding op het slepen of het
transport met bijvoorbeeld een auto-
ambulance. De sleepogen MOGEN NIET
worden gebruikt voor het slepen van
het voertuig buiten een vlakke weg of
als er obstakels aanwezig zijn en/of
voor het slepen met sleepkabels of an-
dere elastische materialen. Naast bo-
venstaande voorwaarden moeten de
twee voertuigen (het slepende en het
gesleepte) tijdens het slepen ook zo
veel mogelijk in een rechte lijn achter
elkaar blijven.
OPGELET
Page 205 of 263

203
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
O O
N N
D D
E E
R R
H H
O O
U U
D D
E E
N N
Z Z
O O
R R
G G
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD.................................... 204
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA...................... 205
PERIODIEKE CONTROLES ................................................ 207
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO ....................................... 207
NIVEAUS CONTROLEREN................................................ 208
LUCHTFILTER/POLLENFILTER ........................................... 215
ACCU ........................................................................... 216
WIELEN EN BANDEN...................................................... 219
RUBBER SLANGEN ......................................................... 220
RUITENWISSERS ........................................................... 220
CARROSSERIE ............................................................... 222
INTERIEUR ................................................................... 225
Page 206 of 263

204
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is een belangrijke factor voor
een lange levensduur, de beste prestaties en een
zo zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Voor deze Alfa Romeo is een aantal controles en
onderhoudswerkzaamheden vastgesteld die el-
ke 35 000 km (of 21 000 mijl) moeten worden
uitgevoerd.
WAARSCHUWINGHet werkelijke vervan-
gingsinterval van de motorolie en het oliefilter is
afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van
de auto en wordt aangegeven met een brandend
waarschuwingslampje of een melding op het in-
strumentenpaneel (voor uitvoeringen/ markten,
waar voorzien).
WAARSCHUWING2 000 km voor de vol-
gende onderhoudsbeurt verschijnt een bericht op
het display. Onthoud echter dat het geprogrammeerd on-
derhoud niet volledig toereikend is om de au-
to in optimale staat te houden: zowel in de be-
ginperiode voor de servicebeurt bij 35 000 ki-
lometer (of 21 000 mijl) als daarna, tussen
twee servicebeurten in, moet regelmatig wat
aandacht aan de auto worden geschonken.
Controleer bijvoorbeeld regelmatig de banden-
spanning en de vloeistofniveaus en vul deze
laatste zo nodig bij.
BELANGRIJKDe servicebeurten van het ge-
programmeerd onderhoud zijn door de fabrikant
voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze ser-
vicebeurten kan het vervallen van de garantie
tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het geprogrammeerd
onderhoud kunnen door het Alfa Romeo Servi-
cenetwerk op vooraf bepaalde momenten wor-
den uitgevoerd.
Reparaties, die niet tot de normale onder-
houdsbeurt behoren en tijdens het uitvoeren
van de onderhoudsbeurt nodig blijken te zijn,
worden uitsluitend na toestemming van de
klant uitgevoerd.WAARSCHUWINGHet verdient aanbeveling
eventuele kleine defecten onmiddellijk door het
Alfa Romeo Servicenetwerk te laten verhelpen
en daarmee niet te wachten tot de volgende ser-
vicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken
van aanhangers, moeten er kortere intervallen
worden aangehouden voor de werkzaamheden
van het geprogrammeerd onderhoud.
Page 207 of 263

205
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
35 70 105 140 175
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
●●●
●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en
bandenspanning eventueel herstellen
Werking verlichting
(koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte,
interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en
eventueel sproeiermonden afstellen
Stand wisserbladen voor/
achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Remblokken van schijfremmen voor op conditie en slijtage
controleren en werking van remblokslijtagesensor controleren
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen,
rubber delen (stofkappen, hoezen, bussen enz.),
en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep
op vervuiling controleren en mechanismen smeren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(hydraulisch rem-/koppelingssysteem, stuurbekrachtiging, ruitensproeiers,
accu, motorkoelsysteem enz.)
Handrem controleren en eventueel afstellen
Conditie van aandrijfriem (en) voor de hulporganen visueel controleren
Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)
Emissie / uitlaatrookgas controleren (dieseluitvoeringen)
Inspuiting/ontsteking controleren
(m. b. v. diagnosestekker)
Page 208 of 263

35 70 105 140 175
●
●
●
●●
●
●●
●●
●
●●●●●
●●●●●
●●
●●●●●
●●●●●
●●●●●
x 1000 km
Aandrijfriem (en) voor hulporganen vervangen
Distributieriem vervangen (uitvoeringen 1750 TURBO BENZINE) (*)
Distributieriem vervangen (dieseluitvoeringen) (*)
Bougies vervangen (uitvoeringen 1750 TURBO BENZINE)
Bougies vervangen (3.2 JTS en 2.2 JTS Selespeed)
Brandstoffilter vervangen (dieseluitvoeringen)
Luchtfilterelement vervangen
Olie haakse overbrenging vervangen (uitvoeringen 3.2 JTS 4x4)
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (uitvoeringen 3.2 JTS en 2.2 JTS Selespeed)
(of elke 24 maanden)
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (uitvoeringen 1750 TURBO BENZINE) (**)
(of elke 12 maanden)
Motorolie en oliefilter vervangen (dieseluitvoeringen met DPF) (**)
(of elke 24 maanden)
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF)
(of elke 24 maanden)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of elke 24 maanden)
Functionele controle opening/sluiting, visuele controle afdichtringen,
controle van de grip van de ruiten op de pakking van de kap
en eventuele afstelling (of elke 18 maanden)
Controle oliepeil pomp hydraulische installatie kap en eventueel
het herstel ervan (of elke 12 maanden)
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, langdurig stationair draaien) elke 4 jaar
worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”)
of in ieder geval om de 24 maanden.
Als de auto vooral in stadsverkeer wordt gebruikt, moeten de motorolie en het motorfilter elke 12 maanden worden vervangen.
206
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN