Page 65 of 263

63
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
KLIMAATREGELING
UITSCHAKELEN
Druk op de knop OFF. De ronde led om de knop
gaat branden om aan te geven dat het systeem
is uitgeschakeld.
Met uitgeschakelde klimaatregeling:
❒slaat het systeem de uitgevoerde hande-
lingen op;
❒wordt het display uitgeschakeld;
❒wordt de recirculatie ingeschakeld (led op
de knop brandt);
❒wordt de compressor uitgeschakeld;
❒wordt de ventilatie uitgeschakeld.
Druk op de knop AUTO of een andere knop (be-
halve
(env) om de klimaatregeling op-
nieuw in te schakelen. Als de klimaatregeling
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt de recir-
culatie weer automatisch geregeld.
Als de accu wordt losgekop-
peld/aangesloten, moet u ten
minste 3 minuten wachten
voordat u de elektronische sleutel in
het startsysteem steekt, zodat de kli-
maatregeleenheid de elektrische ac-
tuatoren voor de temperatuurregeling
en de luchtverdeling in de beginstand
kan zetten.EXTRA
VERWARMING
(alleen
dieseluitvoeringen)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De auto is voorzien van een extra verwarming,
waarmee de motor, bij koude of in de winter,
sneller een comfortabele temperatuur in het in-
terieur kan bereiken.
De extra verwarming werkt bij draaiende mo-
tor als de buitentemperatuur lager is dan 20 °C
en de motor nog niet de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
Page 66 of 263

64
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BUITENVERLICHTING
LINKER HENDEL Afb. 40
Met de linker hendel bedient u de buitenver-
lichting.
De buitenverlichting werkt alleen als de elektro-
nische sleutel in het startsysteem is geplaatst.
Verlichting uitgeschakeld
Draaiknop in stand O.
Buitenverlichting
Draai de draaiknop Ain stand
6. Op het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
Dimlicht
Draai de draaiknop Ain stand
2. Op het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
2
branden.Grootlicht
Trek de hendel met draaiknop Ain stand
2
naar het stuur (2eonvergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
1branden.
Trek, om het grootlicht uit te schakelen, de hen-
del opnieuw naar het stuur (2
eniet-vergren-
delde stand).
Grootlichtsignaal
Trek, onafhankelijk van de stand van de draai-
knopA, de hendel naar het stuur (1
eniet ver-
grendelde stand). Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje
1branden.Richtingaanwijzers
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❒omhoog: inschakeling rechter richting-
aanwijzer;
❒omlaag: inschakeling linker richtingaan-
wijzer.
Op het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje
Îof¥knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch
uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Als u van rijstrook wilt veranderen, kunt u dit
aangeven door de linker hendel in de niet-ver-
grendelde stand te zetten. De richtingaanwij-
zers aan de gekozen zijde knipperen 3 keer en
gaan vervolgens automatisch uit.
A0G0064mAfb. 40
Page 67 of 263

65
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
„FOLLOW ME HOME”
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto
een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
Trek de hendel binnen 2 minuten na het uit-
schakelen van de motor naar het stuur.
Bij iedere afzonderlijke bediening van de hen-
del wordt de ingeschakelde tijd van de verlich-
ting met 30 seconden verlengd tot een maxi-
mum van 3,5 minuut. Na het verstrijken van
deze tijd gaan de lichten automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het
lampje
3op het instrumentenpaneel bran-
den en wordt er een bericht op het display weer-
gegeven (zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”).
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar
het stuur getrokken.
SENSOR AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensor is in staat om de verschillen in
sterkte van het omgevingslicht waar te nemen
op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe
hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor instel-
baar m. b. v. het „Setup-menu” van het display
(zie de paragraaf „Instelbaar multifunctioneel
display” in dit hoofdstuk).
Inschakelen
Draai de draaiknop A-Afb. 40in stand
2A:
op deze manier gaan, afhankelijk van de sterk-
te van het buitenlicht, de buitenverlichting en
de dimlichten automatisch branden.
Als de lichten automatisch zijn ingeschakeld en
de sensor geeft een uitschakelcommando,
wordt eerst het dimlicht uitgeschakeld en na
enkele seconden de buitenverlichting.Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt, worden
eerst de dimlichten en, na enige seconden, de
buitenverlichting uitgeschakeld. De schemer-
sensor is niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting handma-
tig worden ingeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in de schemersensor wordt er
een bericht op het display weergegeven (zie
hoofdstuk „Lampjes en berichten”).
Page 68 of 263

66
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Parkeerlichten
Dit gaat bij een uitgeschakeld instrumenten-
paneel branden als er op de knop Cwordt ge-
drukt. Als de knop wordt ingedrukt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het lampje
3op
het instrumentenpaneel branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
Als de linker hendel van de buitenverlichting
omhoog of omlaag wordt gezet terwijl de par-
keerverlichting is ingeschakeld, kan de zijde
(links of rechts) worden gekozen waar de ver-
lichting moet blijven branden. In dit geval gaat
het controlelampje
3op het instrumenten-
paneel uit.
Als de linker hendel in de middelste stand staat,
gaan de vier lampen van de parkeerverlichting
en de kentekenverlichting branden.
KNOPPEN OP HET
DASHBOARD Afb. 41
Mistlampen voor
Druk op de knop Aom de mistlampen in te scha-
kelen terwijl de buitenverlichting is ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
5
branden. Het gaat uit als er nog een keer op de
knop wordt gedrukt of als de buitenverlichting
wordt uitgeschakeld.
Mistachterlichten
Druk op de knop B. De mistachterlichten wer-
ken alleen als het dimlicht is ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje
4branden. Het gaat uit als opnieuw
op de knop wordt gedrukt, als het dimlicht of
de mistlampen worden uitgeschakeld of als de
motor wordt uitgeschakeld.
A0G0061mAfb. 41
Waarschuwingsknipperlichten
Deze gaan branden als knop A-Afb. 42
wordt ingedrukt.
Als de verlichting brandt, gaat de knop knip-
peren en gaan de lampjes
Îen¥tegelijker-
tijd op het instrumentenpaneel knipperen.
Druk nog een keer op de knop Aom het sys-
teem uit te schakelen.
Het gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten is
afhankelijk van de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt. Houd
u zich aan de voorschriften.
OPGELET
A0G0100mAfb. 42
Page 69 of 263

67
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
RUITEN REINIGEN
HENDEL RECHTS
De rechter hendel Afb. 43bedient de rui-
tenwissers/-sproeiers en achterruitwisser/
-sproeier.
Als de buitenverlichting brandt, worden bij het
inschakelen van de ruitensproeiers ook de kop-
lampsproeiers ingeschakeld.
Ruitenwissers/-sproeiers
De rechter hendel kan in vijf verschillende stan-
den worden gezet:
0: ruitenwissers uitgeschakeld;
1: wissen met interval.
Verdraai, als de hendel in stand 1staat, draai-
knop op A, waarbij u uit vier intervalstanden
kunt kiezen:
■= lang interval
■= gemiddeld interval
■= gemiddeld - snel interval
■= snel interval2: continu langzaam wissen
3: continu snel wissen
4: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand)
De functie in stand 4blijft ingeschakeld zolang
de hendel in deze stand wordt gehouden. Als
de hendel wordt losgelaten, keert deze terug
naar de beginstand 0en stoppen de ruiten-
wissers automatisch.
A0G0098mAfb. 43
Gebruik de ruitenwissers niet
om opgehoopte sneeuw of ijs
van de voorruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden grijpt, als
de ruitenwissers te zwaar worden be-
last, de beveiliging in, die ervoor zorgt
dat de ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Wend u zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk als de
werking niet wordt hersteld.
Page 70 of 263

68
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De regensensor schakelt in als de rechter hen-
del in stand 1-Afb. 43wordt gezet en heeft
een traploos bereik van stilstaande ruitenwis-
sers (geen enkele slag) bij een droge ruit tot
werking met de tweede snelheid (continu met
gemiddelde snelheid) bij hevige regen.
Als u de draaiknop A-Afb. 43draait, dan
wordt de gevoeligheid van de regensensor ver-
hoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eer-
ste snelheid (langzaam continu wissen) snel-
ler plaatsvindt. De handeling wordt bevestigd
met een enkele slag van de ruitenwissers.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij in-
geschakelde regensensor (hendel in positie
1-Afb. 43) werkt het normale reinigings-
programma. Daarna hervat de regensensor zijn
normale automatische werking. „Intelligente
wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergren-
delde stand), schakelen de ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve seconde
aangetrokken houdt, dan worden in één bewe-
ging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de ruiten-
sproeiers onmiddellijk terwijl de ruitenwissers
nog 3 slagen maken. Na ongeveer 6 seconden
volgt nog een extra reinigingsslag.
REGENSENSOR
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De regensensor A-Afb. 44bevindt zich achter
de binnenspiegel en is een elektronisch systeem
dat wordt gebruikt door het ruitenwissersysteem
dat automatisch de slagfrequentie van de ruit-
wissers aanpast aan de intensiteit van de regen.
Alle andere met de rechter hendel bediende func-
ties blijven ongewijzigd.
A0G0227mAfb. 44
Page 71 of 263

69
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Schakel de regensensor niet
in als de auto in een auto-
matische wasstraat wordt
gewassen.
Schakel het systeem bij ijs-
vorming op de voorruit uit.
Als de elektronische sleutel uit het startsysteem
wordt verwijderd, wordt de regensensor uitge-
schakeld en als opnieuw wordt gestart niet in-
geschakeld als de hendel in stand 1-Afb. 43
blijft staan. In dat geval moet, om de regen-
sensor in te schakelen, de hendel in stand 0of
2en vervolgens opnieuw in stand 1worden
gezet.
Als de regensensor opnieuw wordt ingescha-
keld wordt, ook op een droge ruit, een slag van
de ruitenwissers uitgevoerd.WAARSCHUWINGAls de regensensor de-
fect is, werken de ruitenwissers als de rechter
hendel in stand 1-Afb. 43staat in de inter-
valstand. Als de storing van de regensensor op-
treedt tijdens de automatische werking, blijft
het systeem werken volgens de laatst inge-
stelde werking van de ruitenwissers. Als de hen-
del in de andere standen wordt gezet, blijven
de ruitenwissers werken.
De regensensor is in staat om de volgende om-
standigheden te herkennen en zijn gevoelig-
heid hieraan aan te passen:
❒vuil op het controle-oppervlak (zoutaan-
slag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.Storingsmeldingen
Bij een storing in de regensensor wordt er een
bericht op het display weergegeven (zie hoofd-
stuk „Lampjes en berichten”).
Page 72 of 263
70
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHUWING Contoleer regelmatig
of de koplampsproeiers schoon en in goede
staat zijn.
Controleer als de voorruit
moet worden schoonge-
maakt altijd of het systeem is uit-
geschakeld.
OPGELET
A0G0046mAfb. 45
Als er waterresten achter-
blijven, kunnen de ruiten-
wissers ongewenste bewe-
gingen maken.
KOPLAMPSPROEIERS
(voor uitvoeringen/
markten, waar voorzien)
Afb. 45
Deze zijn voorzien van een sproeier voor elke
functie van de buitenverlichting. Ze gaan au-
tomatisch werken als de ruitensproeiers bij bran-
dende buitenverlichting worden ingeschakeld.