Page 113 of 263

111
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De auto kan zijn uitgerust met een controle-
systeem voor de bandenspanning, het TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System). Dit systeem
bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt,
op de velg van elk wiel. Deze sensor stuurt in-
formatie over de spanning van iedere band naar
de regeleenheid.
BELANGRIJKE TIPS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en
worden dus niet aangegeven als de motor
wordt uitgezet en vervolgens weer wordt ge-
start. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de
regeleenheid de betreffende meldingen pas
naar het instrumentenpaneel als de auto een
korte tijd rijdt.
De spanning van de banden moet bij koude ban-
den gecontroleerd worden; als om wat voor re-
den dan ook de spanning bij warme banden ge-
controleerd wordt, verminder dan de spanning
niet, ook als deze boven de voorgeschreven
waarde ligt, maar controleer de spanning op-
nieuw bij koude banden (zie de paragraaf „Wie-
len” in het hoofdstuk „Technische gegevens”).Het TPMS kan geen onverwacht spannings-
verlies van de banden signaleren (bijvoorbeeld
bij het klappen van een band). Breng in dit
geval de auto tot stilstand door voorzichtig te
remmen en zonder heftige stuurbewegingen uit
te voeren.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt met een
bericht op het display aangegeven. Deze mel-
ding verdwijnt automatisch zodra de storing het
systeem niet meer ontregelt.
Ook al heeft de auto een
TPMS-systeem, de be-
stuurder moet nog altijd regelma-
tig de bandenspanning (ook van het
reservewiel) controleren en de ban-
den rouleren (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien).
OPGELET
Page 114 of 263

112
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Voor het TPMS-systeem is speciale uitrusting no-
dig. Raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk
voor de accessoires die geschikt zijn voor het
systeem (wielen, wieldoppen, enz.). Het ge-
bruik van andere accessoires kan de normale
werking van het systeem verhinderen. Omdat
er gebruik wordt gemaakt van speciale ventie-
len kunnen er uitsluitend door Alfa Romeo goed-
gekeurde afdichtvloeistoffen worden gebruikt
voor de reparatie van de band; het gebruik van
andere vloeistoffen zou de normale werking van
het systeem kunnen belemmeren.
Als de auto is uitgerust met het TPMS moet
bij het demonteren van een band, ook het rub-
ber van het ventiel en de bevestigingsmoer van
de sensor vervangen worden. Wend u zich hier-
voor tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.Als de oorspronkelijke situatie is hersteld na ge-
bruik van de bandenreparatieset Fix&Go au-
tomatic en de lekke band blijft aangegeven
op het instrumentenpaneel, wend u zich dan
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
De bandenspanning kan variëren afhankelijk
van de buitentemperatuur. Het TPMS kan tij-
delijk een te lage bandenspanning signaleren.
Controleer in dat geval de bandenspanning bij
koude banden en herstel zo nodig de spanning.Als de auto is uitgerust met het TPMS, moe-
ten er speciale voorzorgsmaatregelen bij het
monteren/demonteren van de banden en/of
velgen in acht worden genomen. De banden
en/of de velgen mogen uitsluitend door ge-
specialiseerd personeel worden vervangen om
te voorkomen dat de sensoren beschadigd ra-
ken of verkeerd worden gemonteerd. Wend u
zich tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Page 115 of 263
113
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Zie voor het juiste gebruik van het systeem als de velgen/banden vervangen worden, de volgende tabel:
Aanwezigheid sensor
–
NEE
NEE
JA
JA
JAOptreden door
Servicenetwerk
Wend u zich tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Het beschadigde wiel
repareren
Wend u zich tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
–
–
– Storingsmelding
JA
JA
JA
NEE
NEE
NEE
(*) Als alternatief vermeld in het instructieboekje en die zijn gekozen uit Lineaccessori Alfa Romeo.
(**) Niet kruiselings (de banden moeten aan dezelfde zijde van de auto blijven).
Handeling
–
Een wiel
door het reservewiel vervangen
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen
door andere banden met afwijkende
afmetingen (*)
Wielen omwisselen
(voor/achter) (**)
Page 116 of 263

114
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
DIESELMOTOREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaar-
heid van de dieselbrandstof verminderen door
de vorming van paraffine, waardoor het brand-
stofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, af-
hankelijk van het seizoen, dieselbrandstof ge-
leverd die speciaal voor de zomer, voor de win-
ter en voor zeer lage temperaturen (bergach-
tige/koude gebieden) is ontwikkeld.
Als er diesel wordt getankt die niet aan de be-
drijfstemperatuur is aangepast, moet de die-
sel worden gemengd met het vorstbeveili-
gingsmiddelTUTELA DIESEL ARTin de ver-
houding die in de gebruiksaanwijzing van het
middel wordt aangegeven. Doe eerst het mid-
del in de tank en voeg daarna de diesel toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat
in bergachtige/koude gebieden, is het raad-
zaam dieselbrandstof te tanken die ter plaat-
se beschikbaar is. Bovendien raden wij u dan
aan ervoor te zorgen dat er altijd meer dan
50% van de nuttige inhoud in de brandstoftank
achterblijft.
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergis-
singen te voorkomen is de diameter van de vul-
pijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool
voor loodhoudende benzine er niet in past. Het
octaangetal van de benzine moet ten minste
95 RON zijn.
WAARSCHUWINGEen beschadigde kata-
lysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas
achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
WAARSCHUWING Tank nooit, niet in
noodgevallen en ook niet een klein beetje, lood-
houdende benzine. De katalysator kan dan on-
herstelbaar beschadigd raken.
Tank bij auto's met een die-
selmotor uitsluitend diesel
voor motorvoertuigen die
voldoet aan de Europese specificatie
EN590. Als er andere producten of
mengsels worden gebruikt, kan de
motor onherstelbaar beschadigd ra-
ken en kan ervoor zorgen dat de ga-
rantie vervalt. Mocht u onverhoopt
een ander type brandstof tanken, dan
mag de motor niet worden gestart en
moet de brandstoftank worden afge-
tapt. Ook als de motor slechts kort
heeft gedraaid, moet naast de brand-
stoftank, ook alle brandstof uit de
brandstofleidingen worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig wordt ge-
vuld, moet u twee keer bijvullen nadat het vul-
pistool voor de eerste keer afslaat. Vul niet nog
een keer bij om storingen in het brandstofsys-
teem te voorkomen.
Page 117 of 263

115
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Kom niet dicht bij de vulo-
pening met open vuur of
een brandende sigaret: dan bestaat
er kans op brand. Houd uw hoofd
ook niet dicht bij de vulopening om
te voorkomen dat u schadelijke
dampen inademt.
OPGELET
A
B
C
A0G0313mAfb. 92
A0G0130mAfb. 93
LUIKJE OPENEN IN
NOODGEVALLEN
Bij een storing kan het tankluikje worden geo-
pend door aan de kabel rechts in de bagage-
ruimte te trekken Afb. 93.
DOP VAN DE
BRANDSTOFTANK
De opening van het tankluikje is alleen moge-
lijk met ontgrendelde portieren en uitgescha-
kelde motor.
Openen
Open de klep A-Afb. 92met behulp van het
voorste deel (zie de afbeelding), draai de dop
Blinksom en verwijder deze. De dop is voor-
zien van een koord Cdat aan het tankklepje
vastzit zodat u de dop niet kwijtraakt. Haak de
dop tijdens het tanken aan het klepje, zoals
in de figuur is afgebeeld.
Sluiten
Plaats de dop Ben draai de dop rechtsom, tot-
dat u een of meer klikken hoort. Sluit vervol-
gens het luikje A.
WAARSCHUWINGOmdat de tank herme-
tisch wordt afgesloten, kan er een kleine over-
druk worden waargenomen. Het is normaal dat
u bij het losdraaien van de dop een sissend
geluid hoort.
Page 118 of 263

116
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BESCHERMING VAN
HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemo-
toren zijn:
❒driewegkatalysator;
❒lambdasondes;
❒benzinedampopvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met een of meer losgekop-
pelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor dieselmoto-
ren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF).
Onder normale bedrijfsom-
standigheden bereiken de
katalysator en het roetfilter (DPF)
hoge temperaturen. Parkeer daar-
om niet boven brandbare materia-
len (gras, droge bladeren, dennen-
naalden enz.): brandgevaar.
OPGELET
DPF-ROETFILTER
(Diesel Particulate Filter)
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een
mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de
deeltjes in de uitlaatgassen van dieselmotoren
opvangt.
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) vangt
bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op om
te voldoen aan de huidige/toekomstige wet-
telijke normen.
Tijdens het normale gebruik van de auto regis-
treert de inspuitregeleenheid een aantal gege-
vens met betrekking tot het gebruik (gebruiks-
duur, type traject, bereikte temperatuur, enz.)
en berekent de hoeveelheid verzameld roet in
het filter.Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet
het regelmatig worden geregenereerd (schoon-
gemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden.
De regeneratieprocedure wordt door de rege-
leenheid van de motor geregeld op basis van de
hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de be-
drijfsomstandigheden van de auto. Tijdens de
regeneratie kan het volgende worden waarge-
nomen: een beperkte verhoging van het sta-
tionair toerental, inschakeling van de elektro-
ventilateur, een beperkte toename van de rook
uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de
uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie
heeft geen invloed op het milieu of het gedrag
van de auto.
Verstopt roetfilter
Als het roetfilter is verstopt, wordt op het display
het symbool
hweergegeven in combi-
natie met een bericht. In dit geval verdient het
aanbeveling om met de auto te blijven rijden
totdat het symbool
h+ bericht op het
display verdwijnt.
Page 119 of 263
117
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
, ,
V V
E E
I I
L L
I I
G G
H H
E E
I I
D D
VEILIGHEIDSGORDELS....................................... 118
SBR-SYSTEEM ................................................. 118
GORDELSPANNERS............................................ 119
KINDEREN VEILIG VERVOEREN ............................ 122
FRONTAIRBAGS................................................ 126
ZIJ-AIRBAGS (sidebag)...................................... 130
Page 120 of 263

118
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Druk tijdens het rijden niet
op de knop C.
SBR-SYSTEEM
(Seat Belt Reminder)
De auto is uitgerust met een SBR-systeem
(Seat Belt Reminder), dat bestaat uit een waar-
schuwingszoemer die samen met het knippe-
rende lampje
waarschuwt als de betreffende veiligheidsgor-
del niet is omgelegd.
Het akoestische signaal kan tijdelijk op de vol-
gende wijze worden uitgeschakeld:
❒leg de veiligheidsgordels om;
❒steek de elektronische sleutel in het start-
systeem;
❒wacht langer dan 20 seconden en korter dan
1 minuut en doe een van de gordels af.
Hierdoor blijft de zoemer uitgeschakeld, tot-
dat de motor wordt uitgezet.
Wend u zich voor het permanent uitschakelen
van dit systeem tot het Alfa Romeo Servicenet-
werk. Het SBR-systeem kan uitsluitend m. b. v.
het „Setup-menu” van het display opnieuw wor-
den ingeschakeld (zie de paragraaf „Instelbaar
multifunctioneel display” in het hoofdstuk „Dash-
board en bediening”). Via de oprolautomaat wordt de lengte van de
gordel automatisch aangepast aan het postuur
van de drager en heeft hij/zij toch voldoende
bewegingsvrijheid.
Als de auto op een steile helling staat, kan de
rolautomaat blokkeren; dit is een normaal ver-
schijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat
als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook
bij hard remmen, botsingen en bij hoge snel-
heden in bochten.
VEILIGHEID-
SGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleu-
ning en leg dan de gordel om.
Trek de gordel uit en maak de gordel vast door
de gesp A-Afb. 1in de sluiting Bte drukken,
totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als de rolautomaat tijdens het uittrekken van
de gordel blokkeert, laat dan de gordel een
stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens
weer geleidelijk uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop
C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen,
zodat de gordelband niet draait.
OPGELET
A0G0083mAfb. 1