Page 73 of 212

71
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor niet draaien op een brandbare ondergrond
(dor gras, dode bladeren enz).Het
uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en
blijft ook na het afzetten van de motor nog enkele
minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (hoog gras, dode
bladeren, gewassen, vuil), zoals op een akker,
een plattelandsweg die met struiken is
dichtgegroeid of bermen met veel gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken - kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Voor een lange levensduur van uw auto en voor uw
eigen veiligheid is het raadzaam om de volgende
voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van
de auto:
Manoeuvreer voorzichtig en met lage
snelheid
De afmetingen van deze auto, in de breedte, hoogte
en lengte, verschillen sterk van een personenauto.
Daardoor zijn bepaalde obstakels lastig te zien.
Rijd langzaam tijdens het manoeuvreren.
Controleer alvorens te draaien of er zich halverwege
de hoogte van de auto geen obstakels bevinden
naast de auto.
Controleer alvorens achteruit te rijden met name of
er zich geen hooggeplaatste obstakels bevinden
achter de auto.
Wees erop bedacht dat bijvoorbeeld ladders de
buitenmaten van de auto vergroten.
Laad de auto op de juiste wijze
Het gewicht van de lading en de auto mag niet hoger
zijn dan het maximaal toegestane treingewicht.
Om te voorkomen dat de auto uit balans raakt, moet
de lading gecentreerd worden en moet de zwaarste
lading op de vloer vóór de achterwielen, worden
geplaatst.
Vervoer geen zware voorwerpen op een imperiaal.
Ook mag de maximale belasting van de
verankeringspunten van de allesdragers niet worden
Page 74 of 212

72
Rijden
overschreden. Houd u aan de maximaal toelaatbare
belasting zoals die door het PEUGEOT-netwerk is
gespecificeerd.
De lading moet stevig zijn vastgezet.
Niet goed vastgezette lading in de auto kan de
wegligging negatief beïnvloeden en vergroot zo de
kans op een ongeval.
Als uw auto is voorzien van een laadbak, zorg er
dan voor dat de lading niet hoger of breder is dan
de auto zelf.
Rijd voorzichtig en efficiënt
Neem bochten met lage snelheid.
Houd rekening met een langere remweg, met name
op nat of glad wegdek.
Wees bedacht op zijwind.
Met effectief milieuvriendelijk rijden kunt u energie
besparen; trek rustig op, anticipeer op situaties
waarin u moet afremmen en pas uw snelheid aan de
omstandigheden aan.
Geef ruim van te voren richting aan zodat andere
weggebruikers hierop kunnen anticiperen.
Ga zorgvuldig om met de auto
De banden moeten minimaal de op de sticker
aangegeven spanning hebben; op lange ritten is het
raadzaam de bandenspanning met 0,2 - 0,3 bar te
verhogen.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
de versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw voertuig ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 40 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere
weggebruikers dat uw voertuig eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator gaat tijdens het laden aan om
de geïntegreerde lader te koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
–
Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
–
De vacuümpomp bij het remmen.
–
Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
–
Schokkende en kloppende geluiden bij het
wegrijden op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Page 75 of 212

73
Rijden
6Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan / aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk (bij het punt waar de caravan
/ aanhanger aan uw voertuig is gekoppeld) zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van het voertuig
en de aanhanger, en breng deze waar nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een
aanhanger de parkeerhulp automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje
STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een chip voor de
elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de
motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de
sleutel uit het contact wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de code van
de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend, gaat dit verklikkerlampje uit, wordt het contact
aangezet en kan de motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de motor niet worden gestart. Start de auto met
een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Noteer het sleutelnummer zorgvuldig. Het PEUGEOT-netwerk kan dan bij verlies snel
voor een nieuwe sleutel zorgen wanneer u dit
nummer en de codekaart meebrengt.
Page 76 of 212

74
Rijden
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de afstandsbediening
andere apparaten bevinden die in hetzelfde
frequentiegebied werken (mobiele telefoons,
alarmsystemen van gebouwen), kan de werking
van de afstandsbediening tijdelijk verstoord
worden.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel in
het contact zit, ook niet als het contact is afgezet.
Dit geldt niet voor het opnieuw synchroniseren.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in
de auto) de sleutel met afstandsbediening mee
als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Let er bij het aanschaffen van een tweedehands auto op dat:
–
u in het bezit bent van een codekaart,
–
uw sleutels door het PEUGEOT
-netwerk in
het elektronische geheugen worden opgeslagen,
zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit
zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto
kan worden gestart.
Codekaart
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto
samen met de twee sleutels overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode die het
-netwerk nodig heeft bij PEUGEOT werkzaamheden
aan de elektronische startblokkering. De code
is afgedekt, verwijder de film alleen als dit strikt
noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats buiten
de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een verre
reis maakt en bewaar de kaart bij uw persoonlijke
documenten.
Starten - afzetten van de
motor
Contactslot
Strand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand MAR: contact aan.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AV V (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Page 77 of 212

75
Rijden
6De motor starten / afzetten
(diesel)
Wegrijden
► Wanneer de parkeerrem is ingeschakeld en de
versnellingsbak of transmissie in neutraal staat,
draai de sleutel in de stand MAR.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje uit is en zet de sleutel dan in de stand AV V
totdat de motor start.
Hoe lang het waarschuwingslampje brandt, is
afhankelijk van de temperatuur.
Als de motor heet is, brandt het
waarschuwingslampje enkele seconden; u kunt de
motor meteen starten.
►
Zodra de motor aanslaat moet u de sleutel
loslaten, zodat die terug naar de stand MAR gaat.
Waarschuwingslampje startonderbreker Als dit waarschuwingslampje gaat branden,
verwissel de sleutel en laat de defecte sleutel door
een PEUGEOT-dealer nakijken.
Uitschakelen
► Zet het voertuig stil.
► Zet de sleutel weer in de STOP-stand.
Bij lage temperaturenIn bergachtige en/of koude gebieden wordt
aanbevolen zogenaamde "winter" brandstof te
tanken die speciaal geschikt is voor (zeer) lage
temperaturen.
De motor starten / afzetten
(elektrisch)
Wegrijden
► Met de parkeerrem ingeschakeld draait u de
sleutel in de stand AV V en laat u deze los, zodat de
sleutel terug naar de stand MAR gaat.
De melding "Go green" wordt op het display in de
achteruitkijkspiegel weergegeven.
►
Druk het rempedaal helemaal in en druk dan op
toets D (rijden) of R (achteruit) op de selectiehendel
(elektrisch).
Het geluidssignaal voor voetgangers wordt
ingeschakeld.
►
Zet de parkeerrem vrij.
Als de elektromotor niet meteen start, draai de
sleutel in de STOP-stand en herhaal de procedure.
Trap het gaspedaal niet in terwijl u het contact aanzet.
Uitschakelen
► Druk toets N (neutraal) op de selectiehendel
(elektrisch) in en schakel dan de parkeerrem in.
►
Zet de sleutel weer in de
STOP-stand.
De parkeerrem moet worden ingeschakeld telkens wanneer het contact wordt afgezet.
Als de parkeerrem niet wordt ingeschakeld,
wordt de melding "ENGAGE HANDBRAKE"
in de achteruitkijkspiegel samen met een
geluidssignaal gedurende 10 seconden
weergegeven.
Als het bestuurdersportier is geopend in modus D of R geselecteerd, dan schakel de
selectiehendel (elektrisch) automatisch naar de
modus N. De melding "DRIVE ACTIVE" wordt
weergegeven op de achteruitkijkspiegel, samen
met een geluidssignaal.
Verwijder de sleutel altijd uit het contactslot wanneer het voertuig is geparkeerd om te
voorkomen dat de 12V-accu leeg loopt.
Stand-bysysteem accu
Als uw voertuig langere tijd niet wordt gebruikt,
bijvoorbeeld bij winteropslag, dan raden wij u aan
om de accu in de stand-bymodus te zetten om de
accu te beschermen en de levensduur van de accu
te optimaliseren.
Zo zet u de accu in de stand-bymodus:
► Zet de motor af (stand STOP).
Page 78 of 212

76
Rijden
► Druk op de rode toets en zet de sleutel in de
stand BATT.
De accu gaat ongeveer 7 minuten later naar de
stand-bymodus.
Deze tijd is nodig voor het volgende:
–
De gebruiker kan het voertuig verlaten en de
portieren met de afstandsbediening vergrendelen.
–
Zorg ervoor dat alle elektrische systemen van het
voertuig zijn uitgeschakeld.
Als de accu in de stand-bymodus staat, is toegang tot het voertuig alleen mogelijk door
de mechanische vergrendeling van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.
Als de accu in stand-by heeft gestaan, dan wordt de informatie (zoals tijd, datum en
radiozenders) opgeslagen.
Zo haalt u de accu uit de stand-bymodus:
►
Draai de contactsleutel in de stand
MAR - ON.
►
Start het voertuig op de normale manier (stand
AV V ).
Parkeerrem
Inschakelen
► Schakel de rem in om het voertuig tegen
wegrollen te beveiligen.
►
Controleer of de parkeerrem goed is
ingeschakeld voordat u uitstapt.
Schakel de parkeerrem alleen in als het voertuig stilstaat.
Als het voertuig stilstaat op een helling, draai dan de wielen naar de stoeprand en schakel
de parkeerrem in.
Het is niet voldoende om alleen een versnelling
in te schakelen bij het parkeren van het voertuig,
zeker niet als het beladen is.
Bij een storing in het hydraulische remsysteem
Zorg dat het voertuig onder het rijden niet per
ongeluk kan gaan bewegen door de parkeerrem
in te schakelen terwijl u het rempedaal indrukt.
Onder deze uitzonderlijke omstandigheden raden
wij u aan om de parkeerremhendel voorzichtig
omhoog te trekken zodat de achterwielen niet
blokkeren - kans op slippen!
Uitschakelen
► Trek de parkeerremhendel iets omhoog en druk
op de knop om de parkeerrem uit te schakelen.
Als dit lampje tijdens het rijden brandt, dan is de parkeerrem nog (iets) is ingeschakeld.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het pedaal
wordt gehinderd:
–
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
–
leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting
op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.
Page 79 of 212

77
Rijden
6De achteruitversnelling
inschakelen
► Til de ring onder de knop omhoog om de
achteruitversnelling in te schakelen.
Schakel deze pas in als het voertuig volledig tot stilstand is gekomen.
Dit moet langzaam worden gedaan om
te voorkomen dat het inschakelen van de
achteruitversnelling veel geluid maakt.
Wanneer het voertuig is uitgerust met een parkeerhulpfunctie, dan wordt de functie
geactiveerd als de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld; u hoort dan een geluidssignaal.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de parkeerhulp.
Selectiehendel (elektrisch)
De selectiehendel (elektrisch) wordt gebruikt om
het vooruit en achteruit rijden van het voertuig te
regelen.
Met drie toetsen met achtergrondverlichting kan de
rijmodus worden geselecteerd:
D. Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)
Gaat groen branden.
N. Neutraal
Gaat wit branden.
Voor het parkeren van het voertuig of
overschakelen op vrijloop.
R. Achteruitversnelling
Gaat rood branden.
Display in de
achteruitkijkspiegel
De status van de selectiehendel (elektrisch)
wordt op het display in de achteruitkijkspiegel
weergegeven:
D : Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)
N : Neutraalstand
R : Achteruitversnelling
Werking
Wanneer het contact wordt aangezet, staat de
selectiehendel (elektrisch) altijd in stand N .
►
Druk met uw voet op het rempedaal op de
vereiste toets om een andere modus in te stellen.
De toets gaat in de bijbehorende kleur branden.
Wanneer de modus wordt gewijzigd, is er een kort
geluidssignaal hoorbaar.
U kunt schakelen van D naar R zonder via N te
gaan.
Kies pas een andere modus wanneer het voertuig volledig stilstaat.
Als het bestuurdersportier is geopend in modus D of R geselecteerd, dan schakel de
selectiehendel (elektrisch) automatisch naar de
modus N. De melding "DRIVE ACTIVE" wordt
weergegeven op de achteruitkijkspiegel, samen
met een geluidssignaal.
Page 80 of 212

78
Rijden
Regeneratief remmen
Als de bestuurder het gaspedaal onder het rijden
loslaat, genereert het voertuig energie Afhankelijk
van het laadniveau en de rijomstandigheden
wordt de teruggewonnen energie gebruikt om de
tractiebatterij weer op te laden.
De energie kan niet worden teruggewonnen als de
bestuurder het rempedaal hard intrapt.
Voorzichtig, langdurig remmen wordt daarom
aanbevolen om energie in de tractiebatterij te
bewaren en de actieradius van het voertuig zo te
optimaliseren.
Schakelindicator
Afhankelijk van de uitvoering of motor verlaagt dit
systeem het brandstofverbruik door een hogere
versnelling aan te raden.
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg,
de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet
opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Werking
De bestuurder wordt geadviseerd een hogere versnelling in te schakelen door het
branden van het pictogram SHIFT en de weergave
van een omhoog wijzende pijl op het display van het
instrumentenpaneel.
Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de
auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel
vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal nooit adviseren om de eerste
versnelling of de achteruitversnelling in te
schakelen, noch om terug te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg wilt
rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals met
name het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
De functie uit-/inschakelen:
► Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt de
gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat het
controlelampje branden; als de motor door de functie
was gestopt, wordt deze direct gestart.
Schakel Stop & Start uit, dan blijft de airconditioning continu werken.
Motorkap openenSchakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.