Page 57 of 212

55
Verlichting en zicht
4
Wanneer u weer op de knoppen drukt, kunt u de koplampen afstellen.
Een controlelampje op het display geeft de
geselecteerde instelling aan (0, 1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De wisserfunctie is alleen actief wanneer de
contactsleutel in de stand ON staat.
De knop heeft 5 standen:
– Ruitenwissers uit.
–
Intervalstand: 1 inkeping omlaag. In deze stand
kunt 4 standen selecteren door de ring te draaien:
zeer langzaam, langzaam, normaal en snel.
– Continu en langzaam wissen: 2 inkepingen
omlaag.
–
Continu en snel wissen: 3 inkepingen omlaag.
–
Een keer wissen: trek de hendel naar het
stuurwiel.
Automatische ruitenwissers vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(volgens uitvoering) wordt automatisch aangepast
aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij het
selecteren van deze stand maken de ruitenwissers
één slag. Als het contact uitgezet is geweest, moet
de functie opnieuw worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk de
gevoeligheid van de regensensor te verhogen door
aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewassen wordt
in een wasstraat of schakel de stand voor
automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
U kunt de ruitenwisserbladen zelf vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van een
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de ruitenwissers vóór zijn
ingeschakeld in de stand hoge snelheid, de
STOP-stand niet beschikbaar is.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe; de
ruitensproeiers sproeien en de ruitenwissers worden
kort ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering is de sproeier van
de koplamp gekoppeld aan de ruitensproeiers;
deze wordt geactiveerd als de dimlichten zijn
ingeschakeld.
Het niveau van de sproeiervloeistof moet regelmatig worden gecontroleerd, vooral in
de winter.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het controleren van niveaus, vooral het
niveau van de ruiten-/koplampsproeiers.
Page 58 of 212
56
Verlichting en zicht
Ruitenwisserbladen
vervangen
Voor een gemakkelijke toegang tot de ruitenwissers
en de ruitensproeierkoppen kunt u in de uitsparingen
van de voorbumper gaan staan.
Controleer of de ruitensproeierkoppen niet verstopt zitten.
Een wisserblad voor de
voorruit verwisselen
► Zet de arm omhoog.
► Haal het wisserblad los door op de knop te
drukken en het te verwijderen door het naar buiten
te trekken.
►
Plaats het nieuwe wisserblad en zorg dat het
goed vastzit.
►
Zet de arm weer omlaag.
Page 59 of 212

57
Veiligheid
5Algemene aanbevelingen met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identificatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. Het
PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde
van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires: – Het monteren van elektrische
uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van PEUGEOT voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen in het
elektrische systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk voor meer
informatie over het aanbod aan accessoires met
een artikelnummer.
–
Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de
diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de
elektronische systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats waar de
beschikking is over geschikt gereedschap (kans
op storingen in de elektronische systemen die
kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen).
De fabrikant kan niet aansprakelijk worden
gesteld als dit voorschrift niet wordt opgevolgd.
–
Wijzigingen of aanpassingen die niet door
PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen
van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/
EG).
Conformiteitsverklaring voor radioapparatuur
De relevante certificaten zijn beschikbaar op de
website http://public.servicebox.peugeot.com/
APddb/.
Alarmknipperlichten
► Wanneer u op deze rode toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Page 60 of 212

58
Veiligheid
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat het
voertuig nadert.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
het voertuig rijdt, bij snelheden tot 40 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) omvat
de volgende systemen:
–
antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD),
–
noodremassistentie (BAS),
–
antispinregeling (ASR),
–
dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een
betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en
dragen bij tot een betere controle in bochten, vooral
op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in
het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar (EBFD) verdeelt
de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal
sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde
grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR (ook wel aangeduid met tractieregeling)
past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te beperken via de remmen van de
aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook
voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de vier
wielen en grijpt, als de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in
combinatie met een melding op het display
van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen
de controle over uw voertuig zou kunnen verliezen.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden, in combinatie met een
melding op het display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD), waardoor u tijdens het
Page 61 of 212

59
Veiligheid
5remmen de controle over uw voertuig zou kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het remsysteem werkt pas optimaal na een inloopperiode van ongeveer 500 km. Tijdens
deze periode raden wij u aan om plotseling,
herhaaldelijk en langdurig remmen te vermijden.
Het antiblokkeersysteem zorgt niet voor een kortere remweg. Op een zeer glad wegdek
(door bijvoorbeeld ijzel of olie) kan het
ABS-systeem de remweg zelfs verlengen.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten
worden vervangen, zorg er dan voor dat er
wielen worden gemonteerd die voor uw voertuig
zijn goedgekeurd.
Wanneer u in een noodgeval moet remmen, moet u het rempedaal stevig
intrappen en deze druk handhaven, ook op
een glad wegdek.
Na een aanrijding Laat het systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het CDS-systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Antislipregeling (ASR)
Uitschakelen/inschakelen
De ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
In bijzondere omstandigheden (als het voertuig
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw, of in
mulle grond) kan het nuttig zijn om het ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
ASR
► Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden en
er wordt een melding op het scherm van het
instrumentenpaneel weergegeven om aan te geven
dat het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Het ASR-systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt uitgeschakeld
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
Page 62 of 212

60
Veiligheid
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
van het grootste belang dat de systemen altijd
ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen wordt
verzekerd door de naleving van de voorschriften
van de fabrikant met betrekking tot de wielen
(banden en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen alsmede
van de montageprocedures die door het
PEUGEOT-netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor zorgen
dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties met
weinig grip (sneeuw, ijzel, modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig grip en
zorgt ervoor dat u onder deze omstandigheden kunt
wegrijden en kunt blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de Intelligent
Traction Control het over van het ASR-systeem
door de aandrijfkracht over te brengen op het wiel
met de meeste grip, waardoor de tractie en de
bestuurbaarheid optimaal zijn.
Inschakelen / uitschakelen
Wanneer u het voertuig start, wordt dit systeem
uitgeschakeld.
► Druk op deze toets om het systeem in of uit te
schakelen.
Wanneer het controlelampje in de toets gaat
branden, wordt het systeem geactiveerd.
Dit systeem is actief tot ongeveer 30 km/h.
Bij snelheden hoger dan ongeveer 19 km/h wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld, maar blijft
het controlelampje in de toets branden.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra de rijsnelheid weer lager dan ongeveer 19
km/h wordt.
Storing
Bij een storing in het Intelligent Traction Control-systeem gaat dit
waarschuwingslampje branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Load Adaptive Control
Het werkelijke totaalgewicht van een bedrijfsauto
is sterk afhankelijk van de mate van belading. De plaats van het zwaartepunt kan dus veranderen in
lengterichting, maar ook in verticale richting.
Elke verandering heeft invloed op het remmen, de
tractie, het bochtgedrag en de neiging tot omslaan.
De Load Adaptive Control berekent het werkelijke
totaalgewicht door het gedrag van de auto tijdens
het accelereren en remmen te analyseren.
Dit systeem past vervolgens de werking van het
CDS- en het ASR-systeem aan de gewichtsverdeling
van de auto aan. In noodsituaties blijft de auto zo
beter de opgelegde koers volgen.
Hill Assist Descent Control
Systeem voor ondersteuning bij hellingen omlaag op
wegen met weinig grip (zoals modder en grind) of op
steile hellingen.
Dit systeem beperkt de kans dat het voertuig slipt of
de bestuurder de controle over het voertuig verliest
terwijl het omlaag rijdt.
Het zorgt dat het voertuig tijdens de afdeling met
een constante snelheid rijdt door onafhankelijk de
remmen te bedienen.
Inschakelen/uitschakelen
Wanneer u het voertuig start, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Page 63 of 212

61
Veiligheid
5
► Wanneer de rijsnelheid lager is dan 19 km/u,
druk op deze toets om het systeem in te schakelen;
het controlelampje in de toets gaat branden.
Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en
het rempedaal loslaten, het controlelampje in de
toets knippert.
De remlichten brandt automatisch als de functie is
ingeschakeld.
Als de snelheid hoger wordt dan 19 km/u, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld, maar blijft het
controlelampje in de toets branden.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra de rijsnelheid weer lager is dan 19 km/u.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het rempedaal weer intrappen.
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 8%.
Gebruik het systeem niet met de versnellingsbak
of transmissie in de neutraalstand.
Schakel een versnelling in die bij de snelheid
past om te voorkomen dat de motor afslaat.
► Als u het systeem handmatig wilt uitschakelen,
druk op de toets; het controlelampje gaat uit.
De functie is mogelijk niet beschikbaar als de remmen oververhit zijn geraakt. Wacht
enkele minuten zodat ze kunnen afkoelen en
probeer het dan nog een keer.
Storing
Bij een storing in de Hill Assist Descent Control gaat dit waarschuwingslampje
branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De veiligheidsgordel wordt automatisch
opgerold als hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking treedt
bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een
stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittenden wordt
getrokken en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de
gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat
onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De bestuurdersstoel is voorzien van een
veiligheidsgordel met een pyrotechnische
gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer.
Bij de uitvoeringen met een frontairbag aan
passagierszijde is de veiligheidsgordel van de
zitplaats van de passagier ook voorzien van
Page 64 of 212

62
Veiligheid
een pyrotechnische gordelspanner en een
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u achteraf een voorbank in de auto monteren, dan dient deze voorzien te zijn
van goedgekeurde veiligheidsgordels.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte
veiligheidsgordels
Als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat bij het starten van de motor dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een alsmaar sterker
wordend geluidssignaal.
Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel als bij uitvoeringen
met tweezits passagiersbank vóór.
Hoogteverstelling
► Knijp aan de bestuurderszijde of aan de zijde
van de stoel aan passagierszijde in de knop met de
gordelretour en verschuif deze helemaal; laat los om
te vergrendelen.
De gordel van de middelste zitplaats is niet in hoogte
verstelbaar.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt, kan bij auto's met het Stop &
Start-systeem de START-stand van de motor niet
worden geactiveerd. De motor kan dan
uitsluitend met de contactsleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achterin / zitplaatsen van de bank
zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats heeft een geleider en haspel,
die aan de rugleuning zijn bevestigd.
Elke zitplaats aan de buitenkant heeft een steun
waaraan u de gesp kunt hangen als de gordel niet
wordt gebruikt.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
Wanneer het voertuig wordt gestart en een van de passagiers achterin de
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat het
betreffende waarschuwingslampje branden.
Als een van de passagiers achterin de
veiligheidsgordel losmaakt bij een snelheid
hoger dan 20
km/h, gaat het betreffende
waarschuwingslampje branden, gedurende
ongeveer 2 minuten in combinatie met
een geluidssignaal. Vervolgens blijft het