Page 129 of 212

127
In geval van pech
8► Monteer het reservewiel door de 2 gaten (M) uit
te lijnen met de 2 bijbehorende assen (N).
►
Draai de bouten eerst met de hand vast.
Draai de bouten in deze volgorde vast.
► Draai de bouten vast met de wielsleutel ( D) en
de stang (B ).
►
Laat het voertuig zakken met de wielsleutel (
D)
en de stang (B ), en verwijder dan de krik.
►
Draai de bouten weer vast met de wielsleutel (
D)
en de stang (B ).
Laat het aanhaalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het reservewiel
zo snel mogelijk door een dealer van de fabrikant
of een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Voertuig voorzien van een bandenspanningscontrolesysteem
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Bij deze band werkt
het bandenspanningscontrolesysteem niet. Het
systeem kan een waarschuwing geven.
Controleer de bandenspanning van alle banden
en reset het systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
5 - Berg het wiel met de lekke
band op
U moet het wiel met de lekke band of het
reservewiel onder het voertuig terugplaatsen om het
liersysteem te blokkeren.
Controleer of het goed in de ruimte onder de vloer is bevestigd.
Wanneer het wiel niet goed is geplaatst, kan de
veiligheid in gevaar komen.
►
Plaats het wiel aan de achterkant van het
voertuig.
Bij stalen velgen:
► Hang de steun ( I) aan het buitenste deel.
► Schroef de hendel ( H) om de beugel en de stalen
velg vast te zetten.
Bij lichtmetalen velgen:
Page 130 of 212

128
In geval van pech
► Plaats de beugel (J) op de steun (I).
► Schroef de hendel ( H) vast.
►
Schroef de drie bevestigingsbouten
K van de
steun
I op de lichtmetalen velg.
► Plaats de verlengde sleutel ( A), wielsleutel (D ) en
wielstang (B ) op de bevestigingsbout.
►
Draai het geheel rechtsom om de kabel op te
winden en zet het wiel zo ver mogelijk omhoog
onder het voertuig.
► Controleer of het wiel vlak tegen de onderkant
van het voertuig ligt en of inkeping G van de lier
zichtbaar is.
►
Berg het gereedschap en de wieldop op
(afhankelijk van de uitvoering).
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de
identificatiemarkeringen op het voertuig, met
name de bandenspanningssticker.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:
►
reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik geen
oplosmiddelen,
►
gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product,
►
wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de
afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het contact en de verlichting minstens enkele
minuten zijn uitgeschakeld - om brandwonden te
voorkomen!
►
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe
lamp met dezelfde specificaties.
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een
laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten vormen; dit
verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van
de koplampen.
Typen lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen lampen.
Verwijder ze als volgt:
Type A Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd
met een drukbevestiging.
Page 131 of 212

129
In geval van pech
8Type BLamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets
in en draai deze linksom.
Type C Cilindervorminge gloeilamp: werk de
contacten uit elkaar.
Type D Halogeenlamp: duw de borgveer open en
verwijder de lamp uit de lamphouder.
Verlichting vóór
1. Grootlicht 2.
Dimlicht
3. Richtingaanwijzers
4. Parkeerlichten / dagrijverlichting
►
Open de motorkap en plaats de motorkapsteun.
►
Steek uw hand achter de lampeenheid om bij de
lampen en gloeilampen te komen.
Verwijder waar nodig de lampeenheid:
► Afhankelijk van het land waar uw voertuig
is verkocht, moet u het schuimrubber voor
bescherming in de winter verwijderen door dit opzij
naar de buitenkant te schuiven.
►
Koppel de stekker los door de borgring te
verwijderen.
►
V
erwijder de twee bevestigingsschroeven van de
lampeenheid.
►
V
erplaats de lampeenheid naar het midden van
het voertuig om deze uit de schuiven te halen. Let
goed op de motorkapsteun aan de linkerkant.
Grootlicht / dimlicht
Type D, H7 - 55W
► V erwijder de afdekking door aan de rubberen
borglip te trekken.
►
Maak de stekker los.
►
Haal de borgveer los door op de middelste klem
te drukken.
►
V
ervang de gloeilamp en zorg dat het metalen
deel goed aansluit op de groef van de lampeenheid.
Richtingaanwijzers
Type A, WY21W - 21W
► V erwijder de afdekking door aan de rubberen
borglip te trekken.
►
Draai de lamphouder los door hem een kwartslag
linksom te draaien.
►
V
ervang de lamp.
Parkeerlichten / dagrijverlichting
Type B, W21/5 W - 21 W en 5 W
► V erwijder de afdekking door aan de rubberen
borglip te trekken.
►
Draai de lamphouder los door hem een kwartslag
linksom te draaien.
►
V
ervang de lamp.
Page 132 of 212

130
In geval van pech
Led-dagrijverlichting
Deze lichtdiodes (led) worden voor de
dagrijverlichting en voor de parkeerlichten gebruikt.
Als de auto is voorzien van led-dagrijverlichting,
neem contact op met een PEUGEOT-dealer.
Mistlampen vóór
Type D, H11-55W
► Draai het wiel helemaal naar binnen.
► Verwijder de schroef in de wielkuip.
► V erwijder de beschermflap.
► Verwijder de bevestigingsklem en haal de
stekker los.
►
Draai de lamphouder en verwijder deze.
►
V
ervang de lamp en let erop dat het metalen
gedeelte goed aansluit op de groeven van de
lampeenheid.
Halogeengloeilampen moeten worden vervangen terwijl de koplampen al een paar
minuten van tevoren zijn uitgeschakeld (kans op
brandwonden). Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.
Controleer na het vervangen of de verlichting
goed werkt.
Zijrichtingaanwijzers
Type A, W16WF - 16W
► Verplaats het glas van de spiegel voor toegang
tot de schroeven.
►
V
erwijder de twee bevestigingsschroeven.
►
T
rek aan de lamphouder om deze uit de pennen
te halen.
►
T
rek de lamp eruit en vervang deze.
Parkeerlichten links en rechts
Type A, W5W - 5W
Page 133 of 212
131
In geval van pech
8
► Wanneer deze aanwezig zijn op uw voertuig
(maat L4), verwijder de twee bevestigingsschroeven.
►
T
rek aan de lamphouder om deze uit de pennen
te halen.
►
T
rek de lamp eruit en vervang deze.
Binnenverlichting
Type C, 12V10W - 10W
Voor/achter
► Druk op de punten aangegeven met de pijlen en
verwijder de plafonnier.
►
Open de beschermflap.
►
V
erwijder de gloeilamp door de twee contacten
te scheiden.
►
Controleer of de nieuwe gloeilampen goed
tussen de twee contacten zijn bevestigd.
►
Sluit de beschermflap.
►
Bevestig de plafonnier in de behuizing en zorg
dat deze is vergrendeld.
Achterlichten
1. Remlichten
Type B, P21W - 21W
2. Remlichten / parkeerlichten
Type B, P21/5 W - 21 W en 5 W
3. Richtingaanwijzers
Type B, PY21W - 21W
4. Achteruitrijlichten
Type A, W16W - 16W
5. Mistlamp
Type A, W16W - 16W
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de verschillende
gloeilampen.
►
V
erwijder de defecte gloeilamp en open de
achterdeuren.
Page 134 of 212

132
In geval van pech
► Verwijder de betreffende toegangsklep door
de zeven bevestigingsschroeven te verwijderen
(bestelwagen)
of
►
V
erwijder de betreffende toegangsklep door
eraan te trekken om de klep los te halen (combi).
►
Koppel de stekker los door op de middelste
borglip te drukken.
►
V
erwijder de twee bevestigingsmoeren uit de
lenseenheid.
►
T
rek vanaf de buitenkant aan de lenseenheid.
► Verwijder de zes bevestigingsschroeven uit de
lamphouder.
►
Open de drie bevestigingslipjes en trek de
lamphouder uit de behuizing.
►
V
ervang de gloeilamp.
►
V
oer de handelingen in omgekeerde volgorde uit
om elke gloeilamp terug te plaatsen.
Kentekenplaatverlichting
Type C, C5W - 5W
► Druk op de stip, aangegeven met de pijl, en
verwijder het transparante plastic deel.
►
V
erwijder de defecte gloeilamp door de twee
contacten te scheiden.
►
W
anneer de gloeilamp is vervangen, zorg dan
dat de nieuwe gloeilamp tussen de twee contacten
is bevestigd.
►
V
ervang het transparante plastic deel en druk het
omlaag om het vast te zetten.
Derde remlicht
Type A, W5W - 5W (x 4)
► Verwijder de twee bevestigingsschroeven uit de
lampeenheid.
►
T
rek de lampeenheid naar u toe.
Page 135 of 212

133
In geval van pech
8
► Verwijder de lamphouder door de twee lippen
naar binnen te drukken.
►
V
erwijder de defecte gloeilamp door deze eruit
te trekken.
►
V
ervang de gloeilamp.
Zekeringen
Een zekering vervangen
Laat alle werkzaamheden alleen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij
wordt vervangen, kan er een ernstige storing in
de auto ontstaan.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het repareren van de auto of het oplossen
van storingen die zijn ontstaan door de montage
van accessoires die niet door PEUGEOT zijn
geleverd of aanbevolen, of die niet zijn
gemonteerd in overeenstemming met de
aanbevelingen. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor
het starten van de motor met behulp van startkabels
of voor het laden van een lege accu.
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen (zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met
huishoudelijk afval worden weggegooid.
Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen
inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk
risico van brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Elektromotor
Lege 12V-accu De motor kan niet meer worden gestart
en de tractiebatterij kan niet meer worden
opgeladen.
Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan de 12V-accu
Zet het contact af en controleer of het voertuig
niet wordt opgeladen.
Een ander voertuig met startkabels starten
Gebruik de 12V-accu niet om een ander voertuig
met startkabels te starten of de accu van een
ander voertuig op te laden.
Toegang tot de accu
De accu bevindt linksvoor onder de vloer.
Page 136 of 212

134
In geval van pech
► Draai de 6 bevestigingsschroeven voor de
toegangsklep los.
►
Zet de toegangsklep omhoog en verwijder deze
volledig.
De accu loskoppelen
► Kantel de hendel ( 1) omlaag om de klemmen los
te halen.
►
V
erwijder de klemmen (2 ) uit de minklem (-).
Wacht ongeveer 6 minuten na het afzetten
van het contact voordat u de accu
loskoppelt.
Maak de accuklemmen niet los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accuklemmen
eerst los te koppelen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd. Wanneer
er zich na deze handeling kleine storingen blijven
voordoen, neem dan contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
We raden aan om de klem (-) van de accu los te koppelen als het voertuig langer dan
een maand niet wordt gebruikt.
De beschrijving voor de laadprocedure voor de
accu is slechts indicatief.
Als de accu langere tijd losgekoppeld is geweest,
moet u de volgende functies mogelijk nieuw
opstarten:
–
de displayparameters (datum, tijd, taal, afstand en
temperatuureenheden);
–
de zenders van het audiosysteem;
–
de centrale vergrendeling.
Sommige instellingen worden geannuleerd en
moeten opnieuw worden ingevoerd; neem contact
op met een PEUGEOT-dealer.
Als het voertuig is voorzien van een tachograaf of
alarm, dan raden wij aan om de minklem (-) van
de accu (links onder de vloer in de cabine) los te
koppelen als het voertuig langer dan 5 dagen niet
wordt gebruikt.