Page 41 of 388

OPMERKING:
Indien dit is toegestaan volgens de verkeers-
regels in het land waar het voertuig is aange-
schaft, kan de dagrijverlichting worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Multifunctionele hendel
Met multifunctionele hendel bedient u de
richtingaanwijzers, het dim- en grootlicht en
het lichtsignaal. De multifunctionele hendel
bevindt zich aan de linkerzijde van de stuur-
kolom.
Schakelaar dimlicht/grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de
richting van het instrumentenpaneel
om het grootlicht in te schakelen. Door de
multifunctionele hendel richting het stuur-
wiel te trekken, wordt het dimlicht weer inge-
schakeld.
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om het sys-
teem in te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom naar de laatste stand
voor automatische bediening van de koplam-
pen. Als dit systeem is ingeschakeld, is ook
de uitschakelvertraging van de koplampen
ingeschakeld. Dit betekent dat de koplampen
nog maximaal 90 seconden lang blijven bran-
den nadat u de contactschakelaar in de stand
OFF hebt gezet. Om het automatische sys-
teem uit te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar naar een andere stand dan AUTO.OPMERKING:
In de automatische modus gaan de koplam-
pen pas branden zodra de motor draait.
Regeling automatisch grootlicht — indien
aanwezig
Het regelsysteem van het automatisch groot-
licht zorgt voor meer licht van de koplampen
in het donker door automatische regeling van
het grootlicht met behulp van een op de
achteruitkijkspiegel gemonteerde digitale ca-
mera. Deze camera detecteert de verlichting
van andere voertuigen en zorgt ervoor dat
automatisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende voertui-
gen uit het zicht van de camera zijn verdwe-
nen.
OPMERKING:
• De regeling automatisch grootlicht kan wor-
den in- en uitgeschakeld met het Uconnect
systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instellin-
gen van Uconnect" in het hoofdstuk "Mul-
timedia" in het instructieboekje voor meer
informatie.
39
Page 42 of 388

• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of ge-
deeltelijk aan het zicht worden onttrokken,
zal uw grootlicht langer blijven branden
(dichter bij het andere voertuig). Het sys-
teem zal ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn bedekt met vuil,
vet of andere obstakels.
Lichtverklikker
Als de koplampen of parkeerlichten inge-
schakeld blijven nadat de contactschakelaar
in de stand OFF is gezet, klinkt er een ge-
luidssignaal wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend, om de bestuurder te waar-
schuwen.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De schakelaars voor de mistlampen zijn geïn-
tegreerd in de koplampschakelaar.
Om de mistlampen vóór in te schakelen
drukt u op de bovenste helft van de koplamp-
schakelaar. Om de mistlampen vóór uit te
schakelen drukt u een tweede keer op de
bovenste helft van de koplampschakelaar.
Om de mistlampen achter in te schake-
len drukt u op de onderste helft van de
koplampschakelaar. Om de mistlampen ach-
ter uit te schakelen drukt u een tweede keer
op de onderste helft van de koplampschake-
laar.
OPMERKING:
Om de mistlampen achter in te schakelen
moeten de dimlichten of de mistlampen vóór
aan zijn.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden op het display in de instrumenten-
groep gaan knipperen, wat betekent dat de
richtingaanwijzers voor en achter naar beho-
ren werken.OPMERKING:
• Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp defect
is. Wanneer een van de richtingaanwijzers
niet gaat branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de desbetref-
fende lamp defect.
• Als u meer dan 1 mijl (1,6 km) hebt gere-
den met ingeschakelde richtingaanwijzer,
verschijnt het bericht "Turn Signal On"
(richtingaanwijzer aan) op het display in de
instrumentengroep en klinkt er een continu
geluidssignaal.
• Wanneer de daglichtlampen zijn ingescha-
keld en een richtingaanwijzer is geacti-
veerd, wordt de daglichtlamp aan de zijde
van de knipperende richtingaanwijzer uit-
geschakeld. De daglichtlamp gaat weer aan
wanneer de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
40
Page 43 of 388

Lane Change Assist
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de
richtingaanwijzer (rechts of links) knippert
dan driemaal en gaat vervolgens automatisch
uit.
Hoogteverstelling koplampen — indien
aanwezig
Uw auto is mogelijk uitgerust met een kop-
lampverstellingssysteem. Met dit systeem
zijn de koplampen altijd correct afgesteld,
ongeacht de belading van de auto.
De schakelaar bevindt zich op het instrumen-
tenpaneel, naast de dimmerknop.
Draai de schakelaar tot het cijfer overeen-
komstig de in de volgende tabel weergegeven
belading tegenover het controlelampje op de
schakelaar staat.
0/1Alleen bestuurder, of
bestuurder en voor-
passagier.
2Alle zitplaatsen be-
zet, en een gelijkma-
tig verdeelde lading
in de bagageruimte.
Het totale gewicht
van passagiers plus
lading blijft onder
het maximale laadge-
wicht van de auto.
3Bestuurder, en een
gelijkmatig verdeelde
lading in de bagage-
ruimte. Het totale
gewicht van bestuur-
der plus lading blijft
beneden het maxi-
male laadgewicht van
de auto.
Accuspaarfunctie
Om te voorkomen dat de accu leeg raakt, wordt
de interieurverlichting 15 minuten nadat u de
contactschakelaar in de stand LOCK hebt gezet
automatisch uitgeschakeld. Dit gebeurt als de
interieurverlichting handmatig werd ingescha-
keld of als een portier is geopend.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
Ruitenwisserhendel
1 — Bediening ruitenwisser achter
2 — Bediening ruitenwisser voor
41
Page 44 of 388

Ruitenwissers voorruit
De bedieningselementen voor de ruitenwisser/-
sproeier bevinden zich op de multifunctionele
hendel aan de rechterzijde van de stuurkolom.
De voorruitenwissers worden bediend door een
schakelaar te bedienen op het uiteinde van de
hendel.
Raadpleeg de paragraaf "Ruitenwisser ach-
ter" in dit hoofdstuk voor informatie over de
ruitenwisser/-sproeier achter.
Werking ruitenwissers voor
Interval-, lage en hoge stand
Draai het uiteinde van de hendel naar een van
de eerste twee klikstanden voor de interval-
stand. Het wisinterval bij de eerste interval-
stand is tien seconden. Het wisinterval bij de
tweede intervalstand is afhankelijk van de
voertuigsnelheid. Draai naar de derde klik-
stand voor een lage wissnelheid en de vierde
voor een hoge wissnelheid.
LET OP!
• Verwijder altijd achtergebleven sneeuw
als die verhindert dat de wisserbladen
terugkeren naar de ruststand. Wanneer
de ruitenwisserschakelaar is uitgezet en
de wisserbladen niet kunnen terugkeren
naar de ruststand, kan dat schade toe-
brengen aan de ruitenwissermotor.
• Het negeren van de volgende waarschu-
wingen kan leiden tot schade aan de
verwarmingselementen:
• Wees voorzichtig bij het wassen van
de binnenkant van de achterruit.
Gebruik geen schurende schoon-
maakmiddelen om de binnenzijde
van de ruit te reinigen. Gebruik een
zachte doek en een mild schoon-
maakmiddel en wrijf evenwijdig aan
de verwarmingselementen. U kunt
stickers verwijderen met warm wa-
ter.
• Gebruik geen schrapers, scherpe
voorwerpen of schurende schoon-
maakmiddelen om de binnenzijde
van de ruit te reinigen.
LET OP!
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich
op veilige afstand van de ruit bevin-
den.
Bediening van de sproeier
Trek de hendel naar achteren naar u toe en
houd deze in die stand zolang u de ruiten-
sproeiers wilt inschakelen.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
Wasem
Duw de hendel omhoog naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42
Page 45 of 388

OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De sproei-
functie moet worden geactiveerd om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers
in. De functie is vooral handig wanneer spat-
water van de weg of water dat van de ruiten-
wissers van een voorliggende auto wordt ge-
blazen, op de voorruit terechtkomt. Draai het
uiteinde van de multifunctionele hendel naar
een van de twee standen om deze functie te
activeren.
Automatisch wissen
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand één is het minst gevoelig
en wisserintervalstand twee is het meest ge-
voelig. Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand O (off (uit)) als u het systeem niet wilt
gebruiken.OPMERKING:
• De regensensor werkt niet wanneer de rui-
tenwisserschakelaar in de stand voor lage
of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
• Het gebruik van Rain-X en was- of silico-
nenhoudende producten kan de prestaties
van de regensensor beïnvloeden.
• De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
•Verandering stand van het contact— Als het
regensensorsysteem is ingeschakeld en het
contact wordt uit- en ingeschakeld, wordt
de automatische inschakeling van de rui-tenwissers onderdrukt totdat de rijsnelheid
hoger is dan 3 mph (5 km/u) of de ruiten-
wisserschakelaar uit en weer in de interval-
stand wordt gezet.
•Transmissie in neutraalstand— Het regen-
sensorsysteem werkt niet als de transmissie
in de stand NEUTRAL staat, tenzij de rui-
tenwisserschakelaar in een andere stand
wordt gezet of de schakelhendel uit de
neutraalstand wordt gezet.
In de modus Starten op afstand— Op voertui-
gen die zijn uitgerust met de functie voor
starten op afstand werkt de regensensor niet
als het voertuig in de modus Starten op af-
stand staat. Als de bestuurder in het voertuig
zit en de contactschakelaar in de stand ON/
RUN heeft gezet, dan kan de werking van de
regensensor worden hervat als deze is gese-
lecteerd en er geen andere belemmerende
omstandigheden zijn (eerder vermeld).
43
Page 46 of 388

Ruitenwisser achter
De bedieningselementen voor de ruitenwisser/-
sproeier van de achterruit bevinden zich op de
hendel voor de ruitenwisser/-sproeier aan de
rechterzijde van de stuurkolom. De
ruitenwisser/sproeier van de achterruit kan
worden bediend door aan de schakelaar in het
midden van de hendel te draaien.
Bediening van de ruitenwisser achter
Draai het middendeel van de hendel naar
boven in de eerste stand voor intervalbedrijf
en in de tweede stand voor continu bedrijf
van de achterruitwisser.
Bediening van de achterruitsproeier
Duw de hendel naar voren en houd de hendel
ingedrukt zolang het sproeien nodig is. Als u
de schakelaar loslaat, dan keert deze terug in
de stand OFF. De ruitenwissers maken dan
een paar slagen en keren vervolgens terug in
de ruststand.
LET OP!
Het negeren van de volgende waarschu-
wingen kan leiden tot schade aan de ver-
warmingselementen:
• Wees voorzichtig bij het wassen van de
binnenkant van de achterruit. Gebruik
geen schurende schoonmaakmiddelen
om de binnenzijde van de ruit te reini-
gen. Gebruik een zachte doek en een
mild schoonmaakmiddel en wrijf even-
wijdig aan de verwarmingselementen. U
kunt stickers verwijderen met warm wa-
ter.
• Gebruik geen schrapers, scherpe voor-
werpen of schurende schoonmaakmid-
delen om de binnenzijde van de ruit te
reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op
veilige afstand van de ruit bevinden.
KLIMAATREGELING
Overzicht handmatige klimaatregeling
met touchscreen
De bedieningselementen voor het verwarmings-
en airconditioningsysteem in dit voertuig kunnen
bestaan uit een reeks draairingen, drukknoppen
en/of een aanraakscherm. Deze comfortschake-
laars kunnen zo worden ingesteld dat een aange-
naam interieurklimaat wordt verkregen.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
44
Page 47 of 388
Bedieningselementen automatische klimaatregeling Uconnect 4 met 7-inch display
45
Page 48 of 388
Bedieningselementen automatische klimaatregeling Uconnect 4C4C NAV met 8,4-inch display
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46