Page 169 of 388

WAARSCHUWING!
stand is gekomen voordat u het voertuig
verlaat, zet het voertuig op de parkeer-
rem en zet de schakelhendel in de stand
PARK, schakel de motor uit en neem de
sleutelhouder uit het contact. Wanneer
het contact in de stand LOCK/OFF staat
(waarin de contactsleutel kan worden
verwijderd), (of, als uw voertuig is uitge-
rust met een startknop, wanneer het
contact in de stand OFF staat) wordt de
versnellingsbak in de stand PARK ver-
grendeld, waardoor het voertuig niet on-
gewenst in beweging kan komen.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de con-
tactschakelaar in de stand OFF staat.
Verwijder daarna de sleutelhouder uit de
auto en vergrendel de auto.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
WAARSCHUWING!
schuw kinderen dat ze niet aan de par-
keerrem, het rempedaal of de schakel-
hendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van het voertuig (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met een start-
knop niet in de stand ON/RUN staan.
Een kind zou de knoppen van de elektri-
sche raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen zetten.
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
• Schakel alleen naar of uit PARK of RE-
VERSE als de auto volledig stilstaat.
• Schakel niet tussen PARK, REVERSE,
NEUTRAL of DRIVE bij een hoger motor-
toerental dan stationair.
LET OP!
• Als u naar een versnelling schakelt,
moet u het rempedaal stevig ingetrapt
houden.
OPMERKING:
U moet het rempedaal ingetrapt houden wan-
neer u uit PARK schakelt.
Sleutelblokkering
Voertuigen met startknop:
Deze auto is uitgerust met sleutelblokkering
waardoor de transmissie in de stand PARK
moet worden gezet voordat het contact in de
stand OFF kan worden gezet. Hiermee wordt
voorkomen dat de bestuurder per ongeluk uit
de auto stapt zonder de schakelhendel in de
stand PARK te zetten. Daarnaast vergrendelt
het systeem ook de transmissie in de stand
PARK wanneer het contact in de stand OFF
staat.
Voertuigen met mechanische sleutel:
Omdat dit voertuig is uitgerust met een sleu-
telblokkering, moet de versnellingsbak in de
parkeerstand worden gezet voordat het con-
167
Page 170 of 388

tact naar de stand OFF (uit) (waarin de con-
tactsleutel kan worden verwijderd) kan wor-
den geschakeld. De sleutel kan alleen uit het
contact worden verwijderd wanneer het con-
tact in de stand OFF (uit) staat, en de trans-
missie wordt vergrendeld in de stand PARK
wanneer het contact in de stand OFF (uit)
staat.
Als de accu leeg raakt, zit de sleutel vast in
het contact, zelfs wanneer de schakelhendel
op PARK staat. Laad de accu weer op zodat
sleutel kan worden verwijderd.
Blokkeersysteem rem/transmissie
Deze auto is voorzien van rem-/
schakelblokkering (BTSI) die ervoor zorgt dat
de schakelknop in de stand PARK blijft tenzij
het rempedaal wordt ingetrapt. Om de scha-
kelhendel uit de stand PARK te zetten, moet
de contactschakelaar op ON/RUN worden ge-
zet (met draaiende motor of niet) en moet het
rempedaal zijn ingetrapt. Het rempedaal
moet ook worden ingetrapt om van de neu-
traalstand naar de rij- of achteruitrijstand te
schakelen wanneer het voertuig stilstaat of
met lage snelheid rijdt.
Negentraps automatische versnellingsbak
OPMERKING:
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een zes-
traps of negentraps automatische transmis-
sie, afhankelijk van het model. In dit hoofd-
stuk wordt de werking van zowel de
transmissie met zes als met negen versnellin-
gen beschreven.
De schakelgroep (PRND) wordt weergegeven
naast de versnellingshendel en in de instru-
mentengroep. Om te schakelen, drukt u op de
ontgrendelknop op de schakelhendel en be-
weegt u de schakelhendel naar voren of ach-
teren. U moet ook het rempedaal intrappen
om de schakelhendel uit de stand PARK te
halen (of uit NEUTRAL, als het voertuig stil-
staat of bij lage snelheid rijdt). Kies de stand
DRIVE voor normaal rijden.
OPMERKING:
Ingeval van een conflict van de stand van de
keuzehendel en de werkelijke versnelling (bij-
voorbeeld de bestuurder selecteert REVERSE
terwijl voorwaarts wordt gereden), knippert het
positielampje continu totdat de keuzehendel
in de juiste stand wordt gezet of de gevraagde
versnelling kan worden gekozen.
De elektronisch geregelde transmissie past
het schakelschema aan op basis van hande-
lingen van de bestuurder, samen met
omgevings- en wegomstandigheden. Het
elektronisch systeem van de versnellingsbak
is zelf-kalibrerend. Hierdoor kunnen de eer-
ste schakelingen bij een nieuwe auto in het
begin wat abrupt zijn. Dat is echter normaal.
Het nauwkeurige schakelpatroon ontwikkelt
zich binnen enkele honderden kilometers rij-
den.
De negentraps versnellingsbak is ontwikkeld
om te voldoen aan de eisen van huidige en
toekomstige FWD/AWD-voertuigen. Software
en kalibratie is verfijnd om de rijervaring van
de klant en het brandstofverbruik te optima-
liseren. Bij sommige combinaties van voer-
tuig en aandrijflijn wordt de 9e versnelling
alleen bij zeer specifieke rijsituaties en om-
standigheden gebruikt.
U mag uitsluitend van DRIVE naar PARK of
REVERSE schakelen nadat u het gaspedaal
hebt losgelaten en de auto tot stilstand is
gekomen. Houd altijd uw voet op het rempe-
daal als u naar deze standen schakelt.
STARTEN EN RIJDEN
168
Page 171 of 388

De schakelhendel heeft de standen PARK,
REVERSE, NEUTRAL, DRIVE en AutoStick
(+/-). U kunt handmatig schakelen met de
schakelaar AutoStick. Door de schakelhendel
in de stand AutoStick (-/+) te zetten (naast de
stand DRIVE), wordt de modus AutoStick
geactiveerd. U kunt dan handmatig schake-
len en de huidige versnelling wordt in de
instrumentengroep weergegeven (als 1, 2,
3 enzovoort). Als u de schakelhendel naar
voren (-) of achteren (+) beweegt terwijl deze
in de stand AutoStick staat, kiest u handma-
tig de versnelling. Raadpleeg de paragraaf
"AutoStick" in dit hoofdstuk voor meer infor-
matie hierover.
OPMERKING:
Als de schakelhendel niet in de stand PARK,
REVERSE of NEUTRAL kan worden gezet
(indien naar voren gedrukt), dan bevindt deze
zich waarschijnlijk in de stand AutoStick (+/-)
(naast de stand DRIVE). In de AutoStick-
modus wordt de versnelling (1, 2, 3 enz.)
weergegeven in de instrumentengroep. Zet de
schakelhendel naar rechts (in de stand
DRIVE [D]) voor toegang tot PARK, REVERSE
en NEUTRAL.
Versnellingen
Druk nooit het gaspedaal in wanneer u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL naar een
andere versnelling schakelt.
OPMERKING:
Na het selecteren van een schakelgroep moet
u even wachten tot de gekozen versnelling is
geactiveerd, voordat u gas geeft. Dit is met
name belangrijk wanneer de motor koud is.PARK (P)
Deze stand vormt een aanvulling op de hand-
rem en blokkeert de versnellingsbak. In deze
stand kunt u de motor starten. Gebruik de
stand PARK nooit wanneer de auto in bewe-
ging is. Trek de parkeerrem aan wanneer u het
voertuig in deze stand achterlaat.
Wanneer u op een vlakke ondergrond par-
keert, kunt u eerst naar de stand PARK scha-
kelen en vervolgens de handrem aantrekken.
Als u op een helling parkeert, moet u eerst de
handrem aantrekken voordat u naar de par-
keerstand schakelt. Anders kan het door de
belasting op het vergrendelmechanisme van
de versnellingsbak moeilijk zijn om de scha-
kelhendel uit de parkeerstand te bewegen.
Als extra voorzorgsmaatregel kunt u op een
opwaartse helling de voorwielen naar de
stoeprand toe draaien en op een neerwaartse
helling van de stoeprand af.
Voor het verlaten van het voertuig, moet u
altijd eerst het volgende doen:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel naar PARK.
Versnellingshendel
169
Page 172 of 388

3. Zet de contactschakelaar in de stand OFF.
4. Verwijder de sleutelhouder uit het
voertuig.
OPMERKING:
Blokkeer de wielen met een wig of een steen
als het voertuig op een steile helling staat.
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de parkeerrem. Trek de par-
keerrem altijd volledig aan bij het uit-
stappen uit het voertuig om te
voorkomen dat het voertuig gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Uw auto kan zich in beweging zetten en
u en anderen verwonden wanneer hij
niet in de stand PARK staat. Controleer
dit door te proberen de schakelhendel
uit de stand PARK (parkeren) te bewe-
gen zonder het rempedaal in te trappen.
Zorg ervoor dat de schakelhendel in de
stand PARK staat voordat u het voertuig
verlaat.
• Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de
stand PARK of NEUTRAL te zetten wan-
WAARSCHUWING!
neer het motortoerental hoger is dan
stationair. Als u het rempedaal niet ste-
vig ingetrapt houdt, kan de auto snel
naar voren of achteren schieten. U loopt
in dat geval het risico de controle over de
auto te verliezen en een aanrijding te
veroorzaken. Schakel pas naar een ver-
snelling wanneer de motor normaal sta-
tionair draait en u met uw voet krachtig
het rempedaal ingetrapt houdt.
• Er kan mogelijk niet naar de gekozen
versnelling worden geschakeld als het
voertuig in beweging is tijdens het scha-
kelen.
• Ongewenste beweging van de auto kan
lichamelijk letsel tot gevolg hebben van
mensen in en bij de auto. Net als bij alle
andere voertuigen, mag u een auto nooit
verlaten als de motor draait. Zorg ervoor
dat het voertuig altijd volledig tot stil-
stand is gekomen voordat u het voertuig
verlaat, zet het voertuig op de parkeer-
rem en zet de schakelhendel in de stand
PARK, schakel de motor uit en neem de
sleutelhouder uit het contact. Wanneer
WAARSCHUWING!
het contact in de stand LOCK/OFF staat
(waarin de contactsleutel kan worden
verwijderd), (of, als uw voertuig is uitge-
rust met een startknop, wanneer het
contact in de stand OFF staat) wordt de
versnellingsbak in de stand PARK ver-
grendeld, waardoor het voertuig niet on-
gewenst in beweging kan komen.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de con-
tactschakelaar in de stand OFF staat.
Verwijder daarna de sleutelhouder uit de
auto en vergrendel de auto.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de par-
keerrem, het rempedaal of de schakel-
hendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van het voertuig (of op een voor
STARTEN EN RIJDEN
170
Page 173 of 388

WAARSCHUWING!
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met een start-
knop niet in de stand ON/RUN staan.
Een kind zou de knoppen van de elektri-
sche raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen zetten.
LET OP!
• Voordat u de schakelhendel uit de stand
PARK beweegt, moet u het contact in de
ON/RUN modus zetten en tevens het
rempedaal ingetrapt houden. Anders
kan de schakelhendel beschadigd ra-
ken.
• Laat de motor NOOIT met hoge toeren-
tallen draaien als u vanuit de standen
PARK of NEUTRAL naar een andere ver-
snelling schakelt. Anders kan schade
aan de aandrijflijn ontstaan.U kunt aan de hand van de volgende indica-
toren controleren of u correct naar de stand
PARK hebt geschakeld:
• Als u naar de stand PARK schakelt, drukt u
op de vergrendeltoets op de schakelhendel
en drukt u de schakelhendel stevig volledig
naar voren tot hij niet verder kan en volledig
aanligt.
• Controleer de versnellingsindicator en kijk
of de stand PARK (P) wordt aangegeven.
• Controleer of de schakelhendel niet uit de
stand PARK kan worden bewogen wanneer
u het rempedaal niet bedient.
REVERSE (ACHTERUIT) (R)
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden.
Schakel alleen naar REVERSE als de auto
volledig stilstaat.
NEUTRAL (N)
Gebruik deze stand wanneer de auto langere
tijd stilstaat met draaiende motor. In deze
stand kunt u de motor starten. Trek de par-
keerrem aan en schakel naar PARK wanneer
u het voertuig moet verlaten.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de stand
NEUTRAL en schakel nooit het contact uit
om in vrijloop een helling af te dalen. Dit
zijn onveilige handelingen waarbij u min-
der snel kunt reageren op veranderingen
van het verkeer of wegomstandigheden. U
zou de macht over het stuur kunnen verlie-
zen en een aanrijding kunnen veroorzaken.
LET OP!
De auto laten slepen, laten uitrollen en om
andere redenen rijden terwijl de versnel-
lingsbak in de neutraalstand staat, kan
ernstige schade aan de versnellingsbak tot
gevolg hebben.
Raadpleeg "Slepen achter een camper" in
de paragrafen "Starten en rijden" en "Een
defect voertuig slepen" in het hoofdstuk
"In geval van nood/pech" voor meer infor-
matie.
171
Page 174 of 388

DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand scha-
kelt de versnellingsbak het soepelst en rijdt u
het zuinigst. De versnellingsbak schakelt au-
tomatisch op naar alle versnellingen. De
stand DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstandighe-
den.
Als er echter veel geschakeld wordt (bijvoor-
beeld wanneer het voertuig zwaar beladen is,
in heuvelachtig terrein, bij rijden met sterke
tegenwind of met een zware aanhangwagen)
gebruikt u AutoStick om een lagere versnel-
ling te selecteren (raadpleeg "AutoStick" in
dit hoofdstuk voor meer informatie). Onder
deze omstandigheden presteert de auto beter
in een lagere versnelling en wordt de levens-
duur van de versnellingsbak verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en minder hitte
wordt gegenereerd.
Als de temperatuur in de versnellingsbak de
normale bedrijfstemperatuur overschrijdt,
wijzigt de controller van de versnellingsbak
mogelijk het schakelpatroon, wordt het mo-
torkoppel gereduceerd en/of wordt het bereikvoor het aangrijpen van de koppelomvormer-
koppeling vergroot. Hiermee voorkomt u
schade aan de versnellingsbak door overver-
hitting.
Als de versnellingsbak extreem warm wordt,
dan kan het "Waarschuwingslampje versnel-
lingsbaktemperatuur" gaan branden en is het
mogelijk dat de versnellingsbak anders werkt
dan normaal totdat hij is afgekoeld.
Bij lage temperaturen kan de werking van de
transmissie veranderen afhankelijk van de
temperatuur van de motor en/of de transmis-
sie alsmede van de rijsnelheid. Dit zorgt
ervoor dat de motor en de versnellingsbak
sneller opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het inschakelen van de kop-
pelomvormerkoppeling (en schakelen naar
de 8e of 9e versnelling) is pas mogelijk als de
motor en/of transmissie warm is (zie "Opmer-
king" bij "Koppelomvormerkoppeling" in dit
hoofdstuk). De normale werking wordt her-
steld zodra de temperatuur voldoende is ge-
stegen.AUTOSTICK
AutoStick is een interactieve functie, die
handmatig schakelen mogelijk maakt waar-
door u meer controle over de auto krijgt. Met
AutoStick kunt u maximaal remmen op de
motor, ongewenst op- of terugschakelen voor-
komen en de prestaties van de auto verbete-
ren. Met dit systeem heeft u ook meer con-
trole over de auto bij het inhalen, bij het
rijden in de stad, bij glad wegdek, in de
bergen, het trekken van een aanhangwagen
en vele andere situaties.
Bediening
Wanneer de schakelhendel in de stand
AutoStick staat (naast de stand DRIVE), kan
deze naar voren en achteren worden bewo-
gen. De bestuurder kan zo handmatig de
gewenste versnelling kiezen. Door de scha-
kelhendel naar voren (-) te bewegen, wordt
teruggeschakeld en naar achteren (+) wordt
opgeschakeld. De huidige versnelling wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
In de stand AutoStick schakelt de versnel-
lingsbak op of terug wanneer de bestuurder
de schakelhendel naar achteren (+) of naar
voren (-) beweegt, tenzij dit leidt tot stotteren
STARTEN EN RIJDEN
172
Page 175 of 388

of een te hoog toerental van de motor. De
versnellingsbak blijft in de gekozen versnel-
ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt aange-
geven.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de eerste versnelling wanneer de
auto tot stilstand komt. Na stilstand moet
de bestuurder handmatig opschakelen (+)
tijdens het optrekken.
• U kunt vanuit stilstand wegrijden in de
eerste of tweede versnelling (of in de derde
versnelling, in de gearing 4LO, of de modi
Snow of Sand, indien beschikbaar). Als u
kort op (+) drukt (bij stilstand) kunt u
wegrijden in de tweede versnelling. Wegrij-
den in de tweede versnelling kan zinvol zijn
als het wegdek glad is door sneeuw of ijs.
• Als door terugschakelen het maximum mo-
tortoerental wordt overschreden, vindt het
terugschakelen niet plaats.•Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, ne-
geert het systeem alle opschakelpogingen.
• Het schakelen van de transmissie valt meer
op als AutoStick is ingeschakeld.
• Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsregeling
(HDC) is ingeschakeld, is de AutoStick niet
actief.
U kunt AutoStick uitschakelen door de scha-
kelhendel weer in de stand DRIVE te zetten.
U kunt AutoStick op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van het gas-
pedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor
de auto in een slip kan raken, wat een
aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt
elektronisch gecontroleerd op abnormale si-
tuaties. Als een situatie wordt gedetecteerd
die schade aan de versnellingsbak kan ver-
oorzaken, wordt de noodloopmodus van de
versnellingsbak geactiveerd. In deze modus
werkt de transmissie mogelijk alleen in een
bepaalde versnelling of blijft deze in NEU-
TRAL staan. Het is mogelijk dat het storings-
lampje brandt. Dankzij de noodloopmodus
kan het voertuig voor reparatie naar een er-
kende dealer worden gereden zonder dat de
versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig probleem
kan de versnellingsbak, door de volgende
stappen uit te voeren, worden gereset om
weer alle vooruitversnellingen te kunnen ge-
bruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar PARK. Als
dit niet mogelijk is, zet u de transmissie in
de stand NEUTRAL.
173
Page 176 of 388

3. Zet het contact in de stand OFF. Op voer-
tuigen met een startknop, houdt u het
contact ingedrukt totdat de motor wordt
uitgeschakeld.
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als
het probleem niet langer wordt gedetec-
teerd, werkt de versnellingsbak weer op
de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de versnellingsbak worden gere-
set, we raden u toch aan zo spoedig mogelijk
een bezoek te brengen aan uw erkende dea-
ler. Uw erkende dealer heeft diagnostische
apparatuur waarmee de staat van de trans-
missie kan worden bepaald. Als geen reset
van de versnellingsbak mogelijk is, is service
door de erkende dealer noodzakelijk.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto
beschikt over een functie die het brandstof-
verbruik helpt beperken. Bij gekalibreerde
toerentallen grijpt automatisch een koppe-
ling in de koppelomvormer aan. Dit kan eeniets ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere versnellingen.
Wanneer de rijsnelheid afneemt of soms tij-
dens het accelereren, ontkoppelt de koppe-
ling automatisch.
OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt pas aan
wanneer de motor en/of transmissie warm
zijn (normaal gesproken na 2 tot 5 km [1 tot
3 mijl] rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvormerkoppe-
ling niet aangrijpt, kan het lijken alsof de
transmissie niet correct schakelt wanneer het
voertuig koud is. Dat is normaal. De kop-
pelomvormerkoppeling zal weer normaal
functioneren wanneer de aandrijflijn vol-
doende is opgewarmd.
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING -
INDIEN AANWEZIG
Actieve aandrijving van Jeep
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
verdeelbak (PTU). Dit systeem werkt automa-
tisch, de bestuurder hoeft niets te bedienenen heeft geen extra vaardigheden nodig. On-
der normale rijomstandigheden hebben de
voorwielen de meeste grip. Als de voorwielen
grip dreigen te verliezen, wordt er automa-
tisch meer trekkracht overgebracht op de
achterwielen. Hoe meer grip de voorwielen
verliezen, hoe meer trekkracht er naar de
achterwielen wordt overgedragen.
Bovendien wordt op een droog wegdek bij
krachtig accelereren (waar geen wielspin op-
treedt), het koppel naar de achterwielen ge-
leid, om preventief de tractie en de rijeigen-
schappen te verbeteren.
LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type. Ge-
bruik geen banden met een verschillende
bandmaat. Een ongelijke bandenmaat kan
tot beschadiging van de krachtoverbren-
ging leiden.
STARTEN EN RIJDEN
174