— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om aan te geven
dat het Stop/Start-systeem niet correct werkt
en moet worden nagekeken. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandrepara-
tieset en neem zo snel mogelijk contact op
met uw erkende dealer.
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een of meer
banden duidelijk te laag is. Als het banden-spanningslampje gaat branden, moet u zo
snel mogelijk stoppen en uw banden contro-
leren en deze tot de juiste bandenspanning
oppompen. Als u met een veel te lage ban-
denspanning rijdt, raakt de band oververhit
en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
76
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
LET OP!
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
— Waarschuwingslampje storing trek-
haak — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer een storing
met de trekhaak is opgetreden. Neem contact
op met uw erkende dealer voor service.
— Waarschuwingslampje van alarm-
systeem
Dit verklikkerlampje gaat branden wanneer het
alarmsysteem heeft gedetecteerd dat iemand
heeft geprobeerd in te breken in het voertuig.
Gele controlelampjes
— Controlelampje storing actieve
snelheidsbegrenzer — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer er een sto-
ring is gedetecteerd in de actieve snelheids-
begrenzer.
— Controlelampje antiblokkeersys-
teem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het ABS-
systeem. Het lampje gaat branden wanneer u
de contactschakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier seconden blijven
branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functio-
neert en dat onderhoud noodzakelijk is. Het
conventionele remsysteem zal echter nor-
maal functioneren, zolang het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem niet
brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten con-
troleren om de werking van het ABS-systeem
77
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN . .86
Antiblokkeersysteem (ABS).........86
Elektronisch remregelsysteem.......87
ONDERSTEUNENDE RIJSYSTE-
MEN......................96
Dodehoekbewaking..............96
Forward Collision Warning (FCW).....98
Bandenspanningscontrolesysteem....99
VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR
INZITTENDEN..............106
Beveiligingssystemen voor inzittenden. .106
Belangrijke veiligheidsmaatregelen . . .106
Veiligheidsgordelsystemen........107
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) . .115
Kinderzitjes — Kinderen veilig
vervoeren...................132Vervoer van huisdieren...........147VEILIGHEIDSTIPS...........148
Passagiers vervoeren............148
Uitlaatgas...................148
Aanbevolen veiligheidscontroles
in de auto..................148
Veiligheidscontroles buiten de auto . . .150
VEILIGHEID
85
WAARSCHUWING!
met ESC nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
• Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen lei-
den tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
een negatief effect hebben op de wer-
king van het ESC-systeem. Wijzigingen
van de stuurinrichting, ophanging, het
remsysteem, bandentype en banden- of
wielmaat kunnen een nadelige invloed
hebben op de werking van ESC. Een
onjuiste bandenspanning of ongelijkma-
tige bandenslijtage kan leiden tot een
verslechterde werking van ESC. Elk wij-
ziging van het voertuig of onvoldoende
onderhoud van het voertuig die leidt tot
een afname van de effectiviteit van het
ESC-systeem kan het risico van verlies
van de macht over het stuur, het over de
kop slaan en (dodelijk) letsel vergroten.
Bedrijfsmodi van ESC
OPMERKING:
Afhankelijk van het model en de bedrijfsmo-
dus, heeft het ESP-systeem meerdere stan-
den.
ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor het
ESP-systeem. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus moet worden gebruikt voor hetmerendeel van de rijomstandigheden. Alter-
natieve ESP-modi mogen alleen om speci-
fieke redenen worden gebruikt, zoals wordt
beschreven in de volgende paragrafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is bedoeld voor
situaties waarin een meer dynamische rijer-
varing gewenst is. Deze modus wijzigt moge-
lijk de drempelwaarden voor activering van
ASR en ESP, waardoor meer wielspin wordt
toegestaan dan normaal. Deze modus kan
nuttig zijn wanneer u met de auto vast komt
te zitten.
Als u de modus "Gedeeltelijk uit" wilt active-
ren, drukt u kort op de toets "ESC Off",
waarna het controlelampje "ESC Off" gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschake-
len, drukt u nogmaals kort op de toets "ESC
Off". Het controlelampje "ESC Off" gaat uit.
OPMERKING:
Tijdens het rijden met sneeuwkettingen of bij
het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind,
kan het wenselijk zijn om meer wielspin toe
te staan. Dit kunt u doen door op de knop
"ESC OFF" te drukken om naar de gedeelte-
Toets ESP OFF
VEILIGHEID
90
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór hem/haar wanneer de afstand tot dit
voertuig groter is dan bij de instelling "Me-
dium" (normaal).
Meer voorzichtige bestuurders die zich niet
storen aan frequente waarschuwingen zullen
de voorkeur hebben voor deze instelling.
OPMERKING:
Deze instelling geeft u de langste reactietijd.
Gemiddeld
De standaardinstelling van de FCW is "Me-
dium" (normaal), en actief remmen is inge-
steld op "On" (aan). Hierdoor kan het systeem
de bestuurder met hoorbare/zichtbare signa-
len waarschuwen voor een mogelijke aanrij-
ding met het voertuig vóór hem/haar, en au-
tonoom remmen.
Near (dichtbij)
Door de FCW-status te veranderen naar de
instelling "Near" (dichtbij), kan het systeem u
waarschuwen voor een mogelijke frontale
aanrijding wanneer u veel dichter bij bent.Met deze instelling heeft u minder reactietijd
dan bij de instelling "Far" (veraf). Hierdoor is
een meer dynamische rijervaring mogelijk.
Meer dynamische of agressieve bestuurders
die frequente waarschuwingen willen vermij-
den, zullen de voorkeur hebben voor deze
instelling.
OPMERKING:
Door de status van Warning + Braking (waar-
schuwing + remmen) te veranderen in "off"
(uit) voorkomt u dat het systeem autonoom
remt of extra remondersteuning biedt als de
bestuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing. De
optie Warning + Braking (waarschuwing +
remmen) kan worden uitgeschakeld in de
instellingen van Uconnect.
Raadpleeg het instructieboekje voor meer
informatie.
WAARSCHUWING!
Forward Collision Warning (FCW) is niet
bedoeld om zelfstandig een aanrijding te
voorkomen en kan ook niet elke soort mo-
WAARSCHUWING!
gelijke aanrijding herkennen. De bestuur-
der blijft verantwoordelijk voor de bestu-
ring van de auto en het voorkomen van een
aanrijding. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor te lage banden-
spanning op basis van de op de sticker ver-
melde bandenspanning.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) voor elke 6,5
°C (12 °F). Dat betekent dat de bandenspan-
ning afneemt wanneer de buitentemperatuur
daalt. De bandenspanning moet altijd worden
gemeten en ingesteld wanneer de banden
"koud" zijn. De banden zijn "koud" als ten
minste drie uur niet met de auto is gereden,
of minder dan 1,6 km (1 mijl) is gereden na
een periode van drie uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit hoger zijn
dan de maximumspanning die op de wang
van de band staat vermeld. Raadpleeg de
99
paragraaf "Banden" in het hoofdstuk "Service
en onderhoud" voor informatie over hoe de
autobanden correct op spanning moeten wor-
den gebracht. De bandenspanning stijgt ook
als de auto rijdt. Dit is normaal en er is geen
aanpassing nodig voor deze verhoogde druk.
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan-
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage temperaturen
en natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem blijft
de bestuurder waarschuwen zolang de ban-
denspanning te laag is. De waarschuwing
verdwijnt pas als de bandenspanning gelijk is
aan of hoger is dan de aanbevolen waarden in
op de sticker.
OPMERKING:
Zodra het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen tot de
waarde die in de bandenspanningstabel ver-
meld staat. Als dat is gebeurd, gaat het
waarschuwingslampje uit.OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch van informa-
tie voorzien en het waarschuwingslampje
gaat uit zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snelheid
hoger dan 24 km/u (15 mph) moet rijden,
voordat het bandenspanningscontrolesys-
teem deze informatie ontvangt.
Uw auto kan bijvoorbeeld een aanbevolen
koude bandenspanning (geparkeerd gedu-
rende meer dan drie uur) hebben van 33 psi
(227 kPa). Als de omgevingstemperatuur 20
°C (68 °F) bedraagt en de gemeten banden-
spanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij een
temperatuurdaling tot -7 °C (20 °F) de ban-
denspanning afnemen tot ongeveer 24 psi
(165 kPa). Deze bandenspanning is laag ge-
noeg om het bandenspanningslampje in teschakelen. Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 193 kPa
(28 psi), maar het bandenspanningslampje
blijft branden. In deze situatie gaat het ban-
denspanningslampje pas uit als de banden
op de bandenspanning zijn gebracht die in de
bandenspanningstabel (koud) is vermeld.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld.
LET OP!
• Het bandenspanningscontrolesysteem
is geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanning en
waarschuwing van het bandenspan-
ningscontrolesysteem zijn ingesteld voor
de bandenmaat van uw auto. Het ge-
bruik van vervangende onderdelen met
een andere maat, type en/of stijl kan
VEILIGHEID
100
LET OP!
leiden tot een ongewenste werking van
het systeem of schade aan de sensoren.
De bandenspanningssensor is niet ge-
schikt voor het gebruik bij niet-originele
wielen, aangezien dit kan bijdragen tot
een slechte werking van het gehele sys-
teem of schade kan toebrengen aan de
sensoren. Klanten wordt aangeraden om
OEM-wielen te gebruiken, zodat de ban-
denspanningsfunctie goed werkt.
• Gebruik van niet-originele bandenaf-
dichtingsmiddelen kan ertoe leiden dat
de sensor van het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) niet meer werkt.
Na gebruik van een niet-origineel ban-
denafdichtingsmiddel wordt geadvi-
seerd dat u uw voertuig naar uw erkende
dealer brengt om de werking van de
sensor te laten controleren.
• Plaats na het controleren of aanpassen
van de bandenspanning altijd de ventiel-
dop terug. Hierdoor voorkomt u dat de
TPM-sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in het ventiel.OPMERKING:
• Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
• Het bandenspanningscontrolesysteem mag
niet worden gebruikt als bandenspannings-
meter.
• Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de
band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
• Het TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en de bestuurder is er
verantwoordelijk voor om de juiste banden-
spanning te handhaven met gebruik van
een precieze bandenspanningsmeter, zelfs
als de spanning nog niet zover is afgeno-
men dat het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning gaat branden.• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Basissysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningslampje
101
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Het bandenspanningslampje in het
instrumentenpaneel gaat branden,
het bericht "LOW TIRE PRESSURE"
(bandenspanning laag) verschijnt op de in-
strumentengroep en er klinkt een geluidssig-
naal als de bandenspanning van één of meer
banden te laag is. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle
banden te controleren. Breng de banden op
de spanning die in de bandenspanningstabel
staat vermeld. Zodra het systeem de nieuwe
bandenspanning ontvangt, wordt het systeem
automatisch bijgewerkt en gaat het banden-
spanningslampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanningwordt uitgeschakeld. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snelheid
hoger dan 24 km/u (15 mph) moet rijden,
voordat het bandenspanningscontrolesys-
teem deze informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem
Als een fout in het systeem wordt ontdekt,
knippert het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft het daarna bran-
den. Bij een systeemstoring wordt ook een
geluidssignaal weergegeven. Als het contact
wordt uitgeschakeld en vervolgens weer inge-
schakeld, zal deze reeks worden herhaald
wanneer de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Het verklikkerlampje voor de ban-
denspanning gaat uit wanneer de storing is
verholpen. Een systeemstoring kan de vol-
gende oorzaken hebben:
• Storing door elektronische apparatuur of
als men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties afgeven als de banden-
spanningssensoren.
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radio-
golfsignalen worden beïnvloed.• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
• Het gebruik van sneeuwkettingen.
• Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
voorzien van bandenspanningssensoren.
Auto's met compact reservewiel of full-size re-
servewiel met alternatieve afmetingen
1. Het compacte reservewiel of het full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen
zijn niet voorzien van een bandenspan-
ningssensor. Daarom wordt de banden-
spanning van het reservewiel niet door het
bandenspanningscontrolesysteem
geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel of een
niet-bijpassend volwaardig reservewiel
monteert in plaats van een band waarvan
de spanning onder de waarschuwings-
grens ligt, klinkt er een geluidssignaal,
gaat het bandenspanningslampje bran-
den en verschijnt het bericht "LOW TIRE
PRESSURE" (lage bandenspanning) als
het voertuig opnieuw wordt gestart.
VEILIGHEID
102