2. Verwijder het label met de snelheidslimiet
van de bandenservicekit en plaats de stic-
ker op het stuurwiel.
3. Maak de afdichtingsslang onmiddellijk los
van het ventiel, breng de dop weer aan op
de fitting aan het uiteinde van de slang,
en berg de bandservicekit op de daarvoor
bestemde plaats in het voertuig op. Ga
verder met "Rijden met het voertuig".
Rijden met het voertuig:
Rijd onmiddellijk na het inspuiten van het
afdichtingsmiddel en het vullen van de band
ongeveer 8 km (5 mijl) of tien minuten om
ervoor te zorgen dat het afdichtingsmiddel uit
de bandservicekit goed in de band wordt
verdeeld. Rijd niet sneller dan 80 km/u
(50 mph).
WAARSCHUWING!
Met de bandenreparatieset kunt u een
lekke band niet permanent repareren. Laat
de band controleren, repareren of vervan-
gen na gebruik van de bandenreparatieset.
Rijd niet sneller dan 80 km/u (50 mph)
totdat de band is gerepareerd of vervan-
WAARSCHUWING!
gen. Als geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig of do-
delijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw
passagiers en anderen in uw omgeving.
Laat de band zo snel mogelijk controleren
door een erkende dealer.
Na het rijden:
Parkeer op een veilige plaats. Lees eerst
"Wanneer u stopt om de bandenservicekit te
gebruiken" in dit hoofdstuk voordat u verder
gaat.
1. Rol de afdichtingsslang uit en verwijder
de dop van de fitting aan het uiteinde van
de slang.
2. Zet de bandservicekit recht op de grond,
naast de lekke band.
3. Verwijder het dopje van het ventiel en
schroef de fitting aan het uiteinde van de
afdichtingsslang op het ventiel.
4. Maak de stekker los en steek de stekker in
de 12 Volt-aansluiting van de auto.5. Maak de slang los en schroef de fitting
aan het uiteinde van de slang op het
ventiel.
6. Draai de functieregelknop in de stand voor
de luchtfunctie.
7. Controleer de bandenspanning op de
drukmeter.
Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar
(19 psi):
De schade aan de band is te groot. Probeer
niet door te rijden. Schakel hulp in.
Als de bandenspanning 1,3 bar (19 psi) of meer
bedraagt:
1. Druk op de aan/uit-knop om de banden-
servicekit in te schakelen en vul de band
totdat de bandenspanning voor koude
banden is bereikt die op de band- en
beladingsinformatiesticker in de portier-
opening aan de bestuurderszijde is
vermeld.
237
OPMERKING:
Druk, als de band een te hoge spanning
heeft, op de knop Deflation (leeglopen)
om de bandenspanning te verminderen
tot de voorgeschreven bandenspanning
voordat u verder gaat.
2. Koppel de bandenservicekit los van het
ventiel, breng de dop weer aan op het
ventiel en verwijder de stekker uit de
12 Volt-aansluiting.
3. Berg de bandenserviceset op de daarvoor
bestemde plaats in de auto op.
4. Laat de band bij de eerste gelegenheid
repareren of vervangen door een erkende
dealer of een bandenservicebedrijf.
5. Verwijder de sticker met de snelheidsli-
miet van het stuurwiel nadat de band is
gerepareerd.
6. Laat de fles met afdichtingsmiddel zo
snel mogelijk vervangen bij uw erkende
dealer. Zie "Fles met afdichtingsmiddel
vervangen".OPMERKING:
Als u de band laat repareren, laat de erkende
dealer of het bandenservicebedrijf dan weten
dat de band is afgedicht met de bandenser-
vicekit.
Fles met afdichtingsmiddel vervangen:
1. Ontrol de stroomkabel.
2. Ontrol de slang.
3. Draai de dop van de fles los.
4. Draai de fles omhoog tot deze loskomt.
5. Trek de fles weg van de compressor.
OPMERKING:
• Als u de fles met afdichtingsmiddel terug
wilt plaatsen, volgt u de deze stappen om-
gekeerde volgorde.
• Vervangende flessen met afdichtmiddel
zijn verkrijgbaar bij erkende servicecentra.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels
en een accu in een ander voertuig of met eendraagbare snellader weer worden gestart. Bij
onjuist gebruik kan het starten met startka-
bels gevaarlijk zijn. Houd u daarom zorgvul-
dig aan de hier beschreven procedures.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader moe-
ten instructies en vereiste voorzorgsmaatre-
gelen van de fabrikant worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met startkabels
te starten wanneer de accu bevroren is. De
accu kan hierdoor openscheuren of explo-
deren, met kans op persoonlijk letsel.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
andere lader met een systeemspanning
groter dan 12 volt. Dit kan schade toebren-
gen aan de accu, startmotor, dynamo of
het elektrische systeem.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
238
GEPLAND ONDERHOUD
1.4-liter benzinemotor
De geplande onderhoudsbeurten in deze
handleiding moeten op de aangeduide tijd-
stippen of kilometerstanden worden uitge-
voerd om uw garantie te behouden en opti-
male betrouwbaarheid en prestaties van het
voertuig te garanderen. Bij veeleisend ge-
bruik, bijvoorbeeld door het rijden in stoffige
omgevingen of veel korte ritten, is mogelijk
meer onderhoud vereist. Laat ook telkens
inspectie en onderhoud uitvoeren wanneer u
een defect vermoedt.
• Ververs de olie van uw auto vaker als u de
auto gedurende langere tijd gebruikt als
terreinwagen.
• Onder geen beding mogen de intervalter-
mijnen voor olieverversing groter zijn dan
15.000 km (9.000 mijl) of 12 maanden,
afhankelijk van wat eerst komt.Eenmaal per maand of voor een lange rit
• Oliepeil controleren.
• Niveau van de ruitensproeiervloeistof con-
troleren.
• Controleer de bandenspanning en let op
ongewone slijtage of beschadigingen. Rou-
leer banden bij de eerste tekenen van on-
gelijkmatige slijtage, zelfs voordat de indi-
cator voor olie verversen gaat branden.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir en de hoofdremcilinder
en vul indien nodig vloeistof bij.
• De werking van alle lampen binnen en
buiten controleren.
Bij elke olieverversing
• Olie verversen en filter vervangen.
• Banden rouleren.Rouleer de banden bij de
eerste tekenen van ongelijkmatige slijtage,
zelfs voordat de indicator voor olie verversen
gaat branden.• Accu controleren, indien nodig klemmen
reinigen en vastdraaien.
• Remblokken, remschoenen, rotoren, rem-
trommels, slangen en handrem controle-
ren.
• Bescherming en slangen van motorkoelsys-
teem controleren.
• Uitlaatsysteem inspecteren.
• Luchtfilter controleren bij gebruik in een
stoffige omgeving of bij off-road-gebruik.
Raadpleeg het onderhoudsschema op de
volgende pagina voor de vereiste
onderhoudsintervallen.
LET OP!
Als noodzakelijk onderhoud achterwege
wordt gelaten, kan dit leiden tot schade
aan uw auto.
SERVICE EN ONDERHOUD
250
WAARSCHUWING!
• U kunt ernstig letsel oplopen tijdens het
werken aan of bij een motorvoertuig.
Voer alleen werkzaamheden uit waarvan
u kennis hebt en waarvoor u over het
juiste gereedschap beschikt. Als u twij-
felt over uw kunde om een bepaalde
werkzaamheid uit te voeren, breng dan
uw auto naar een vakkundige monteur.
• Het niet correct inspecteren en onder-
houden van uw auto kan tot gevolg heb-
ben dat een onderdeel niet correct func-
tioneert, wat de rijeigenschappen en
prestaties nadelig beïnvloedt. Dit kan
een aanrijding tot gevolg hebben.
2.4-liter benzinemotor
Uw auto is uitgerust met een automatische
indicator voor olieverversing. De indicator
voor olieverversing herinnert u eraan dat uw
auto een onderhoudsbeurt nodig heeft.
Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden
van de motor wordt het bericht voor olie
verversen weergegeven in de instrumenten-
groep. Dit betekent dat uw auto een onder-houdsbeurt nodig heeft. Omstandigheden zo-
als frequente korte ritten en gebruik van de
trekhaak, zeer hoge of lage omgevingstempe-
raturen zijn van invloed op de weergave van
het bericht "Change Oil" (olie verversen) of
"Oil Change Required" (olieverversing ver-
eist). Bij zware bedrijfsomstandigheden kan
het bericht voor olie verversen al na 5600 km
(3500 mijl) gaan branden na de laatste reset.
Laat het onderhoud zo snel mogelijk, binnen
805 km (500 mijl), uitvoeren.
OPMERKING:
Onder geen beding mogen de intervaltermij-
nen voor olieverversing groter zijn dan
7,500 miles (12 000 km) of 12 maanden,
afhankelijk van wat eerst komt.
OPMERKING:
Het lampje voor olie verversen gaat niet bran-
den onder deze omstandigheden.
Eenmaal per maand of voor een lange rit:
• Oliepeil controleren.
• Niveau van de ruitensproeiervloeistof con-
troleren.• Bandenspanning controleren en kijken of
er sprake is van ongebruikelijke slijtage of
beschadigingen.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir en het hoofdremcilinder-
reservoir en vul indien nodig vloeistof bij.
• De werking van alle lampen binnen en
buiten controleren.
Vereiste onderhoudsintervallen.
Bij iedere olieverversingsinterval, zoals aange-
geven door de indicator voor olie verversen:
Olie verversen en filter vervangen.
Accu controleren, indien nodig klemmen
reinigen en vastdraaien.
Remblokken, remschoenen, rotoren, rem-
trommels en slangen controleren.
Bescherming en slangen van motorkoelsys-
teem controleren.
Uitlaatsysteem inspecteren.
Luchtfilter controleren bij gebruik in een
stoffige omgeving of bij off road-gebruik.
Raadpleeg het onderhoudsschema op de vol-
gende pagina voor de vereiste
onderhoudsintervallen.
SERVICE EN ONDERHOUD
254
jaar worden overschreden. Als het voertuig
hoofdzakelijk wordt gebruikt voor rijden in de
bebouwde kom, vervangt u de motorolie en
het filter elk jaar.
•Koelsysteem doorspoelen en koelvloeistof
verversen na 120 maanden of 240.000 km
(150.000 mijl), afhankelijk van wat eerst
komt.
•
Ongeacht het aantal gereden kilometers moe-
ten de distributieriem en hulpaandrijfriemen bij
gebruik onder bijzonder zware omstandigheden
(koud klimaat, stadsverkeer, langdurig statio-
nair draaien) om de 4 jaar worden vervangen,
en in alle overige gevallen ten minste om de
6 jaar. Deze onderhoudsintervallen mogen on-
der geen beding worden overschreden.
Eenmaal per maand of voor een lange rit
• Oliepeil controleren.
• Niveau van de ruitensproeiervloeistof con-
troleren.
• Controleer de bandenspanning en let op
ongewone slijtage of beschadigingen. Rou-
leer banden bij de eerste tekenen van on-
gelijkmatige slijtage, zelfs voordat de indi-
cator voor olie verversen gaat branden.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir en de hoofdremcilinder
en vul indien nodig vloeistof bij.
• De werking van alle lampen binnen en bui-
ten controleren.Bij elke olieverversing
• Motoroliefilter vervangen.
• Remslangen en -leidingen controleren.
•
Controleren op de aanwezigheid van water in
de brandstoffilter/waterafscheidereenheid.
LET OP!
Als noodzakelijk onderhoud achterwege
wordt gelaten, kan dit leiden tot schade
aan uw auto.
259
transmissievloeistofpeil te laten controleren.
Als het voertuig wordt gebruikt met een ver-
keerd vloeistofpeil, kan ernstige schade aan
de automatische versnellingsbak worden
toegebracht.
LET OP!
Als echter een vloeistoflek in de versnel-
lingsbak optreedt, breng dan onmiddellijk
een bezoek aan een erkende dealer. An-
ders kan de versnellingsbak ernstig be-
schadigd raken. Een erkende dealer be-
schikt over het juiste gereedschap om het
vloeistofpeil nauwkeurig bij te vullen.
HET VOERTUIG OMHOOG
TE BRENGEN
Indien het nodig is om het voertuig omhoog te
brengen, ga dan naar een erkende dealer of
naar een servicestation.
BANDEN
Banden — Algemene informatie
Tire Pressure (bandenspanning)
Voor de veiligheid en goede rijeigenschappen
is een juiste bandenspanning absoluut nood-
zakelijk. Als de bandenspanning niet juist is,
heeft dit gevolgen voor het onderstaande:
• Veiligheid en stabiliteit van de auto
• Slijtage en brandstofverbruik
• Bandenslijtage
• Rijcomfort
Veiligheid
WAARSCHUWING!
• Een onjuiste bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning veert de
band te veel in en kan de band te warm
worden en lek raken.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Voorwerpen op de weg en
WAARSCHUWING!
gaten in het wegdek kunnen de banden
beschadigen waardoor ze lek raken.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband
veroorzaken waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen
optreden. U kunt de controle over de
auto verliezen.
• Als de bandenspanning van de linker-
banden verschilt van die van de rechter-
banden kan de auto naar links of rechts
gaan trekken.
• Zorg dat alle banden altijd op de voorge-
schreven spanning (voor koude banden)
zijn.
Zowel een te lage als een te hoge banden-
spanning hebben invloed op de stabiliteit van
de auto en kunnen een gevoel van een trage
of overgevoelige reactie van de stuurinrich-
ting tot gevolg hebben.
SERVICE EN ONDERHOUD
272
OPMERKING:
• Een ongelijke bandenspanning tussen
linker- en rechterbanden kan leiden tot een
onnauwkeurige en onvoorspelbare bestu-
ring.
• Ongelijke bandenspanning links en rechts
kan leiden tot naar links of naar rechts
trekken van de auto.
Brandstofverbruik
Door een te lage bandenspanning wordt ook
de rolweerstand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
Bandenslijtage
Onjuiste koude bandenspanning kan leiden
tot abnormale slijtagepatronen die de levens-
duur van het loopvlak verkorten, waardoor de
banden eerder vervangen moet worden.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij aan het
rijcomfort. Bij een te hoge bandenspanning
rijdt de auto schokkerig en oncomfortabel.Bandenspanning
De juiste spanning voor koude banden staat
vermeld op de B-stijl aan de bestuurderszijde
of op de achterrand van het bestuurderspor-
tier.
Ten minste één keer per maand:
• Bandenspanning controleren met een
draagbare bandenspanningsmeter van
goede kwaliteit en indien nodig aanpassen.
Een visuele schatting van de bandenspan-
ning volstaat niet. Banden lijken soms de
juiste spanning te hebben terwijl de span-
ning in werkelijkheid onvoldoende is.
• Inspecteer banden op slijtage of zichtbare
schade.
LET OP!
Plaats na het controleren van de banden-
spanning of het vullen van de banden
altijd de ventieldop terug. Hierdoor voor-
komt u dat het ventiel beschadigd raakt
door binnendringend vocht of vuil.De op het plaatje aangegeven bandenspan-
ningswaarden gelden altijd voor "koude ban-
den". De banden zijn "koud" als ten minste
drie uur niet met de auto is gereden, of
minder dan 1,6 km (1 mijl) is gereden na een
periode van ten minste drie uur stilstand. De
spanning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning die op
de wang van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker als de
buitentemperaturen zeer verschillend zijn,
aangezien de bandenspanning varieert met
de temperatuur.
De bandenspanning verandert met ongeveer
1 psi (7 kPa) per 7 °C (12 °F) verandering van
de luchttemperatuur. Houd hier rekening
mee wanneer u de bandenspanning meet in
een garage, met name in de winter.
Bijvoorbeeld: als de garagetemperatuur 20
°C (68 °F) en de buitentemperatuur 0 °C (32
°F) bedraagt, moet de spanning bij koude
banden worden verhoogd met 3 psi (21 kPa),
hetgeen overeenkomt met 1 psi (7 kPa) voor
elke 7 °C (12 °F) voor deze buitentempera-
tuur.
273
Tijdens het rijden kan de bandenspanning
met 2 tot 6 psi (13 tot 40 kPa) toenemen.
Laat in dat geval NOOIT lucht uit de banden
lopen, aangezien de bandenspanning anders
te laag wordt.
Bandenspanning bij hogere rijsnelheden
De fabrikant is een voorstander van het rijden
met een veilige snelheid, binnen de geldende
snelheidslimiet. Wanneer de snelheidslimiet
en omstandigheden het toelaten om met
hoge snelheden te rijden, is de juiste banden-
spanning erg belangrijk. Mogelijk moet u de
bandenspanning verhogen en de belading
van de auto verminderen als u met hoge
snelheden wilt rijden. Raadpleeg uw erkende
bandenspecialist of dealer voor informatie
over veilige rijsnelheden, belasting en koude
bandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een
maximaal beladen auto is gevaarlijk. De
extra belasting op uw banden kan lekkage
of een klapband veroorzaken. Dit kan lei-
den tot een ernstig ongeval. Rijd niet snel-
WAARSCHUWING!
ler dan 120 km/u (75 mph) in een auto die
tot het maximale laadvermogen is bela-
den.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van radiaal-
banden en andere bandentypes heeft een
negatieve invloed op het weggedrag van
uw auto. Dit stabiliteitsverlies kan onge-
vallen veroorzaken. Als u radiaalbanden
gebruikt, moeten dat er altijd vier zijn.
Combineer ze nooit met andere bandenty-
pes.
Banden repareren
Als uw band beschadigd is, kan deze worden
gerepareerd als de band voldoet aan de vol-
gende criteria:
• Er is niet met de band gereden terwijl deze
lek was.• De beschadiging zit alleen op het loopvlak
van de band (beschadiging op de wang kan
niet worden gerepareerd).
• Het gat is niet groter dan 6 mm (¼ inch).
Raadpleeg een erkende bandenleverancier
voor bandenreparaties en aanvullende infor-
matie.
Beschadigde run-flat banden of run-flat ban-
den die zijn blootgesteld aan drukverlies,
moeten onmiddellijk worden vervangen door
een andere run-flat band van dezelfde maat
en serviceomschrijving (belastingsindex en
snelheidssymbool).
Run-flat-banden — indien aanwezig
Run-flat-banden maken het mogelijk om
80 km (50 mijl) te rijden met 80 km/u
(50 mph) na een snel verlies van bandenspan-
ning. Dit snelle verlies van spanning wordt de
run-flat-modus genoemd. Een run-flat-modus
treedt op bij een bandenspanning van 14 psi
(96 kPa) of lager. Zodra een run-flat-band de
run-flat-modus bereikt, heeft deze slechts be-
perkte rij-eigenschappen en moet deze onmid-
dellijk worden vervangen. Een run-flat-band is
niet te repareren.
SERVICE EN ONDERHOUD
274