— Motorcontrole/storingslampje
Het motorcontrole/storingslampje maakt deel
uit van het boorddiagnosesysteem (OBD II)
dat de regeling van de motor en de automa-
tische versnellingsbak controleert. Het
lampje gaat branden als de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet, voordat
de motor start. Als het lampje niet gaat bran-
den wanneer u de contactschakelaar van OFF
naar ON/RUN draait, laat uw voertuig dan
direct controleren op storingen.
Door sommige omstandigheden, zoals een
losse of afwezige brandstofvuldop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het aanslaan
van de motor het storingslampje gaan bran-
den. De auto moet worden afgeleverd voor
onderhoud als het lampje aanblijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk
zijn. In de meeste gevallen kan dan normaal
met de auto worden gereden en is slepen niet
noodzakelijk.
Bij een draaiende motor kan het storingsindi-
catielampje gaan knipperen als er sprake is
van ernstige storingen die ertoe kunnen lei-
den dat het motorvermogen onmiddellijkwegvalt of dat de katalysator ernstig bescha-
digd raakt. Als dit gebeurt, moet de auto zo
snel mogelijk voor onderhoud worden
aangeboden.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zoals
hierboven beschreven, kan warmer worden
dan een katalysator die wel goed werkt.
Hierdoor kan brand ontstaan als u lang-
zaam rijdt of de auto op brandbaar mate-
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
— Waarschuwingslampje onderhoud
adaptieve cruisecontrol — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de ACC niet
werkt en onderhoud nodig heeft. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
SERV4WD— Waarschuwingslampje service
4WD — indien aanwezig
Als het lampje blijft branden of tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit erop dat de
vierwielaandrijving niet correct werkt en moet
worden nagekeken. Wij raden u aan naar het
dichtstbijzijnde service center te rijden en de
auto onmiddellijk te laten repareren.
— Lampje Service Forward Collision
Warning (FCW) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat
er een storing aanwezig is in het Forward
Collision Warning-systeem. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service. Raad-
pleeg de paragraaf "Forward Collision War-
ning (FCW)" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
75
— Controlelampje Forward Collision
— indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om u te waar-
schuwen voor een mogelijke aanrijding met
een voertuig vóór u.
Controlelampje Forward Collision War-
ning uit — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat Forward Collision
Warning is uitgeschakeld.
— Controlelampje laag niveau Diesel
Exhaust Fluid (DEF) — indien aanwezig
Het controlelampje laag niveau Diesel Ex-
haust Fluid (DEF) gaat branden wanneer er
weinig Diesel Exhaust Fluid (DEF) in de auto
aanwezig is. Raadpleeg "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.
— Controlelampje mistlampen achter
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mistach-
terlichten zijn ingeschakeld.
— Controlelampje water in brandstof
— indien aanwezig
De indicator "Water in brandstof dieselmotor"
brandt als water wordt gedetecteerd in de
brandstoffilters. Als dit lampje blijft branden,
mag u de auto NIET starten voordat u het
water uit de brandstoffilters hebt afgetapt om
schade aan de motor te voorkomen.
— Lampje Wacht met starten —
indien aanwezig
De indicator "Wachten met starten" brandt
ongeveer twee seconden als u de contact-
schakelaar in de stand RUN zet. Dit kan
langer duren gebaseerd op koudere bedrijfs-
omstandigheden. Auto zal niet starten zolang
de indicator wordt weergegeven. Raadpleeg
de paragraaf "De motor starten" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" voor meer informatie
hierover.
OPMERKING:
Het controlelampje "Wachten met starten"
brandt mogelijk niet als de temperatuur in
het inlaatspruitstuk hoog genoeg is.
Witte controlelampjes
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control gereed is, maar niet is ingesteld.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
maar niet is geactiveerd, brandt het controle-
lampje van de rijstrookdetectie continu wit.
Dit gebeurt wanneer alleen de linker, rechter
of geen van beide rijstrookmarkeringen wordt
gedetecteerd. Wanneer slechts één rijstrook-
markering wordt gedetecteerd, is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-
wingen wanneer onbedoeld de rijstrook wordt
verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
79
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is ingescha-
keld. Het lampje blijft branden als HDC is
ingeschakeld. HDC kan alleen worden inge-
schakeld wanneer de tussenbak in de stand
“4WD Low” staat en de voertuigsnelheid lager
dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer niet aan
deze voorwaarden is voldaan, zal het HDC-
controlelampje gaan knipperen, wanneer u
probeert de HDC-functie in te schakelen.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld INGESTELD — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er eengeluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. De snelheidswaarschuwing kan op het
display van de instrumentengroep worden in-
en uitgeschakeld. Raadpleeg voor meer infor-
matie de paragraaf "Menu-items display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw in-
strumentenpaneel leren kennen".
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
Groene controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie
brandt continu groen wanneer beide rij-
strookmarkeringen zijn gedetecteerd en is
het systeem gereed voor het geven van visu-UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
ele en voelbare waarschuwingen als een rij-
strook onbedoeld wordt verlaten. Raadpleeg
de paragraaf "Rijstrookdetectie — indien
aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en rij-
den" voor meer informatie.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mistlam-
pen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld op de gewenste snelheid. Raadpleeg
de paragraaf "Cruisecontrol" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampje automatisch groot-
licht — indien aanwezig
Dit controlelampje geeft aan dat het automa-
tisch grootlicht is ingeschakeld.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan dat het groot-
licht is ingeschakeld. Als het dimlicht is
ingeschakeld, duwt u de multifunctionele
hendel naar voren (naar de voorkant van het
voertuig) om het grootlicht in te schakelen.
Trek de multifunctionele hendel naar achte-
ren (naar de achterkant van het voertuig) om
het grootlicht uit te schakelen. Wanneer het
grootlicht is uitgeschakeld, trekt u de hendel
naar u toe om het grootlicht tijdelijk in te
schakelen, of te "knipperen".
Grijze controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
81
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
dat is uitgerust met Adaptieve cruisecontrol
(ACC), is ingeschakeld en zich in de READY-
status (status gereed) bevindt. Raadpleeg de
paragraaf "Cruisecontrol" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje cruisecontrol AAN
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingeschakeld.
BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw voertuig
uitstekende prestaties leveren, brandstof be-
sparen en lage emissiewaarden hebben die
aan de strengste eisen voldoen.Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met het voertuig
kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden,
dient u toch zo spoedig mogelijk een erkende
dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
• Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn op het
brandstofverbruik en het rijgedrag. De
auto vereist onderhoud om emissietests
te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de mo-
tor draait, zal de katalysator vrij snel
ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmid-
dellijk uw dealer.
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een boord-
diagnosesysteem (OBD II) en een aansluiting
voor toegang tot informatie met betrekking tot
de prestaties van de emissieregeling. Erkende
servicemonteurs hebben toegang tot deze in-
formatie nodig voor de diagnose en het onder-
houd van uw voertuig en emissiesystemen.
WAARSCHUWING!
• UITSLUITEND een erkende servicemon-
teur mag apparatuur aansluiten op de
OBD II aansluiting voor diagnose of on-
derhoud van uw voertuig.
•
Als niet-goedgekeurde apparatuur wordt
aangesloten op de OBD II aansluiting,
zoals een tracker voor bestuurdersgedrag,
kan:
•Het mogelijk zijn dat voertuigsyste-
men, waaronder ook veiligheidsgere-
lateerde systemen, worden aangetast.
Ook kan het voertuig onbestuurbaar
worden wat kan leiden tot ernstige of
zelfs dodelijke ongevallen.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
82
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........155
Normaal starten — benzinemotor. . . .155
De motor uitschakelen...........157
Normaal starten — dieselmotor......157
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................159
HANDREM................159
Elektrische handrem (EPB)........159
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG................162
Schakelen..................163
Terugschakelen...............164
Parking (parkeren).............166
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG.....166
Sleutelblokkering..............167
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .168
Negentraps automatische
versnellingsbak...............168
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING - INDIEN AANWEZIG . .174
Actieve aandrijving van Jeep.......174
SELEC-TERRAIN — INDIEN AAN-
WEZIG....................176
Gids Selecteren modus...........176
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN
AANWEZIG................177
Bedrijfsmodi.................177
Handmatig activeren/deactiveren.....178
CRUISECONTROL...........179
Activeren...................180
De gewenste snelheid instellen......180
Ingestelde snelheid aanpassen......180
Snelheid hervatten.............181
Accelereren om in te halen........181
Deactiveren.................181
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC).....................181
Activering..................182
Gewenste snelheid instellen........182De snelheid aanpassen...........182
Hervatten...................183
Uitschakelen................183
Volgafstand instellen............183
Modus wijzigen...............183
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG
. .185
ParkSense sensoren.............185
ParkSense in- en uitschakelen......185
Display in de instrumentengroep —
waarschuwing................186
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................186
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........188
ParkSense sensoren.............188
ParkSense in- en uitschakelen......188
In- en uitschakelen.............189
Waarschuwingssysteem afstand aan de
zijkant.....................189
Rijden met aanhanger...........190
Algemene waarschuwingen........190
STARTEN EN RIJDEN
153
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.OPMERKING:
Om de correcte werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig uitgevoerd dat het sys-
teem wordt uitgeschakeld als u gelijktijdig
meerdere functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het systeem op-
nieuw in werking worden gesteld door op de
aan/uit-knop van de cruisecontrol te drukken
en de gewenste snelheid opnieuw in te
stellen.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in si-
tuaties waar het systeem geen constante
snelheid kan aanhouden. Uw auto kan
gezien de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol nooit in
druk verkeer of op bochtige, beijzelde,
besneeuwde of anderszins gladde wegen.
Cruisecontrol-schakelaars
1 — Druk op Cancel
2 — Druk op Set (+)/Accel
3 — Druk op Resume
4 — Druk op On/Off
5 — Druk op Set (-)/Decel
179
Activeren
Druk op de toets aan/uit om de cruisecontrol
in te schakelen. Het controlelampje van de
cruisecontrol gaat branden in het display in
de instrumentengroep. Druk nogmaals op de
toets aan/uit om het systeem uit te schake-
len. Het controlelampje van de cruisecontrol
gaat uit. Het systeem moet worden uitge-
schakeld wanneer het niet wordt gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecontrol inge-
schakeld te laten wanneer u deze niet
gebruikt. U kunt het systeem dan per on-
geluk instellen en sneller rijden dan u wilt.
U kunt dan de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorzaken. Laat
het systeem altijd uitgeschakeld als u het
niet gebruikt.
De gewenste snelheid instellen
Schakel de cruisecontrol in.
OPMERKING:
U mag pas op de knop SET (+) of SET(-)
drukken als de auto met een gelijkmatige
snelheid op een vlakke weg rijdt.
Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET (+) of
SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto zal
nu automatisch de gekozen snelheid handha-
ven.
Ingestelde snelheid aanpassen
De snelheid verhogen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u
de snelheid verhogen door op de knop SET
(+)te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via het Uconnect systeem indien aan-
wezig. De verhoging van de snelheid wordt,
afhankelijk van de gekozen eenheid, in me-
trische (km/u) of Amerikaanse (mph) eenhe-
den weergegeven:Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd met
1 mph. Telkens wanneer u opnieuw kort op
de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verhoogd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snelheid
wordt dan ingesteld.
Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd met
1 km/u. Telkens wanneer u opnieuw kort op
de knop drukt, wordt de snelheid met
1 km/u verhoogd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snelheid
wordt dan ingesteld.
STARTEN EN RIJDEN
180