INSTRUMENTENPANEEL
Instrumentenpaneel
1 — Ventilatieroosters
2 — Multifunctionele hendel
3 — Instrumentengroep4 — Ruitenwisserhendel
5 — Radio
6 — Stuurwiel
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE
12
WAARSCHUWING!
ruimte een groter risico op ernstig of
dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels. Bij een ongeval
lopen personen in deze ruimte een groter
risico op ernstig of dodelijk letsel.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt.
Geheugenstoel — indien aanwezig
Met deze functie kunt u twee verschillende
geheugenprofielen opslaan, die met de ge-
heugentoets eenvoudig geselecteerd kunnen
worden. Elk gebruikersprofiel bestaat uit de
gewenste voorkeurinstellingen voor de be-
stuurdersstoel en buitenspiegels en een aan-
tal voorkeurzenders van de radio.
De geheugenschakelaar bevindt zich op het
bekledingspaneel van het bestuurdersportier.
De schakelaar bestaat uit 3 toetsen, een toets
set (S, instellen) waarmee u de instellingen in
het geheugen opslaat, en de geheugenprofiel-
toetsen (1) en (2). Met de geheugentoetsenkan de bestuurder een van de twee voorgepro-
grammeerde geheugenprofielen opvragen door
op desbetreffende cijferknop op de schakelaar
te drukken.
Geheugenfunctie programmeren
Een nieuw geheugenprofiel maken:
OPMERKING:
Als u een nieuw geheugenprofiel opslaat
wordt het bestaande profiel uit het geheugen
gewist.1. Zet het contact van het voertuig in de
stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugenpro-
fiel op de gewenste voorkeuren (bijv.
stoel, buitenspiegels en voorkeurzenders
van radio).
3.
Druk kort op de insteltoets (S) op de geheu-
genschakelaar en druk vervolgens binnen
vijf seconden op geheugentoets (1). Het
display in de instrumentengroep geeft aan
welke geheugenpositie wordt ingesteld.
Indien gewenst kunt u een tweede geheugen-
profiel als volgt in het geheugen opslaan:
1. Zet het contact van het voertuig in de
stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugenpro-
fiel op de gewenste voorkeuren (bijv.
stoel, buitenspiegels en voorkeurzenders
van radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de
geheugenschakelaar en druk vervolgens
binnen vijf seconden op geheugentoets
(2). Het display in de instrumentengroep
geeft aan welke geheugenpositie wordt
ingesteld.
Geheugenstoelschakelaars
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
28
Het BSM-waarschuwingslampje dat zich in
de buitenspiegels bevindt, gaat branden als
een voertuig een dode hoek inrijdt.
Het BSM-systeem kan ook zodanig worden
geconfigureerd dat een hoorbare waarschu-
wing (geluidssignaal) klinkt en het geluid van
de radio wordt uitgezet om u attent te maken
op objecten die de detectiezones zijn binnen-
gekomen.
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulpmiddel voor de bestuurder bij
het achteruit wegrijden uit parkeerplaatsen,
waarbij het zicht op naderende voertuigenmogelijk wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats totdat de
achterzijde van de auto is vrijgekomen. Het
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert. Wanneer het RCP-systeem actief
is en naar de achteruitversnelling is gescha-
keld, wordt de bestuurder gewaarschuwd
door zowel visuele als geluidssignalen, terwijl
ook het volume van de radio wordt verlaagd.
Raadpleeg de paragraaf "Dodehoekbewaking"
in het hoofdstuk "Veiligheid" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld
aan de zijde van de auto waarvoor een waar-
schuwing geldt, zal ook een geluidssignaal
klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is in-
geschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.
Waarschuwingslampje dodehoekbewaking
97
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een object
wordt gedetecteerd. Wanneer een geluidssig-
naal moet worden gegeven, wordt ook de radio
gedempt. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de bestuur-
der hoorbare signalen en visuele waarschu-
wingen (op het display in de instrumenten-
groep), en kan een remschok toepassen omde bestuurder te waarschuwen wanneer het
een mogelijke frontale botsing detecteert. De
waarschuwingen en beperkte remwerking
zijn bedoeld om de bestuurder voldoende tijd
te geven om te reageren, een mogelijke bot-
sing te voorkomen of te beperken.
OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen, en kan
het systeem een remschok als waarschuwing
toepassen.
FCW in- of uitschakelen
Het instellingenmenu voor Forward Collision
bevindt zich in het menu instellingen van
Uconnect. Er zijn drie instellingen waaruit u
kunt kiezen:
• Off (uit)
• Alleen waarschuwing
• Waarschuwing + remmenOPMERKING:
• De standaard status van FCW is "Aan",
hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voor-
liggende voertuig.
• Door de FCW-status te wijzigen in "OFF"
(uit) waarschuwt het systeem u niet langer
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór u. Als FCW is uitgeschakeld, ver-
schijnt de melding "FCW OFF" (FCW uit) op
het display in de instrumentengroep.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie heeft drie gevoeligheidsstan-
den en deze kunnen worden gewijzigd op het
scherm van het Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Gemiddeld
• Near (dichtbij)
Far (ver)
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Far"
(veraf), kan het systeem de bestuurder met
hoorbare en zichtbare signalen waarschuwen
VEILIGHEID
98
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Het bandenspanningslampje in het
instrumentenpaneel gaat branden,
het bericht "LOW TIRE PRESSURE"
(bandenspanning laag) verschijnt op de in-
strumentengroep en er klinkt een geluidssig-
naal als de bandenspanning van één of meer
banden te laag is. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle
banden te controleren. Breng de banden op
de spanning die in de bandenspanningstabel
staat vermeld. Zodra het systeem de nieuwe
bandenspanning ontvangt, wordt het systeem
automatisch bijgewerkt en gaat het banden-
spanningslampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanningwordt uitgeschakeld. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snelheid
hoger dan 24 km/u (15 mph) moet rijden,
voordat het bandenspanningscontrolesys-
teem deze informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem
Als een fout in het systeem wordt ontdekt,
knippert het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft het daarna bran-
den. Bij een systeemstoring wordt ook een
geluidssignaal weergegeven. Als het contact
wordt uitgeschakeld en vervolgens weer inge-
schakeld, zal deze reeks worden herhaald
wanneer de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Het verklikkerlampje voor de ban-
denspanning gaat uit wanneer de storing is
verholpen. Een systeemstoring kan de vol-
gende oorzaken hebben:
• Storing door elektronische apparatuur of
als men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties afgeven als de banden-
spanningssensoren.
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radio-
golfsignalen worden beïnvloed.• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
• Het gebruik van sneeuwkettingen.
• Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
voorzien van bandenspanningssensoren.
Auto's met compact reservewiel of full-size re-
servewiel met alternatieve afmetingen
1. Het compacte reservewiel of het full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen
zijn niet voorzien van een bandenspan-
ningssensor. Daarom wordt de banden-
spanning van het reservewiel niet door het
bandenspanningscontrolesysteem
geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel of een
niet-bijpassend volwaardig reservewiel
monteert in plaats van een band waarvan
de spanning onder de waarschuwings-
grens ligt, klinkt er een geluidssignaal,
gaat het bandenspanningslampje bran-
den en verschijnt het bericht "LOW TIRE
PRESSURE" (lage bandenspanning) als
het voertuig opnieuw wordt gestart.
VEILIGHEID
102
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snelheid
hoger dan 24 km/u (15 mph) moet rijden,
voordat het bandenspanningscontrolesys-
teem deze informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem
Als een fout in het systeem wordt ontdekt,
knippert het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft het daarna bran-
den. Bij een systeemstoring wordt ook een
geluidssignaal weergegeven. Ook wordt in de
instrumentengroep ten minste vijf seconden
lang de melding "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud bandenspanningscontrolesys-
teem) weergegeven. Daarna worden er
streepjes (- -) getoond in plaats van banden-
spanningswaarden om aan te geven welke
sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en ver-
volgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Als de storing in het
systeem is opgeheven, stopt het banden-
spanningslampje met knipperen, verdwijnthet bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
verschijnt er een spanningwaarde in plaats
van de streepjes. Een systeemstoring kan de
volgende oorzaken hebben:
• Storing door elektronische apparatuur of
als men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties afgeven als de banden-
spanningssensoren.
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radio-
golfsignalen worden beïnvloed.
• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
• Het gebruik van sneeuwkettingen.
• Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
voorzien van bandenspanningssensoren.
Auto's met compact reservewiel of full-size re-
servewiel met alternatieve afmetingen
1. Het compacte reservewiel of het full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen
is niet voorzien van een bandenspan-
ningssensor. Daarom wordt de banden-spanning van het compacte reservewiel
niet door het bandenspanningscontrole-
systeem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel of het
full-size reservewiel met alternatieve af-
metingen aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waar-
schuwingsgrens, blijft het bandenspan-
ningslampje branden en klinkt er een ge-
luidssignaal wanneer u het contact uit en
weer inschakelt. Daarnaast wordt de ban-
denspanningswaarde in de afbeelding in
de instrumentengroep met een andere
kleur of gemarkeerd aangegeven.
3. Nadat u maximaal 10 minuten met een
snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knippe-
ren en vervolgens continu branden. Verder
verschijnt gedurende vijf seconden in de
instrumentengroep het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) en worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van
de bandenspanning.
VEILIGHEID
104
• ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
• Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren mo-
gen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, mod-
der, vuil of afval. Verontreiniging van de
sensoren kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het ParkSense systeem
kan obstakels achter de auto/bumper over
het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat
er een obstakel achter de auto/bumper aan-
wezig is.
•
Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen wanneer
voorwerpen, zoals fietsendragers, trekhaken,
enz., op minder dan 30 cm (12 inch) vanaf
de achterkant/achterbumper worden ge-
plaatst. Als dit wel het geval is, zal het
systeem een nabijgelegen object mogelijk
interpreteren als een sensorprobleem en
wordt de melding "PARKSENSE UNAVAILA-
BLE SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp niet
beschikbaar, onderhoud noodzakelijk) weer-
gegeven op het display in de instrumenten-
groep.
• De werking van de sensoren achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer de
elektriciteitsstekker van de aanhanger in de
contactdoos van de trekhaak van het voer-
tuig wordt gestoken. De sensoren achter
worden automatisch weer ingeschakeld
wanneer de stekker van de aanhangerkabel
uit de contactdoos wordt gehaald.
WAARSCHUWING!
• Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u ParkSense ge-
bruikt. Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren
en wees bedacht op voetgangers, dieren,
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
omgeving te richten. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Het wordt sterk aanbevolen de afneem-
bare trekhaak te verwijderen voordat u
ParkSense gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft. Als u dit niet
WAARSCHUWING!
doet, kan persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij het obsta-
kel bevindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker een
continue toon klinkt. Afhankelijk van de
afmetingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensoren de
trekhaak detecteren en abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter de auto
aanwezig is.
LET OP!
• ParkSense is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoep-
randen worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine af-
standen worden obstakels boven of
onder de sensoren niet gedetecteerd.
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetec-
187
instrumentengroep de melding "PARKSENSE
OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) weergege-
ven zolang de schakelhendel in REVERSE
staat.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort, en vervol-
gens blijft de LED aan.
In- en uitschakelen
Om het systeem in te schakelen, drukt u op
de ParkSense schakelaar op het schakelpa-
neel onder het Uconnect scherm.
Wanneer het systeem overgaat van ingescha-
keld naar uitgeschakeld en omgekeerd, gaat
dit altijd vergezeld van een specifiek bericht
in het display van de instrumentengroep.
Systeem ingeschakeld:LED van ParkSense
schakelaar uit.
Systeem uitgeschakeld:LED van ParkSense
schakelaar brandt continu.De LED van de ParkSense schakelaar gaat
ook branden in het geval van een storing van
het ParkSense systeem. Als de knop wordt
ingedrukt bij een systeemstoring, knippert de
LED van de ParkSense schakelaar ongeveer
5 seconden en blijft deze daarna constant
branden.
Nadat ParkSense is uitgeschakeld, blijft het
systeem in deze staat tot de volgende inscha-
keling, zelfs als het contact van ON/RUN naar
OFF en vervolgens terug naar ON/RUN wordt
gezet.
Waarschuwingssysteem afstand aan de
zijkant
Met het waarschuwingssysteem voor de af-
stand aan de zijkant wordt aanwezigheid van
obstakels opzij naast het voertuig gedetec-
teerd. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de
parkeersensoren in de voor- en achterbum-
per.
Weergave waarschuwing afstand aan de
zijkant
Het scherm van het waarschuwingssysteem
voor de afstand aan de zijkant wordt alleen
weergegeven wanneer "Sound and Display"(beeld en geluid) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programmeren
functies van het Uconnect systeem. Raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het systeem waarschuwt de bestuurder met
een geluidssignaal en indien aanwezig met
visuele indicaties op het display van het in-
strumentenpaneel.
OPMERKING:
Indien ingeschakeld, zal ParkSense het vo-
lume van de radio verlagen wanneer het sys-
teem een geluidssignaal laat horen.
Inschakelen — uitschakelen
Het systeem kan alleen werken nadat u een
korte afstand hebt gereden en bij een rijsnel-
heid tussen 0 en 11 km/u (0 en 7 mph). Het
systeem kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld via het menu "Settings" (in-
stellingen) van het Uconnect systeem. Als
het ParkSense-systeem is uitgeschakeld via
de toets ParkSense, wordt het waarschu-
wingssysteem afstand aan de zijkant automa-
tisch uitgeschakeld.
189