Page 201 of 224

199(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept.
•Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voor
het slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de auto
over korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de verkeerswetgeving (starre stang), om de auto over de weg te
verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of
voor transport met takelwagen. Het sleepoog MAG NIET worden
gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. onverharde wegen) te
slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels
of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen twee
voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.
38) ELEKTRONISCHE CRUISE CONTROL
•Beweeg de versnellingspook nooit naar de vrijstand terwijl het
systeem actief is.
• Indien zich een storing van het systeem voordoet, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
• De elektronische Cruise Control kan gevaarlijk zijn als het
systeem geen constante snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het voertuig en ongevallen.
Gebruik het systeem niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel
of sneeuw bedekt of glad wegdek.
39) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN
•Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. •Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen
(airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem
(motor, versnellingsbak) of stuurinrichting doorbrandt, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
36) ACCU OPLADEN
•Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het opladen van de accu
moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur en vonken: brand- en ontploffingsgevaar.
•Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst
de accu om ontploffing ervan te voorkomen.
Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam
personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
37) SLEPEN VAN DE AUTO
•Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad
zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de
schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.
•Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op MAR en
vervolgens op STOP worden gezet, zonder de sleutel uit het
contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt
genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd.
•Vergeet niet dat tijdens het slepen de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal en het stuurwiel.
•Gebruik voor het slepen geen flexibele kabels en vermijd
bruuske bewegingen.
•Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden beschadigd.
•Tijdens het slepen van het voertuig moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen worden, zowel voor wat
betreft de sleepvoorziening als het gedrag op de weg.
Page 202 of 224

200
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
40) BANDEN EN WIELEN
•Onthoud dat de wegligging van de auto in grote mate van een
juiste bandenspanning afhankelijk is.
•Als de bandenspanning te laag is, kan de band oververhit raken
en als gevolg daarvan ernstig beschadigd raken.
•Verwissel de banden niet kruiselings, door ze van de rechterzijde
naar de linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
•Voer bij lichtmetalen velgen nooit spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C.
Dit kan de mechanische eigenschappen van de wielen in gevaar
brengen.
41) RUITENWISSERS EN –ACHTERRUITWISSER
•Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk,
doordat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt
beperkt.
•Als de ruit schoongemaakt moet worden, controleren of het
systeem uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP staat.
42) INTERIEUR
•Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of
wasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto. De
elektrostatische lading die door het wrijven tijdens het reinigen
ontstaat, kan brand veroorzaken.
•Bewaar geen spuitbussen in het voertuig: ontploffingsgevaar.
Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturen
boven 50°C. Wanneer het voertuig in de zon staat, kan de
binnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden.
43) TECHNISCHE GEGEVENS – BRANDSTOFTOEVOER
Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die
niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen
storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. •Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in
de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor
brandwonden. Vergeet niet dat bij een warme motor de
ventilator onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding.
Sjaals, dassen of andere loszittende kleding kunnen door de
bewegende onderdelen worden meegetrokken.
•Het koelsysteem staat onder druk. Vervang, indien nodig, de
dop alleen door een origineel exemplaar om de werking van het
systeem niet negatief te beïnvloeden. Draai bij warme motor de
dop van het reservoir niet los: gevaar voor brandwonden.
•Rijd nooit met een leeg ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed
zicht.
•Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen
zijn licht ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen die bij contact met
de vloeistof brand kunnen veroorzaken.
•Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongeluk
remvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep.
Vervolgens met veel water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
•Het symbool
πop de verpakking geeft een synthetische
remvloeistof, dus geen minerale remvloeistof aan.
Het gebruik van minerale vloeistoffen kan de speciale rubberen
pakkingen in het remsysteem onherstelbaar beschadigen.
•Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en bronnen
van vonken uit de buurt van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
•Als de accu met een te laag vloeistofniveau werkt, kan hij
onherstelbaar beschadigd raken en zelfs ontploffen.
•Als de auto langdurig gestald moet worden bij zeer lage
temperaturen, verwijder dan de accu en breng deze naar een
verwarmde plek, om bevriezing te voorkomen.
•Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu,
moeten de ogen altijd met een speciale bril beschermd worden.
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
(GAAT DOOR)
Page 203 of 224

201
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
44) TECHNISCHE SPECIFICATIES – RIM PROTECTOR
BANDEN (MET VELGBESCHERMERS)
Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met
veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden
gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd.
Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot
een plotselinge afname van de bandenspanning.
45) LPG •Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijke
beperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto’s die rijden
op gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie.
•Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes
(benzine/LPG) tijdens het starten van de motor.
•Het LPG-toevoersysteem is uitgerust met een
“verbruiksfunctie” die verbonden is met het led-display van het
LPG-niveau op de schakelaar; deze functie wordt alleen
ingeschakeld nadat er een aanzienlijke variatie in het
brandstofniveau is gedetecteerd.
Het wordt dus aanbevolen bij de eerstvolgende tankbeurt de
tank volledig met LPG te vullen om een “nauwkeurigere”
indicatie van het niveau te verkrijgen.
•Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van
werking op LPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk
naar een Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren
en eventuele systeemstoringen uit te sluiten.
46
) SYSTEMEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET MILIEU
•Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator
en het dieselroetfilter (DPF) zeer heet. Parkeer het voertuig dus
niet op licht ontvlambaar materiaal (bijv. gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.) om het gevaar van brand te voorkomen.
47) MULTIMEDIA
•Volg de voorziene veiligheidsvoorschriften, want anders
kunnen de inzittenden ernstig gewond raken of kan het systeem
beschadigd raken. •Als het volume te hoog staat, kan dat gevaarlijk zijn.
Stel het volume zo af dat omgevingsgeluiden (bijv. claxons,
ambulances, politievoertuigen enz.) nog hoorbaar zijn.
•Indien aanwezig, my:Car app is niet bedoeld om
instructieboekje van de eigenaar van het voertuig te vervangen.
•Voer geen andere handelingen tijdens de installatie uit en wacht
tot de bewerking is afgerond om een correcte werking van de
radio te verzekeren.
48) iTPMS-SYSTEEM
•Als het systeem een spanningsafname van een of meer banden
aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de
banden altijd te controleren.
•Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om
de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als vervanging voor het onderhoud of een
veiligheidssysteem.
•De bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de bandenspanning
nadien nogmaals bij koude banden.
•Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband). In dit
geval de auto stoppen door voorzichtig
te remmen en abrupt sturen te vermijden.
•Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag
is: het is niet in staat om de banden op te pompen.
•Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik,
verlaagt de duur van het loopvlak en kan het vermogen om de
auto op veilige manier te besturen beïnvloeden.
Page 204 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
202
1) SLEUTELS EN CODE CARD
•De elektronische onderdelen in de sleutel kunnen
beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt
blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige
elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel
nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden.
•Bij verkoop van de auto, moeten alle sleutels en de CODE-card
aan de nieuwe eigenaar overhandigd worden.
2) STOELEN
•De bekleding van uw voertuig is ontworpen om bestand te zijn
tegen slijtage bij normaal gebruik van het voertuig. Er moeten wel
enkele voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Vermijd
excessief schuren tegen kledingaccessoires zoals metalen
gespen en klittenband die, als ze veel druk uitoefenen in een klein
gebied, zouden kunnen afbreken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg.
•Verwijder voordat de rugleuning wordt ingeklapt alle
voorwerpen die op de zitting liggen.
3) KLIMAATREGELING
Gebruik nooit het koelmiddel R12, aangezien dit niet
compatibel is met de systeemcomponenten van de
klimaatregeling.
4) RUITENWISSERS EN ACHTERRUITWISSER
•Gebruik de ruitenwissers of achterruitwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.
Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers voor en achter de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele seconden worden
uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.•Schakel de ruitenwisser niet met van de ruit opgeheven
wisserblad in:
•Schakel de regensensor of de achterruitwisser nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
• Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld als er ijs op de
voorruit zit.
5) SCHUIFDAK
•Open het schuifdak alleen in “spoilerstand” als er een imperiaal
gemonteerd is.
•Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op is: risico op
beschadiging.
•Let op dat er geen voorwerpen op de hoedenplank worden
geraakt wanneer de achterklep wordt geopend.
6) CABRIODAK
•Open het vouwdak nooit als er sneeuw of ijs op ligt, om
beschadiging te voorkomen.
•Leg geen voorwerpen op de hoedenplank om beschadiging te
voorkomen als het dak gesloten wordt.
•Er mogen geen ladingen op het dak worden geplaatst.
•Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd
worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
•Gebruik nooit hogedrukreinigers.
•Bij het gebruik van stoomreinigers of hogedrukreinigers een
geschikte afstand bewaren en de maximumtemperatuur van
60°C niet overschrijden.
Schade, wijzigingen en waterinfiltraties kunnen optreden als de
afstand te klein is.
•Als een spuitlans wordt gebruikt, richt deze dan niet op de
randen van de stof en het frame van de achterruit om te
voorkomen dat water binnendringt.
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(GAAT DOOR)
Page 205 of 224

203
•Gebruik nooit alcohol, benzine, chemische producten,
reinigingsmiddelen, vlekkenverwijderaars, was, oplosmiddelen
en “was- en polijstmiddelen”.
•Spoel zeepresten onmiddellijk af om vlekken en kringen te
voorkomen. Herhaal de handeling indien nodig.
•Onmiddellijk afspoelen en deze handeling zo nodig herhalen.
Als u het vouwdak weer waterdicht wilt maken, de instructies
op de verpakking van het door u gekozen waterdichtmakende
product strikt opvolgen om optimale resultaten te behalen.
•De rubberen pakkingen van het vouwdak mogen uitsluitend
met water gereinigd worden. Als opgemerkt wordt dat deze
droog of kleverig zijn, breng dan talkpoeder aan of gebruik
producten voor de verzorging van rubber (siliconenspray).
7) IMPERIAAL/SKIDRAGER
Het gebruik van dwarsstangen bovenop de stangen in de
lengte verhindert het gebruik van het schuifdak, omdat dit,
tijdens het openen, interfereert met de stangen. Bedien het
schuifdak dus niet als er dwarsstangen gemonteerd zijn.
8) EOBD-SYSTEEM
Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
Ugaat niet branden of blijft branden/knipperen tijdens het
rijden (en er verschijnt ook een melding op de display, voor
bepaalde versies/markten), neem dan zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk. De werking van het
Uwaarschuwingslampje kan gecontroleerd worden door de
verkeerspolitie met de juiste uitrusting.
Leef de wetten en regels van het land waar u in rijdt na.
9) PORTIEREN
Verzeker u ervan de sleutel mee te nemen nadat een portier of
de achterklep is vergrendeld, om te voorkomen dat de sleutel
zelf in het voertuig wordt opgesloten. Als de sleutel binnen is
opgesloten, kan hij alleen teruggekregen worden met de
bijgeleverde tweede sleutel.10) MULTIMEDIA
• Maak het glas van het frontpaneel en display alleen schoon met
een zachte, schone, droge, anti-statische doek.
Reinigings- en polijstmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen.
Gebruik nooit alcohol, benzine en afgeleide producten.
• Gebruik het display niet als basis voor steunen met zuignappen
of kleefmiddelen voor externe navigatiesystemen, smartphones of
dergelijke apparaten.
11) DIESELBRANDSTOF TANKEN
Voertuigen met een dieselmotor mogen uitsluitend getakt worden
in overeenstemming met de Europese EN 590-norm.
Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor
onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie, door de
veroorzaakte schade, ongeldig maken. Als per ongeluk andere
brandstofsoorten worden getankt, mag de motor niet gestart
worden. Ledig de tank. Als de motor ook maar heel kort heeft
gewerkt, moet behalve de tank het complete
brandstoftoevoercircuit geledigd worden.
12) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke
verhitting in de zone rondom de gordelspanners (meer dan 100°C
gedurende ten hoogste 6 uur) kunnen de gordelspanners
beschadigen of in werking doen treden. Neem contact op met een
dealer van het Fiat Servicenetwerk voor eventuele werkzaamheden
aan deze componenten.
13) DE MOTOR STARTEN EN AFZETTEN
• Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om overmatige
belasting van de auto te voorkomen (bijvoorbeeld buitensporige
acceleraties, lang rijden op toptoeren, buitensporig intens
remmen, enz.) zodra de motor is gestart.
• Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de
motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(GAAT DOOR) (DOORGEGAAN)
Page 206 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
204(GAAT DOOR)
• Als het waarschuwingslampje mna het starten of na
langdurig “aanzwengelen” 60 seconden knippert, duidt dit op
een defect van de gloeibougies.
Als de motor start kan de auto normaalgebruikt worden, maar
moet men zo snel mogelijk naar een Fiat Servicepunt gaan.
• Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
• Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met
name de regeleenheden van de ontsteking en de brandstoftoevoer.
• Verbind de startkabel niet met de minklem (–) van de lege
accu. De afgegeven vonk kan explosie van de accu tot gevolg
hebben en ernstige schade veroorzaken.
Gebruik alleen het specifieke massapunt; gebruik geen
andere blootgestelde metalen onderdelen.
• Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren
met turbocompressor, schadelijk.
14) GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK MANUAL EN
DUALOGIC
• Rijd niet met de hand op de versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan leiden
tot slijtage van de interne onderdelen van de versnellingsbak.
• Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk in geval van een storing in de versnellingsbak
om het systeem te laten controleren.
• Houd de hand niet langer op de versnellingspook dan strikt
noodzakelijk is voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
• Door onjuist gebruik van de peddels (peddels naar het
dashboard geduwd) kunnen deze afbreken.• Om de werking van de koppeling te sparen mag men het
gaspedaal niet gebruiken om de auto stil te houden (bijv.):
bij stilstand op een helling); de koppeling kan dan oververhit en
beschadigd raken; gebruik in dit geval het rempedaal en bedien
het gaspedaal alleen als u gereed bent om weg te rijden.
• Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de berichten
op het display niet verdwijnen.
15) SNEEUWKETTINGEN
• Beperk de snelheid wanneer er sneeuwkettingen zijn
gemonteerd; overschrijd de 50 km/h niet.
• Bedien het gaspedaal uiterst voorzichtig als sneeuwkettingen
gemonteerd zijn; voorkom of beperk het risico op doorslippen van
de aandrijfwielen die breuk van de ketting en bijgevolg
beschadiging van de carrosserie of de mechanische onderdelen
kunnen veroorzaken.
• Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te
beschadigen.
16) STOPCONTACT
Het stopcontact is geschikt voor accessoires met een maximum
vermogen van 180 W (maximum stroomverbruik 15 A).
17) DIESELFILTER
Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig
beschadigen en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken.
Als het lampje of het symbool
Eop het kleurendisplay gaat
branden, neem dan onmiddellijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(DOORGEGAAN)
Page 207 of 224

205
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(GAAT DOOR) (DOORGEGAAN)
Als het lampje onmiddellijk na het tanken gaat branden, kan
het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is
gekomen: zet de motor onmiddellijk uit en neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
19) LAMPEN EN ZEKERINGEN
• Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan.
Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst
van de lamp beperken en zelfs de levensduur van de lamp in
gevaar brengen. Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem vervolgens drogen.
• Laat de lampen bij voorkeur vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
De correcte werking en regeling van de buitenverlichting is van
fundamenteel belang voor de rijveiligheid en is bovendien een
wettelijke vereiste.
• Deze ingreep moet verricht worden door alle
voorzorgsmaatregelen te treffen om beschadiging van de
carrosserie te voorkomen (gebruik een voldoende dik en stevig
plastic kaartje).
• Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom
dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast in de
motorruimte wordt gericht.
20) DE AUTO OPKRIKKEN
Bij uitvoeringen uitgerust met zijskirts, dient u met name te letten
op het positioneren van de hefarmen in de werkplaats.
21) GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
• Benzineversies: Indien het voertuig hoofdzakelijk rond de
stad wordt gebruikt of indien er minder dan 10.000 km per jaar
wordt gereden, dienen de motorolie en het motoroliefilter
iedere 12 maanden te worden vervangen. • Dieselversies: Als het voertuig overwegend in stadsverkeer
wordt gebruikt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12
maanden worden vervangen.
22) SERVICE: NIVEAUS CONTROLEREN
• Wees voorzichtig tijdens het bijvullen en meng nooit
verschillende soorten vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek en
het mengen ervan kan de auto ernstig beschadigen.
•Vul geen olie bij met andere kenmerken dan de
olie waarmee de motor al is gevuld.
•Het gebruik van producten met andere dan de hierboven
aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen aan de
motor die niet door de garantie worden gedekt.
• Vermijdt tijdens de controle elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte delen.
Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water.
23) PARAFLU
UP
Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP
antivries.
Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof
waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag
niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd.
Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en
neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
24) VERVANGING ACCU
Onjuiste installatie van elektrische en elektronische apparatuur
kan leiden tot ernstige schade aan de auto. Als u na de aankoop
van uw voertuig accessoires wilt installeren (antidiefstal, etc.), ga
naar een Fiat Dealership, dat de meest geschikte apparaten zal
aanraden en zal controleren of een accu met een grotere
capaciteit gemonteerd moet worden.
Page 208 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
206(GAAT DOOR)
25) PARKEERSENSOREN
• De sensor moet vrij zijn van modder, vuil, sneeuw of ijs om
het systeem te laten werken. Zorg ervoor dat ze tijdens het
reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren
moeten met schoon water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd.
Wanneer speciale reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens 10 cm afstand.
• Voor werkzaamheden aan de bumper in de buurt van de
sensoren, dient u zich uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper die niet goed
worden uitgevoerd, kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.
26) UITGEWERKTE MOTOROLIE
Om motorschade te voorkomen, wordt geadviseerd de
motorolie te verversen wanneer het rode
vlampje aangaat,
of het gele vlampje vast gaat branden (voor bepaalde versies/markten).
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
27) CARROSSERIE
• Vermijd het wassen met rollen en/of borstels in
autowasstraten. Gebruik voor het wassen van het voertuig,
uitsluitend met de hand, pH-neutrale reinigingsmiddelen;
afdrogen met een vochtige zeem. Schuur- en/of polijstmiddelen
mogen niet gebruikt worden om het voertuig schoon te maken.
• Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd
worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. • Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig onder bomen te
parkeren; verwijder plantaardige harsen onmiddellijk omdat deze,
als ze drogen, alleen verwijderd kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden worden omdat ze de
karakteristieke matheid van de lak kunnen aantasten.
• Het is niet raadzaam te reinigen met een hogedrukreiniger,
mocht u er toch een gebruiken moet u een minimale afstand van
40 cm aanhouden en het water moet op kamertemperatuur zijn.
28) RUITEN
Gebruik geen onverdunde ruitensproeiervloeistof om de voor- en
achterruit te reinigen; verdun dit met minstens 50% water.
29) LPG
• De auto is uitgerust met een gasvormig LPG-inspuitsysteem dat
speciaal ontworpen is voor deze auto: daarom is het absoluut
verboden de configuratie van het systeem of de componenten
ervan te wijzigen. Het gebruik van andere componenten of
materialen zou kunnen leiden tot een slechte werking en
verminderde veiligheid; neem dus in geval van problemen altijd
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
• Het systeem werkt bij temperaturen tussen -20°C en 100°C.
• Volg, om beschadiging aan onderdelen van het LPG-systeem te
voorkomen, wanneer het voertuig wordt gesleept of opgekrikt, de
aanwijzingen op die beschreven zijn in de paragraaf “Slepen van
het voertuig” van het Instructieboek.
• Bij gebruik van een lakoven moet de LPG-tank uit de auto
verwijderd worden en later weer gemonteerd worden door het Fiat
Servicenetwerk.
(DOORGEGAAN)
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG