Page 49 of 224

47
BEDIENINGS-
ELEMENTEN17)
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk met de sleutel in de stand
MAR op de op de Dualdrive knop
A-fig. 47 om de CITY-functie in te
schakelen. Op het
instrumentenpaneel gaat het
opschrift CITY branden.
❒ Met de CITY-functie is de
benodigde kracht die op het
stuurwiel wordt gezet lichter,
waardoor parkeermanoeuvres
worden vereenvoudigd.
❒ Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen.
47DVDF0S179c
ECOFUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de ECO
B-knop – fig. 47 om de functie in te
schakelen. Het woord ECO
verschijnt op het display of er
wordt, afhankelijk van de versie,
een speciaal scherm weergegeven.
❒ Bij geactiveerde functie, is de auto
ingesteld voor het rijden in de stad,
wat gekenmerkt wordt door een
lichter draaiend stuur (Dualdrive-
systeem ingeschakeld) en een
lager brandstofverbruik.
❒ Druk nogmaals op de knop om de
functie uit te schakelen.
Deze functie blijft in het geheugen
opgeslagen en bij de volgende keer
opstarten behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had.
SPORTFUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de SPORT
C-knop – fig. 47 om de functie in
te schakelen. Het woord SPORT
op het display gaat branden of er
wordt, afhankelijk van de versie,
een speciaal scherm getoond.❒ Wanneer de functie aan is, wordt
er een sportieve rijstijl-instelling
ingesteld met meer responsieve
acceleratie en waarbij meer kracht
vereist is aan het stuurwiel om een
sportievere rijstijl te produceren.
❒ Druk nogmaals op de knop om de
functie uit te schakelen.
BELANGRIJK Wanneer de functie is
ingeschakeld, kan het stuur tijdens het
accelereren enigszins trillen, wat
kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk op de knop fig. 48 om de lichten
in/uit te schakelen. Wanneer de
alarmknipperlichten werken, knipperen
de controlelampjes
en.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.
Page 50 of 224

KENNISMAKING MET DE AUTO
48
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit
wanneer het noodremmen ophoudt.
MISTLAMPEN
VOOR/ACHTER
(voor bepaalde versies/markten)
Met het dimlicht ingeschakeld, knop
A fig. 49 als volgt gebruiken om de
mistlampen/mistachterlichten in te
schakelen:
❒ een keer indrukken: mistlampen
aan, lampje
5verschijnt op
instrumentenpaneel;
48DVDF0S0180c
❒ twee keer indrukken:
mistachterlampen aan, lampje
4
verschijnt op instrumentenpaneel;
❒ drie keer indrukken: mistlampen
voor/achter uit.
MISLAMPEN ACHTER
(voor bepaalde versies/markten)
Met het dimlicht ingeschakeld, knop
B fig. 49 als volgt gebruiken om de
mistlampen/mistachterlichten in te
schakelen: Het lampje
4op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen.
49DVDF0S0181c
ABS SYSTEEM 15)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren
of slippen van een of meerdere wielen
op alle wegdekomstandigheden en
ongeacht de kracht van de
remwerking, zodat de auto ook tijdens
paniekremmen onder controle
gehouden kan worden, waardoor de
remafstand wordt geoptimaliseerd.
IN WERKING TREDING
VAN HET SYSTEEM
De bestuurder kan merken wanneer
het ABS in werking treedt omdat het
rempedaal iets pulseert en het systeem
meer geluid maakt: dit is volkomen
normaal wanneer het systeem in
werking treedt.
Page 51 of 224

49
ESC (Electronic
Stability Control) -
systeem 15)
Dit is een elektronisch systeem dat de
voertuigstabiliteit regelt als de wielen
hun grip verliezen, het helpt de juiste
koers te handhaven.
Het systeem herkent potentieel
gevaarlijke situaties voor de stabiliteit
van de auto en grijpt automatisch en op
gedifferentieerde manier in op de
remmen van de vier wielen door een
stabiliserend koppel te leveren.
Het ESC-systeem bestaat uit de
volgende subsystemen:
❒ HH (Hill Holder): wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto
stilstaat, op een weg met een
helling groter dan 5%.
❒ ASR (AntiSlip Regulation): Het
systeem grijpt automatisch in als
één of beide aandrijfwielen slippen,
grip verliezen op natte wegen
(aquaplaning) en bij het optrekken
op glad, besneeuwd of met ijzel
bedekt wegdek.
De ASR schakelt automatisch in
wanneer de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het ASR-systeem
uitgeschakeld en daarna weer
ingeschakeld worden door op de knop
A fig. 50 te drukken: de inschakeling
van het systeem wordt aangegeven
door het aangaan van de led op de
knop zelf en, bij sommige versies, door
het verschijnen van een bericht op het
display.
❒ HBA (Hydraulic Brake Assist): werkt
automatisch en verbetert de
remcapaciteit van het voertuig
tijdens remmen in noodgevallen.
50DVDF0S0151c
IN WERKING TREDING
VAN HET SYSTEEM
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat het lampje
Iop het
instrumentenpaneel knipperen, om de
bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van de auto erg
beperkt is.
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
Page 52 of 224

KENNISMAKING MET DE AUTO
50
iTPMS-systeem
(indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
48)
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
“inleerfase” nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op
een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die
begint wanneer de resetprocedure
wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
❒ elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒ wanneer zelfs slechts een wiel
verwisseld wordt;
❒ wanneer er banden worden
gedraaid/omgewisseld;
❒ wanneer het noodreservewiel
wordt gemonteerd.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan één
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan
één kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de snelle
bandenreparatieset “Fix&Go”, gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven
of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is,
nknippert het
waarschuwingslampje ongeveer 75
seconden en blijft daarna continu
branden; tegelijkertijd wordt op het
display een speciaal bericht
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden. Pomp, voordat de “Reset”-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
Als de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd in alle bovenstaande
gevallen, kan het
nwaarschuwingslampje verkeerde
aanduidingen over een of meer
banden geven.
Om de procedure Reset uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR, het
Setupmenu openen (zie de
beschrijving in paragraaf “Display”). Na
afronding van de Resetprocedure
verschijnt op display het bericht “Reset
opgeslagen” wat aangeeft dat het
“inleren” is gestart.
Als het ITPMS inleren niet goed wordt
uitgevoerd, wordt het bericht niet
weergegeven.
WERKINGSCONDITIES
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
Page 53 of 224

51
BRANDSTOFAF-
SLUITSYSTEEM 8)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
❒ de afsluiting van de
brandstoftoevoer waarna de motor
afslaat
❒ automatisch ontgendelen van de
portieren
❒ inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem in werking
treedt, verschijnt er een bericht op het
display.
BELANGRIJK Controleer de auto
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
de auto of in de buurt van de tank.
Draai, na een botsing, de
contactsleutel op STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Volg deze procedure om de werking
van de auto te herstellen:
❒ draai de contactsleutel naar MAR;
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
in
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
uit
❒ schakel de richtingaanwijzer links in
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
in
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
uit
❒ schakel de richtingaanwijzer links in
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit
❒ contactsleutel op de stand OFF
gedraaid
❒ draai de contactsleutel naar MAR.PARKEERSENSOREN
18) 25)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 51 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een intermitterend
geluidssignaal.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij de auto komt. De zoemer
klinkt ononderbroken als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
minder is dan ongeveer 30 cm.
Het blijft constant als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
onveranderd blijft.
Als deze situatie de sensoren aan de
zijkant betreft, zal het signaal na
ongeveer 3 seconden stoppen om,
bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Page 54 of 224

KENNISMAKING MET DE AUTO
52
Versies met kleurendisplay
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm
van fig. 52 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave op
het instrumentenpaneel.
51DVDF0S0182c
52DVDF0S0459c
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in overeenstemming met de
afstand tot het obstakel en de plaats
hiervan ten opzichte van het voertuig.
Als een voorwerp wordt gedetecteerd
in de linker of rechter zone of midden
achter, toont het display een
knipperende boog in de
overeenkomende zone en klinkt er een
geluid.
Terwijl de auto het voorwerp benadert,
toont het display een of meer
knipperende bogen die de auto
benaderen, en het geluid klinkt
frequenter totdat deze onafgebroken
klinkt.
De kleur op het display hangt af van de
afstand van en de positie van het
obstakel.
De auto is dicht bij het obstakel
wanneer er een knipperende rode
boog verschijnt op het display (rechts,
in het midden of links) en een
ononderbroken geluid wordt gehoord.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
aangegeven.Storingsmeldingen
Alle storingen van de parkeersensoren
worden aangegeven zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld
door het aangaan van het lampje
è
(of het verschijnen van het pictogram
top het kleurendisplay) in het
instrumentenpaneel en het
bijbehorende bericht op het display
(voor bepaalde versies/markten.)
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt ingebracht.
Page 55 of 224

53
START&STOP-
SYSTEEM 19)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
❒ Met handgeschakelde
versnellingsbak:bij stationair
draaiende motor, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
❒ Met Dualogic versnellingsbak:
de motor wordt afgezet als hij stil
staat en het rempedaal is ingetrapt.
Deze toestand kan gehandhaafd
worden zelfs als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
versnellingspook in de stand N
staat.
OPMERKING: De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
❒ Het lampje
Uop het
instrumentenpaneel geeft aan dat
de motor gestopt is, en bij sommige
versies wordt deze aanduiding op
het display vermeld.
De motor opnieuw starten
❒ handgeschakelde
versnellingsbak:het
koppelingspedaal intrappen.❒ Met Dualogic versnellingsbak:als
de keuzehendel in de stand N, staat,
plaats hem dan in een willekeurige
versnelling, of laat anders het
rempedaal los of verplaats de
keuzehendel naar +, – of R.
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
❒ Het Start&Stop-systeem kan
ingeschakeld/uitgeschakeld worden
met de toets A - fig. 53 op het
dashboard.
Wanneer het systeem uitgeschakeld
is, gaat het lampje of symbool
T
branden.
❒ Bij sommige versies wordt de
informatie door het display verstrekt.
53DVDF0S0154c
Page 56 of 224

KENNISMAKING MET DE AUTO
54
TANKEN
21) 29)
BENZINE- EN
DIESELMOTOREN
fig. 54
Tankdop openen
❒ Het klepje openen;
❒ draai de contactsleutel linksom in het
slot en draai de dop B los;
❒ plaats tijdens het tanken de dop
zoals afgebeeld.
54DVDF0S033c
Benzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije benzine met
een octaangehalte niet lager dan
95 R.O.N. (EN228 specificatie).
Dieselmotoren
Gebruik uitsluitend diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
LPG-VERSIES
LPG-vulopening
De LPG-vulopening bevindt zich naast
de benzinevuldop.
Hij heeft een terugslagklep, die in het
feitelijke vullichaam zit.
55DVDF0S034c
Open, om de vulopening te bereiken,
de toegangsklep A-fig. 55 en draai de
dop B los.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens
het tanken:
❒ zet de motor af;
❒ trek de handrem aan;
❒ draai de contactsleutel op STOP;
❒ rook niet;
❒ geef het speciale verloopstuk aan
het personeel dat LPG tankt.
BELANGRIJK Voordat de tank met
LPG wordt gevuld, dient het
gekwalificeerde personeel te
controleren of het verloopstuk correct
op de vulopening is geschroefd.
BELANGRIJK Afhankelijk van het land
zijn er verschillende soorten
verloopstukken voor LPG-tankstations.
Het verloopstuk C-fig. 56 dat bij de
auto in een speciaal doosje wordt
geleverd, is speciaal ontworpen voor
het land waarin de auto verkocht is.
Als u in een ander land rijdt, moet u
uitzoeken welke soort adapter hier
gebruikt wordt.