Page 193 of 224

191
20)
Let op bij het monteren van aanvullende spoilers, lichtmetalen
velgen of niet originele wieldeksels: deze kunnen namelijk de
ventilatie van de remmen beperken, wat de remefficiëntie tijdens
hard remmen, herhaald remmen en op lange afdalingen
beïnvloedt. Let erop dat de slag van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
21) BRANDSTOF TANKEN
•Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van
de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met
het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te
ademen.
•Tijdens normaal onderhoud bereikt de katalysator hoge
temperaturen; daarom moet de auto niet worden geparkeerd op
ontvlambare materialen (gras, droge bladeren, dennenaalden,
etc.): brandgevaar.
•Maak geen gebruik van een mobiele telefoon in de buurt van
de benzinepomp: brandgevaar.
22) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
•Druk tijdens het rijden niet op de knop om de veiligheidsgordel
te openen.
•Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel
dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico
en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
•De gordelspanner kan slechts één maal gebruikt worden.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanners te laten vervangen nadat ze in werking zijn
getreden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die
echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
19) START&STOP SYSTEEM
•Raadpleeg steeds het Fiat Servicenetwerk alvorens de accu
te vervangen. Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties.
•Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de
voorste traverse. Wij adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in de auto bevinden.
Alle inzittenden moeten uit de auto stappen nadat de
contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid.
Controleer tijdens het tanken of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de STOP-stand staat.
•Als bij voertuigen met een Dualogic versnellingsbak de
motor automatisch op een helling is afgezet, dan moet hij
gestart worden door de versnellingspook
naar + of – te verplaatsen zonder –het rempedaal los te
laten.
Als bij modellen met een Dualogic versnellingsbak ook de Hill
Holder-functie aanwezig is, zal bij het stoppen op een helling
de motor niet automatisch afgezet worden, om deze functie
beschikbaar te stellen, die alleen werkt als de motor draait.
•Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
Page 194 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
192
instrumentenpaneel brandt (zie “Frontairbag passagierszijde” in het
hoofdstuk “Frontairbags”). Bovendien moet de passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
•Aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde is een etiket
aangebracht dat eraan herinnert dat de airbags verplicht
uitgeschakeld moeten worden als een naar achteren gericht
kinderzitje op de voorstoel wordt gemonteerd.
Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep aan passagierzijde in
acht (zie de paragraaf “Frontairbags”).
•Verplaats de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er
een kind op zit of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
24) MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE
•Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.
•Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar,
waarmee het zitje veilig met de stoel verankerd kan worden zonder
de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. Zie voor dit type
zitjes paragraaf “Een Isofix kinderzitje monteren” in het hoofdstuk
“Veiligheid”.
•Als een universeel ISOFIX-kinderzitje niet aan alle drie de
verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet
goed kunnen beschermen. In geval van een aanrijding zou het
kind ernstig gewond kunnen raken of zelfs kunnen overlijden.
•Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaande auto. Het kinderzitje
is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als de vergrendeling
hoorbaar vastklikt. Volg altijd de aanwijzingen op voor montage,
demontage en plaatsing die de fabrikant van de autostoel
verplicht is mee te leveren.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Voor optimale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet
worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken.
Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
•Travelling without wearing seat belts will increase the risk of
serious injury and even death in the event of an accident.
•Het demonteren of aanpassen van onderdelen van de
veiligheidsgordel of gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden
uitgevoerd door gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wendt
u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
•Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld
(bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de veiligheidsgordel
compleet met de verankeringen, bevestigingsbouten en de
gordelspanner worden vervangen. Ook als er geen zichtbare
schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn.
23) KINDEREN VEILIG VERVOEREN
ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje
achterstevoren op de passagiersstoel van auto’s met een
actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
Het wordt geadviseerd kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren, bij een ongeval biedt de achterbank
de meeste bescherming in geval van een botsing.
•Als een kind op de voorstoel in een tegen de rijrichting
gemonteerd kinderzitje vervoerd moet worden, dan is het
verplicht om de frontairbag aan passagierszijde uit te schakelen;
verzeker u ervan dat deze daadwerkelijk uitgeschakeld is door te
controleren of het speciale waarschuwingslampje op het
Page 195 of 224

193
•Mocht het nodig zijn een kind achterstevoren in een kinderzitje
op de passagiersstoel te vervoeren, moeten de front- en
zijairbags aan de passagierszijde worden uitgeschakeld via het
hoofdmenu op het display. Uitschakeling moet worden
gecontroleerd via het waarschuwingslampje dat op het
“centrale deel van het dashboard is gaan branden. Bovendien
moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
•Onjuiste montage van het kinderzitje kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij een ongeval kan het
kinderzitje loskomen en kan het kind zelfs dodelijk gewond raken.
Houd u, bij het monteren van kinderzitjes voor pasgeborenen of
kinderen, strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.
•Wanneer het kinderzitje niet in gebruik is, zet het dan vast met
de veiligheidsgordel of met de ISOFIX-bevestigingen, of verwijder
het uit het voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het interieur
liggen. Zo kan het in geval van abrupt remmen of een ongeval
geen letsel bij de inzittenden veroorzaken.
•Verplaats de stoel niet als er een kinderzitje is geplaatst:
verwijder altijd eerst het kinderzitje alvorens de stoel anders in te
stellen.
•Zorg er altijd voor dat het borstgedeelte van de
veiligheidsgordel niet onder de armen door of achter de rug van
het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de veiligheidsgordel het
kind niet vast kunnen houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de veiligheidsgordel altijd correct
omleggen.
•Gebruik één onderste verankeringspunt niet voor de installatie
van meer dan één kinderzitje.25) AIR BAG
•Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op
het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant
van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit
voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden
ernstig kunnen verwonden.
• ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van auto’s met een actieve
passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de achterbank te vervoeren: bij
een ongeval biedt de achterbank de meeste bescherming.
•Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto’s met een actieve passagiersairbag. Bij
een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs
de dood van het kind tot gevolg hebben.
•Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het
portier, de ruiten of in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
•Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
¬niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij
een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde
wijze geactiveerd worden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Page 196 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
194
•Dek de rugleuning van de voorstoelen niet af met extra
kleden als deze uitgerust zijn met zijairbags.
•Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en
houd niets in de mond (pijp, pen, enz.):
dit kan ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
•Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat
de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed
rechtop tegen de rugleuning gedrukt.
•Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of
overstromingen het airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
•Als de contactsleutel in stand MAR staat of wanneer de
motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt aangereden. Daarom
mag, wanneer de passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden.
Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden
tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Daarom
moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel.
Bovendien moet de voorste passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het
dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in
als het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij een
ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de
uitgebleven activering niet op een storing van het systeem.
•Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de
hand of in een automatisch wasapparaat).
• De activeringsdrempel van de frontairbag is hoger dan die van
de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in
werking.
•Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de
steunhandgrepen.
•De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt
hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden
ingeschakeld bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden de
inzittenden in die gevallen uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden.
•In sommige versies gaat in het geval van een storing van de led
“(bevindt zich op de plaat van het instrumentenpaneel), het
lampje ¬op het instrumentenpaneel branden en worden de
airbags aan de passagierszijde uitgeschakeld.
•Storing van het
¬waarschuwingslampje wordt aangeduid door
de inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal
bericht op het display van het instrumentenpaneel (of, bij
bepaalde versies, door de inschakeling van een knipperend
waarschuwingslampje voor een algemene storing).
In dat geval kan het lampje
¬mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Page 197 of 224

195
•Het “lampje van de airbag geeft de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje uit is, is de zijairbag
van de passagier actief: gebruik het Setup Menu om deze
zijairbag uit te schakelen (in dat geval gaat de led branden).
Wanneer de motor wordt gestart (sleutel in stand MAR),
brandt het waarschuwingslampje gedurende ongeveer 8
seconden, als ten minste 5 seconden na de vorige
uitschakeling zijn verstreken. Als dit niet het geval is, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als de motor binnen 5
seconden opnieuw wordt in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven. Controleer in dit geval
de correcte werking van het lampje, zet de motor af, wacht
minstens 5 seconden en start de motor weer.
Het controlelampje kan met verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De lichtsterkte kan ook
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
•Als de contactsleutel in stand MAR gedraaid is, gaat het
“waarschuwingslampje gedurende enkele seconden branden,
vervolgens als de passagiersairbag actief is moet het doven.
26) DE MOTOR STARTEN
•Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten
draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.
•Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is gestart;
om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
•Als bij auto’s met een Dualogic versnellingsbak de motor niet
gestart wordt met een ingeschakelde versnelling, klinkt een
waarschuwingssignaal om de bestuurder op mogelijk gevaar
te wijzen omdat de versnellingsbak automatisch in de vrijstand
gaat staan. •Deze startprocedure moet door ervaren personeel verricht
worden, aangezien verkeerde handelingen elektrische
ontladingen van aanzienlijke kracht kunnen veroorzaken.
Bovendien is accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd contact met
huid en ogen. Houd open vuur en brandende sigaretten uit de
buurt van de accu en veroorzaak geen vonken.
•Verwijder alle metalen voorwerpen (bijv. ringen, horloges,
armbanden), die zouden kunnen leiden tot een onbedoeld
elektrisch contact en daardoor ernstig letsel.
•Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst de
accu om ontploffing ervan te voorkomen. Als de accu bevroren is
geweest, moet door vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de behuizing
geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
27) HANDREM
• De auto moet geblokkeerd zijn na enkele klikken van de hendel,
als dat niet het geval is, contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk om te hendel af te laten stellen.
• Laat kinderen nooit zonder toezicht in het voertuig achter.
Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten en
neem deze mee. In geval van parkeermanoeuvres op wegen met
een helling, moeten de voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling omlaag), of in de
tegenovergestelde richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met wiggen of stenen.
28) MET GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste wijze te
schakelen. Daarom is het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de matten vlak liggen en dat ze
de slag van de pedalen niet hinderen.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Page 198 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
196
In dergelijke gevallen kan het lampje ¬mogelijk geen storingen in
de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
•Het knipperend
èwaarschuwingslampje aan duidt op
mogelijke ¬waarschuwingslampjesfouten. In dergelijke gevallen
kan het lampje ¬mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
Wanneer het lampje
vtijdens het rijden gaat branden (bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de display), zet
dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
•Wanneer het vwaarschuwingslampje (of v, voor bepaalde
versies/markten) gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo
spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km nadat het lampje voor het
eerst gaat branden, worden ververst. Het niet naleven van deze
instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de
garantie ongeldig maken. Vergeet niet dat het branden van dit lampje
niets te maken heeft met het oliepeil in de motor. Voeg dus absoluut
geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen.
•Pas de rijsnelheid aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en
neem de wegenverkeerswetgeving in acht. De motor afzetten terwijl het
DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van
het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie. Daarom wordt steeds aanbevolen te wachten tot het lampje
is gedoofd alvorens de motor af te zetten, zoals hiervoor is beschreven.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
•Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig
beschadigen en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken. Als het lampje gaat branden of het
E-symbool gaat
aan (bij bepaalde versies verschijnt ook een bericht op het
display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen. Als het lampje
onmiddellijk na het tanken gaat branden, kan het zijn dat er tijdens
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
29) AANHANGERS TREKKEN
•De ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle
over het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
•Breng, onder geen enkele voorwaarde, wijzigingen aan het
remsysteem van het voertuig aan om het remsysteem van de
aanhanger te regelen.
Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
30) WINTERBANDEN
De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie
“Q” is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie
“T” en 210 km/h voor winterbanden met de indicatie”H”.
De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden
gerespecteerd.
31) LAMPJES EN BERICHTEN
•Wanneer het lampje
xtijdens het rijden gaat branden (bij
sommige versies verschijnt ook een bericht op het display), zet
dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
•Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
¬gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen;
in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt
aantal gevallen, op verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat
het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
•Er wordt een faut in het
¬waaarschuwingslampje
aangegeven, overeenkomstig met de versie, door het ¬symbool dat op het display verschijnt of doordat het èwaarschuwingslampje gaat knipperen.
Page 199 of 224

197(GAAT DOOR)
het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
• Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde
band aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren. Het iTPMS ontslaat de bestuurder
niet van de verplichting om de bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet beschouwd worden als vervanging
voor het onderhoud of een veiligheidssysteem. De
bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden.
Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
• Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge
afname van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en
voorkom bruuske stuurbewegingen.
Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden op te pompen. Een te lage
bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto
op veilige manier te besturen beïnvloeden.
32) EEN WIEL VERVANGEN
•Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s
en monteer ook geen noodreservewielen van andere auto’s op
uw auto. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen.
Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit
harder dan 80 km/h.
•Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht
waarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en
de betreffende beperkingen zijn vermeld.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden.
Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard
wiel. Dek deze aanwijzingen niet af.” Monteer nooit een
wieldeksel op het noodreservewiel.
•Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen in
plaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die
geschikt is voor het velgtype.
•Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto
conform de plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden
moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer
wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een
helling of een slecht wegdek stilstaat.
•De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als een
ruimtebesparend reservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten.
De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km.
Hierna moet het noodreservewiel vervangen worden door een nieuw
exemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een ruimtebesparend reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt
gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is verboden.
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat
ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.
•Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel
worden gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, moet een achterwiel aan de voorkant worden
Page 200 of 224

BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
198
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
gemonteerd en moet het noodreservewiel aan de achterkant
worden gemonteerd. Op die manier kunnen, met twee
normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen
gemonteerd worden om deze noodsituatie op te lossen.
•Als het wieldeksel niet goed gemonteerd is, kan het tijdens
het rijden losraken. Voer nooit werkzaamheden aan het
ventiel uit. Steek nooit gereedschap tussen de velg en de
band. Controleer regelmatig de spanning van zowel de
banden als het ruimtebesparende reservewiel, in
overeenstemming met de spanningswaarden die zijn
aangegeven in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
•De krik is een gereedschap dat ontwikkeld en ontworpen is
voor het vervangen van een wiel, als een band lek of
beschadigd raakt, op het voertuig waarbij de krik is geleverd
of bij voertuigen van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere dingen op te
krikken, is ten strengste verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig of om
winterbanden te verwisselen voor zomerbanden of
andersom. Zorg dat u zich nooit bevindt onder het
opgekrikte voertuig. Als er werk onder het voertuig verricht
moet worden, neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk. Onjuiste plaatsing van de krik kan er toe
leiden dat het voertuig eraf valt: gebruik hem alleen op de
aangegeven plaatsen.
Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven
op het plaatje op de krik. Start de motor nooit wanneer het
voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer dan noodzakelijk is
opgekrikt, kan alles onstabieler worden, met het risico dat het
voertuig met een harde klap omlaag komt.
Dus, hef het voertuig slechts zo hoog op als nodig is om de
zone van het reservewiel te kunnen bereiken.
33) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO
• De informatie die vereist is door het voorschrift dat van
toepassing is, staat vermeld op het etiket van de verpakkingvan de Fix&Go kit. Lees het etiket op het busje vóór gebruik,
vermijd oneigenlijk gebruik. De kit dient gebruikt te worden door
volwassenen en mag niet gebruikt worden door kinderen.
BELANGRIJK: Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet. Vermijd
abrupt accelereren of remmen. De Fix&Go-kit voorziet in een
tijdelijke reparatie, daarom moet de band zo snel mogelijk
onderzocht en gerepareerd worden door een specialist. Alvorens
de kit te gebruiken, controleren of de band niet buitensporig
beschadigd is en dat de velg in goede conditie is, gebruik de kit
anders niet en bel pechverhelping. Verwijder vreemde
voorwerpen niet uit de band. Laat de compressor niet langer dan
20 minuten achter elkaar aan staan - oververhittingsgevaar.
34) EEN LAMP VERVANGEN
•Wijzigingen of reparaties aan het elektrische systeem die niet
correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden
met de technische systeemgegevens, kunnen storingen
veroorzaken die tot brand kunnen leiden.
•In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken,
kunnen er glassplinters wegschieten.
•Wegens het hoge voltage mag een gasontladingslamp (Xenon)
alleen door ervaren personeel vervangen worden: levensgevaar!
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
35) ZEKERINGEN VERVANGEN
•Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
•Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden
of ander materiaal.
•Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere
stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
•Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE)
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
•Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de
contactsleutel verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan
en/of zijn ontkoppeld.
(GAAT DOOR)