KENNISMAKING MET DE AUTO
12
AFKOELING HETE MOTOR
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later doven.
Het lampje of symbool op het display gaat branden wanneer de motor oververhit is, op sommige versies, samen met een
speciale melding op het display.
❒ Tijdens een normale ritbreng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het
reservoir onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam
en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir
staat. Controleer ook op de aanwezigheid van vloeistoflekken. Als het waarschuwingslampje bij de volgende keer
starten weer gaat branden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
❒ wanneer het voertuig onder veeleisende omstandigheden wordt gebruikt (bijv. bij het bergop trekken van een
aanhanger of wanneer de auto volgeladen is): ga langzamer rijden en, als het lampje blijft branden, breng de auto tot stilstand.
Stop gedurende twee of drie minuten met lopende motor en geef een beetje gas om de circulatie van de koelvloeistof te
vergemakkelijken, schakel vervolgens de motor uit. Controleer of het koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is.
BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele minuten te laten
draaien met het gaspedaal iets ingetrapt.
Op bepaalde versies wordt het speciale bericht weergegeven.
uu
{{
“DUALDRIVE” STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden, maar dit moet na enkele seconden doven.
Als het lampje, bij sommige versies samen met het bericht op het display blijft branden, zou de elektrische
stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om het stuurwiel te bedienen,
sturen blijft echter wel mogelijk.
Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Als het lampje tijdens het rijden gaat branden (bij sommige versies verschijnt er ook een speciaal bericht op het display) zou
de stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken. Hoewel het mogelijk blijft de auto te besturen, kan het draaien van het
stuurwiel meer inspanning vereisen: neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan het branden van het lampje op het instrumentenpaneel te wijten zijn
aan andere factoren dan de elektrische stuurbekrachtiging. Breng in dergelijke gevallen de auto tot stilstand (indien in
beweging), zet de motor af en wacht ongeveer 20 seconden alvorens de motor opnieuw te starten.
Als het waarschuwingslampje blijft branden, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld moet de stuurbekrachtiging worden geïnitialiseerd. Het lampje gaat branden
om dit aan te geven. Ga hiervoor als volgt te werk: draai het stuurwiel van het ene uiteinde naar het andere terwijl op een
rechtlijnig traject van ongeveer honderd meter wordt gereden.
KENNISMAKING MET DE AUTO
16
UITSCHAKELING Start&Stop-SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten)
De uitschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangeduid door het gaan branden van het lampje of het symbool op
het display samen met een speciaal bericht op het dislpay op sommige versies.
TT
START&STOP SYSTEEM ACTIEF (voor bepaalde versies/markten)
Dit lampje vast gaat branden, verschijnt er ook een bericht op het display, op sommige versies, als er een storing is in het
Start&Stopsysteem.
UU
STORING INSPUIT/ EOBD SYSTEEM FAULT
Onder normale omstandigheden gaat het lampje branden als de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid. Het moet
doven nadat de motor is gestart.
Het lampje blijft branden of gaat branden tijdens het rijden, op sommige versies samen met een speciaal bericht op het
display, als het inspuitsysteem niet goed werkt. In het bijzonder duidt een continu brandend lampje op een storing in het
inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden tot overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte
rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik.
Onder deze omstandigheden kan met gematigde snelheid verder gereden worden zonder te veel eisen aan de motor te
stellen.
Het langdurig rijden met brandend lampje kan schade veroorzaken.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Alleen benzinemotoren
Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat de katalysator beschadigd kan zijn.
Als het waarschuwingslampje knippert moet het gaspedaal worden losgelaten om het motortoerental te verlagen, totdat het
lampje niet meer knippert. Rijd verder met gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het
opnieuw gaan knipperen van het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. START&STOP SYSTEEMSTORING (versies met kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)
Het symbool verschijnt samen met een bericht op het display op sommige versies, als er een storing is in het
Start&Stopsysteem. Ga zo gauw mogelijk naar een Fiat Servicenetwerk.
jj
UU
19
ESC-SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later doven.
Inschakeling ESC-systeem
Het lampje gaat tijdens het rijden knipperen om aan te geven dat het ESC systeem in werking is getreden.
Storing ESC-systeem
Als het lampje niet uit gaat of blijft branden samen met de LED op de knop ASR OFF tijdens het rijden.
Op het display verschijnt een bijbehorend bericht.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Storing Hill Holder
Dit lampje gaat branden, bij sommige versies verschijnt er ook een bericht op het display, als er een storing is in het Hill
Holdersysteem.
Neem in dat geval zo snel mogelijk contact op met een Fiat Servicenetwerk. Storing parkeersensor
Het waarschuwingslampje gaat branden en er verschijnt een bericht op het display wanneer er een storing van een
parkeersensor gedetecteerd wordt.
Start&Stop-systeemfout (versies met multifunctioneel display)
Een storing van het systeem wordt aangegeven door het aangaan van het lampje. Een speciaal bericht verschijnt op het
instrumentenpaneel.
Storing waarschuwingslampje Airbag (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat knipperen wanneer een fout van het
¬waarschuwingslampje wordt waargenomen.
ESCESC
SLIJTAGE REMBLOKKEN
Het lampje gaat branden samen met een bijbehorend bericht op het display, als de remblokken van de voor- of
achterremmen (voor bepaalde versies/markten) versleten zijn.
Laat ze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
dd
KANS OP GLAD WEGDEK
Het symbool verschijnt op het display (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) wanneer de buitentemperatuur
gelijk is aan of lager is dan 3°C.
èè
(versioni
con display
multifunzionale)
(versioni
con display
a colori)
KENNISMAKING MET DE AUTO
28
FIAT CODE
SYSTEEM
Het Fiat Code systeem is een
elektronische startblokkering die de
beveiliging tegen diefstalpogingen
verbetert. Het systeem wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de
contactsleutel wordt verwijderd. Elke
keer dat de motor wordt gestart door de
sleutel naar de stand MAR te draaien,
stuurt de regeleenheid van het Fiat
CODE-systeem een herkenningscode
naar de motorregeleenheid om de
startblokkering uit te schakelen.
Als de code tijdens het starten niet
correct wordt herkend, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel branden.
Draai in dit geval de sleutel naar STOP en
vervolgens naar MAR; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer dan nogmaals
met een van de andere geleverde
sleutels. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog steeds
niet gestart kan worden.
OPMERKING elke sleutel heeft een
specifieke code die in de regeleenheid
van het systeem moet worden
opgeslagen.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om nieuwe sleutels
(maximaal 8) te laten opslaan.
CONTACTSLOT
De sleutel kan naar 3 verschillende
standen worden gedraaid, fig. 10:
❒ STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden, stuur
geblokkeerd. Sommige elektrische
apparaten (bijv. autoradio, centrale
portiervergrendeling enz.) kunnen
werken;
❒ MAR: rijstand.
Alle elektrische apparaten/systemen
kunnen werken;
❒ AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een
beveiliging: als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet de sleutel
teruggedraaid worden naar de stand
STOP om opnieuw te kunnen starten.
10DVDF0S011c
Door te drukken op knop B gaat de
metalen baard open/dicht.
Druk kort op knop
Ë: ontgrendeling
van de portieren en achterklep,
tijdgestuurde inschakeling
binnenverlichting en dubbel knipperen
van de richtingaanwijzers (voor
bepaalde versies/markten).
Druk kort op knop
Á: vergrendeling op
afstand van de portieren en achterklep,
uitschakeling interne plafondverlichting
en eenmaal knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).
Druk op knop R: op afstand openen
van de bagageruimte en tweemaal
knipperen van de richtingaanwijzers.
9DVDF0S0105c
33
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
3) 2)
Druk op knop A-fig. 22 om de
klimaatregeling in en uit te schakelen.
OPMERKING Een optimale
koeling/verwarming van het interieur
kan mogelijk niet verzekerd zijn bij
werking van het Start&Stop-systeem.
Om voorrang te geven aan de werking
van de klimaatregeling, moet het
Start&Stop-systeem uitgeschakeld
worden.
LUCHTRECIRCULATIE
(draaiknop B-fig. 22)
TRecirculatie binnenlucht
ULuchttoevoer van buiten
Gebruik de luchtrecirculatie voor
optimale prestaties van de
airconditioning.
Plaats de recirculatie
op Uom de ruiten te ontwasemen.
BELANGRIJK In warm en vochtig weer
kan als koude lucht op de voorruit
wordt geblazen aan de buitenzijde
condensatie ontstaan, waardoor het
zicht wordt beperkt. A draaiknop ventilatorsnelheid en drukknop inschakeling/uitschakeling airconditioning
B draaiknop recirculatie / luchttoevoer van buitenaf
C draaiknop luchtverdeling
μ uchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om
de borst en het gelaat tijdens het warme seizoen te verkoelen.
∑ verdeling tussen de roosters in de beenruimte (warmste lucht) en de roosters op het
dashboard (koelste lucht).
∂naar de roosters in de beenruimte. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich
naar boven toe te verspreiden, warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op,
waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
∏verdeling tussen de roosters in de beenruimte en de roosters van de voorruit en de
voorste zijruiten. Dit type verdeling biedt een doeltreffende verwarming van het interieur
en voorkomt dat de ruiten beslaan.
- luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te
ontwasemen of te ontdooien.
D knop verwarmde achterruit
E draaiknop temperatuurregeling
22DVDF0S146c
KENNISMAKING MET DE AUTO
34
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
3) 2)
AUTOMATISCHE
WERKING
Druk op de knop AUTO I-fig. 23.
Kies de gewenste temperatuur door op
de knoppen B voor
temperatuurregeling te drukken.
Het systeem behoudt automatisch de
ingestelde temperatuur.
OPMERKING De klimaatregeling kan
indien nodig de Start&Stop-functie
uitschakelen om een voldoende
comfortabel klimaat in het interieur te
garanderen.
LUCHTRECIRCULATIE
(drukknop H-fig. 23)
Gebruik de luchtrecirculatie voor
optimale prestaties van de
airconditioning.
❒ Led op knop aan = recirculatie aan
❒ Led op knop uit = recirculatie uit.
Schakel de functie uit om de ruiten te
ontwasemen.
23
EF
ABC
D
HG
I
DVDF0S147c
A compressor klimaatregeling;
B Instelling temperatuur
C Instelling ventilatorsnelheid
D luchtverdeling voorruit
E luchtverdeling interieur
F achterruitverwarming
G uit
H luchtrecirculatie
I automatische werking
BELANGRIJK In warm en vochtig weer kan als koude lucht op de voorruit wordt geblazen
aan de buitenzijde condensatie ontstaan, waardoor het zicht wordt beperkt.
24
1
2
DVDF0S008c
35
Met de keuzeschakelaar in de AUTO-
stand, worden de dimlichten in de
koplampen en de contourlichten
bestuurd door de schemersensor.
GROOTLICHT
❒ Druk met de ring in de stand
2de hendel naar voren naar
het dashboard toe. Het
waarschuwingslampje
1op het
instrumentenpaneel zal gaan branden.
❒ Voor voertuigen met de
AUTO-functie: met de ring in de
AUTO-positie enhet dimlicht aan, de
hendel naar voren duwen richting
het dashboard.
❒ Als de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken gaan ze uit.
Grootlichtsignaal
❒ Trek voor het grootlichtsignaal de
hendel naar het stuurwiel (instabiele
stand).
PARKEERLICHTEN
Deze lampen kunnen ingeschakeld
worden met de startschakelaar in de
STOP-positie of met de sleutel
verwijderd, door de linker hendelring
eerst naar de positie te bewegen
(of de AUTO-positie als het voertuig geen
schemersensor heeft) en dan naar positie
2. Het waarshuwingslampje 3gaat
branden op het instrumentenpaneel.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
❒ omhoog a: schakelt de rechter
richtingaanwijzer in;
❒ omlaag b: schakelt de linker
richtingaanwijzer in.
RIJBAANWISSELFUNCTIE
❒ Druk, om het verwisselen van
rijbaan aan te geven, de hendel
korter dan een halve seconde
omhoog of omlaag (onstabiele
stand) om de richtingaanwijzer aan
betreffende zijde 3 keer te doen
knipperen en vervolgens
automatisch te stoppen.
FOLLOW ME HOME
Met deze functie kan de ruimte vóór de
auto een bepaalde periode worden
verlicht.
Inschakelen
Het “Follow Me Home” systeem wordt
ingeschakeld door de hendel fig. 25
naar het stuurwiel te trekken, tot de
eindaanslag. Deze functie kan binnen 2
minuten nadat de motor is afgezet
ingeschakeld worden. Met deze functie
kunnen de verlichting en het dimlicht
worden ingeschakeld.
BUITENVERLICHTING
DAGVERLICHTING 7)
❒ Voor voertuigen met de
AUTO-functie: met de sleutel in de
MAR-positie en de ring in de
O-positie gedraaid, gaan de
dagrijlichten automatisch aan.
❒ Voor voertuigen met de
AUTO-functie: de dagrijlichten
worden automatisch ingeschakeld
door de schemersensor wanneer de
ring in de AUTO-positie staat.
DIMLICHT KOPLAMPEN/
STADSLICHT
❒ Draai, met de contactsleutel in
MAR, de draaischakelaar naar 2.
Het controlelampje
3op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer het dimlicht brandt,
schakelt de dagrijverlichting uit.
KENNISMAKING MET DE AUTO
38
Bij ingeschakelde ruitenwisser voor en
ingeschakelde achteruitversnelling, is
de werking van de achterruitwisser op
dezelfde wijze continu.
“Intelligente” wis-/wasfunctie
❒ Trek de hendel naar het dashboard
en houd hem in deze stand om de
achterruitsproeier in te schakelen.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
4)
De sensor wordt geactiveerd wanneer
startinrichting op MAR is gedraaid en
wordt gedeactiveerd in de STOP
stand.
29DVDF0S0217c
Dit is een systeem achter de
binnenspiegel fig. 30 in contact met de
voorruit. Deze kan de aanwezigheid
van regen meten en dientengevolge
het automatisch ruitenwissen beheren
afhankelijk van de hoeveelheid water
op de voorruit.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.
AUTOMATISCH WISSEN
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakelen
De gebruiker kan automatisch wissen
kiezen door het bewegen van het
rechter stuur fig. 28 naar de AUTO (B)
positie. De bestuurder wordt
geïnformeerd over de inschakeling van
de automatische wisregeling door een
enkele slag van de ruitenwissers.
30DVDF0S0215c
Gevoeligheidsaanpassing
De regensensorgevoeligheid kan
worden aangepast via het displaymenu
of op het UconnectTM 5" of 7”
systeem.
Blokkering
Als de starterschakelaar naar de
STOP-positie wordt bewogen en de
rechterstuurwielhendel in de AUTO (B)
positie laat, wanneer het voertuig de
volgende keer wordt gestart
(startschakelaar in de MAR-positie),
kan geen wiscyclus schade aan het
systeem voorkomen als de voorruit
handmatig wordt gewassen of als er ijs
op zit. Om de automatische wismodus
in te schakelen:
❒ De rechter stuurwielhendel in een
andere positie zetten dan AUTO en
dan terug naar de AUTO-positie;
❒ door harder dan 5 km/h te rijden,
wanneer de sensor regen
detecteert.
Uitschakelen
De gebruiker kan automatisch wissen
uitschakelen door het rechter stuurwiel
naar een andere positie dan de AUTO-
positie te bewegen.