159
Ga hiervoor als volgt te werk: maak de
stekker A fig. 142 (door het indrukken
van knop B) van de sensor C voor
bewaking van de accustatus op de
minklem D van de accu los. Deze
sensor mag nooit van de accu
losgemaakt worden, behalve als de
accu wordt vervangen.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit
142DVDF0S0157c
ACCU
39) 24) 3)
Het voertuig is voorzien van een
onderhoudsarme accu: onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft er niet
bijgevuld te worden met elektrolyt en
gedestilleerd water.
ACCULADING EN
ELEKTROLYTNIVEAU
CONTROLEREN
De werkzaamheden moeten
uitgevoerd worden zoals beschreven in
dit Instructieboek en uitsluitend door
gespecialiseerd personeel.
Het bijvullen mag uitsluitend door
gespecialiseerd personeel bij een Fiat
Servicenetwerk worden verricht.
DE ACCU VERVANGEN
Vervang indien nodig de accu door
een andere originele accu met
dezelfde specificaties.
Als de accu vervangen wordt door
een accu met andere specificaties,
dan zijn de onderhoudsintervallen die
in het “Onderhoudsschema” van dit
hoofdstuk zijn vermeld, niet meer
geldig.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu voor het onderhoud.
STILSTAND VAN HET
VOERTUIG
(VOERTUIGEN MET
START&STOP
SYSTEEM)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt
vervangen), moet speciale aandacht
besteed worden aan het loskoppelen
van de stroomvoorziening van de
accu.
TECHNISCHE GEGEVENS
184
BRANDSTOFVERBRUIK - CO2 EMISSIES
De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in de tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in
overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
CO
2 S-EMISSIE EN VERBRUIK VOLGENS DE HUIDIGE EUROPESE RICHTLIJN
0.9 TwinAir 60 HP Start&Stop* 4.6 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 65 HP Start&Stop 5.2 3.5 4.1 96
0.9 TwinAir 80 HP Start&Stop* 4.5 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 80 HP Dualogic 4.4 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 85 HP Start&Stop 4.6 3.4 3.8 90
0.9 TwinAir 85 HP Dualogic 4.3 3.5 3.8 88
0.9 TwinAir 105 HP Start&Stop 5.5 3.5 4.2 99
1.2 8V 69 HP 6.2 4.2 4.9 115
1.2 8V 69 HP Start&Stop 5.5 4.3 4.7 110
1.2 8V 69 HP Dualogic 6.0 4.1 4.8 111
1.2 8V 69 HP Dualogic Start&Stop 5.4 4.0 4.5 105
1.2 8V 69 HP LPG 6.3 (**) / 8.1 (***) 4.3 (**) / 5.5 (***) 5.0 (**) / 6.5 (***) 117 (**) / 104 (***)
1.2 8V 69 HP EVO2 S&S 4.8 4.0 4.3 99
1.4 16V 100 HP* 7.7 5.1 6.1 140
1.4 16V 100 HP Dualogic* 7.1 5.0 5.8 135
1.4 16V 100 HP Dualogic Start&Stop* 6.7 5.0 5.6 130
1.3 16V Multijet 95 HP Start&Stop EURO 5 4.6 3.0 3.6 95
1.3 16V 78 HP / 95 HP EURO 6 4.1 3.0 3.4 89
VersiesStad
liter/100 kmBuitenwegen
liter/100 kmGecombineerd
liter/100 kmCO2 -emissies
g/km
*Voor bepaalde versies/markten (**) Benzine (***) LPG
De verbruikscijfers in de tabel hebben betrekking op de AUTO-ECO-werkingslogica van de 1.2 8V Dualogic en de AUTO-werkingslogica van
de 1.4 16V Dualogic. De CO
2-emissiegegevens hebben betrekking op het gecombineerde gebruik.
191
20)
Let op bij het monteren van aanvullende spoilers, lichtmetalen
velgen of niet originele wieldeksels: deze kunnen namelijk de
ventilatie van de remmen beperken, wat de remefficiëntie tijdens
hard remmen, herhaald remmen en op lange afdalingen
beïnvloedt. Let erop dat de slag van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
21) BRANDSTOF TANKEN
•Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van
de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met
het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te
ademen.
•Tijdens normaal onderhoud bereikt de katalysator hoge
temperaturen; daarom moet de auto niet worden geparkeerd op
ontvlambare materialen (gras, droge bladeren, dennenaalden,
etc.): brandgevaar.
•Maak geen gebruik van een mobiele telefoon in de buurt van
de benzinepomp: brandgevaar.
22) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
•Druk tijdens het rijden niet op de knop om de veiligheidsgordel
te openen.
•Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel
dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico
en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
•De gordelspanner kan slechts één maal gebruikt worden.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanners te laten vervangen nadat ze in werking zijn
getreden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die
echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
19) START&STOP SYSTEEM
•Raadpleeg steeds het Fiat Servicenetwerk alvorens de accu
te vervangen. Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties.
•Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de
voorste traverse. Wij adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in de auto bevinden.
Alle inzittenden moeten uit de auto stappen nadat de
contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid.
Controleer tijdens het tanken of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de STOP-stand staat.
•Als bij voertuigen met een Dualogic versnellingsbak de
motor automatisch op een helling is afgezet, dan moet hij
gestart worden door de versnellingspook
naar + of – te verplaatsen zonder –het rempedaal los te
laten.
Als bij modellen met een Dualogic versnellingsbak ook de Hill
Holder-functie aanwezig is, zal bij het stoppen op een helling
de motor niet automatisch afgezet worden, om deze functie
beschikbaar te stellen, die alleen werkt als de motor draait.
•Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
199(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept.
•Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voor
het slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de auto
over korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de verkeerswetgeving (starre stang), om de auto over de weg te
verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of
voor transport met takelwagen. Het sleepoog MAG NIET worden
gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. onverharde wegen) te
slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels
of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen twee
voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.
38) ELEKTRONISCHE CRUISE CONTROL
•Beweeg de versnellingspook nooit naar de vrijstand terwijl het
systeem actief is.
• Indien zich een storing van het systeem voordoet, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
• De elektronische Cruise Control kan gevaarlijk zijn als het
systeem geen constante snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het voertuig en ongevallen.
Gebruik het systeem niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel
of sneeuw bedekt of glad wegdek.
39) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN
•Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. •Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen
(airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem
(motor, versnellingsbak) of stuurinrichting doorbrandt, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
36) ACCU OPLADEN
•Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het opladen van de accu
moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur en vonken: brand- en ontploffingsgevaar.
•Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst
de accu om ontploffing ervan te voorkomen.
Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam
personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
37) SLEPEN VAN DE AUTO
•Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad
zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de
schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.
•Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op MAR en
vervolgens op STOP worden gezet, zonder de sleutel uit het
contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt
genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd.
•Vergeet niet dat tijdens het slepen de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal en het stuurwiel.
•Gebruik voor het slepen geen flexibele kabels en vermijd
bruuske bewegingen.
•Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden beschadigd.
•Tijdens het slepen van het voertuig moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen worden, zowel voor wat
betreft de sleepvoorziening als het gedrag op de weg.
201
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
44) TECHNISCHE SPECIFICATIES – RIM PROTECTOR
BANDEN (MET VELGBESCHERMERS)
Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met
veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden
gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd.
Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot
een plotselinge afname van de bandenspanning.
45) LPG •Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijke
beperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto’s die rijden
op gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie.
•Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes
(benzine/LPG) tijdens het starten van de motor.
•Het LPG-toevoersysteem is uitgerust met een
“verbruiksfunctie” die verbonden is met het led-display van het
LPG-niveau op de schakelaar; deze functie wordt alleen
ingeschakeld nadat er een aanzienlijke variatie in het
brandstofniveau is gedetecteerd.
Het wordt dus aanbevolen bij de eerstvolgende tankbeurt de
tank volledig met LPG te vullen om een “nauwkeurigere”
indicatie van het niveau te verkrijgen.
•Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van
werking op LPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk
naar een Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren
en eventuele systeemstoringen uit te sluiten.
46
) SYSTEMEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET MILIEU
•Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator
en het dieselroetfilter (DPF) zeer heet. Parkeer het voertuig dus
niet op licht ontvlambaar materiaal (bijv. gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.) om het gevaar van brand te voorkomen.
47) MULTIMEDIA
•Volg de voorziene veiligheidsvoorschriften, want anders
kunnen de inzittenden ernstig gewond raken of kan het systeem
beschadigd raken. •Als het volume te hoog staat, kan dat gevaarlijk zijn.
Stel het volume zo af dat omgevingsgeluiden (bijv. claxons,
ambulances, politievoertuigen enz.) nog hoorbaar zijn.
•Indien aanwezig, my:Car app is niet bedoeld om
instructieboekje van de eigenaar van het voertuig te vervangen.
•Voer geen andere handelingen tijdens de installatie uit en wacht
tot de bewerking is afgerond om een correcte werking van de
radio te verzekeren.
48) iTPMS-SYSTEEM
•Als het systeem een spanningsafname van een of meer banden
aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de
banden altijd te controleren.
•Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om
de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als vervanging voor het onderhoud of een
veiligheidssysteem.
•De bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de bandenspanning
nadien nogmaals bij koude banden.
•Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband). In dit
geval de auto stoppen door voorzichtig
te remmen en abrupt sturen te vermijden.
•Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag
is: het is niet in staat om de banden op te pompen.
•Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik,
verlaagt de duur van het loopvlak en kan het vermogen om de
auto op veilige manier te besturen beïnvloeden.
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
204(GAAT DOOR)
• Als het waarschuwingslampje mna het starten of na
langdurig “aanzwengelen” 60 seconden knippert, duidt dit op
een defect van de gloeibougies.
Als de motor start kan de auto normaalgebruikt worden, maar
moet men zo snel mogelijk naar een Fiat Servicepunt gaan.
• Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
• Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met
name de regeleenheden van de ontsteking en de brandstoftoevoer.
• Verbind de startkabel niet met de minklem (–) van de lege
accu. De afgegeven vonk kan explosie van de accu tot gevolg
hebben en ernstige schade veroorzaken.
Gebruik alleen het specifieke massapunt; gebruik geen
andere blootgestelde metalen onderdelen.
• Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren
met turbocompressor, schadelijk.
14) GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK MANUAL EN
DUALOGIC
• Rijd niet met de hand op de versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan leiden
tot slijtage van de interne onderdelen van de versnellingsbak.
• Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk in geval van een storing in de versnellingsbak
om het systeem te laten controleren.
• Houd de hand niet langer op de versnellingspook dan strikt
noodzakelijk is voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
• Door onjuist gebruik van de peddels (peddels naar het
dashboard geduwd) kunnen deze afbreken.• Om de werking van de koppeling te sparen mag men het
gaspedaal niet gebruiken om de auto stil te houden (bijv.):
bij stilstand op een helling); de koppeling kan dan oververhit en
beschadigd raken; gebruik in dit geval het rempedaal en bedien
het gaspedaal alleen als u gereed bent om weg te rijden.
• Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de berichten
op het display niet verdwijnen.
15) SNEEUWKETTINGEN
• Beperk de snelheid wanneer er sneeuwkettingen zijn
gemonteerd; overschrijd de 50 km/h niet.
• Bedien het gaspedaal uiterst voorzichtig als sneeuwkettingen
gemonteerd zijn; voorkom of beperk het risico op doorslippen van
de aandrijfwielen die breuk van de ketting en bijgevolg
beschadiging van de carrosserie of de mechanische onderdelen
kunnen veroorzaken.
• Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te
beschadigen.
16) STOPCONTACT
Het stopcontact is geschikt voor accessoires met een maximum
vermogen van 180 W (maximum stroomverbruik 15 A).
17) DIESELFILTER
Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig
beschadigen en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken.
Als het lampje of het symbool
Eop het kleurendisplay gaat
branden, neem dan onmiddellijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(DOORGEGAAN)
INHOUD
216
– Regensensor ...............................................................38
– Automatisch wissen ....................................................39
Dak .................................................................................39
– Dak met vast glaspaneel...............................................39
– Schuifdak.....................................................................40
Vouwdak.........................................................................41
Portieren ........................................................................44
Elektrische ruitbediening .................................................45
Bagageruimte............................................................... 45
– Soft-touch handgreep..................................................45
Imperiaal/skidrager .........................................................46
Motorkap .......................................................................47
Bedieningselementen .....................................................47
– Elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive ......................47
– ECO-functie ................................................................48
– SPORTfunctie ............................................................48
– Alarmknipperlichten .....................................................48
– Mistlampen/mistachterlicht ....................................48-49
ABS-systeem .................................................................49
ESC-systeem..................................................................49
iTPMS-systeem...............................................................50
Brandstofafsluitsysteem..................................................51
Parkeersensoren ............................................................52
Start&Stop systeem........................................................53
– Werkingsmodus...........................................................54
– Handmatig in en uitschakelen.......................................54
Tanken ..........................................................................54
– Diesel- en benzineversies..............................................54
– LPG-versies.................................................................55 Versie met LPG-systeem.................................................56
– Inleiding .......................................................................56
– Passieve veiligheid / actieve veiligheid...........................56
– LPG-tank.....................................................................57
– Keuze van brandstoftoevoer/ benzine of LPG ...............57
Multimedia.................................................................... 58
– Tips, bedieningen en algemene informatie ....................58
– USB-bron.....................................................................60
– Uconnect™ 3” Radio ................................................. 61
– Uconnect™ 5” Radio / Radionav ............................... 68
– Uconnect™ 7” HD LIVE - HD NAV LIVE...................... 83
Officiële typegoedkeuringen........................................... 98
Mopar® Connect.......................................................... 99
VEILIGHEID
Beschermingssystemen inzittenden...............................101
Veiligheidsgordels en gordelspanners............................101
– Veiligheidsgordels ......................................................101
– SBR systeem..............................................................102
– Gordelspanners .........................................................102
– Krachtbegrenzers ......................................................103
– Algemene waarschuwingen voor het gebruik van de
veiligheidsgordels..................................................... 103
– Onderhoud van de veiligheidsgordels..........................104
Kinderzitjes ...................................................................104
– Veilig kinderen vervoeren ...........................................104
– Een kinderzitje met veiligheidsgordels plaatsen.......... 105