53
START&STOP-
SYSTEEM 19)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
❒ Met handgeschakelde
versnellingsbak:bij stationair
draaiende motor, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
❒ Met Dualogic versnellingsbak:
de motor wordt afgezet als hij stil
staat en het rempedaal is ingetrapt.
Deze toestand kan gehandhaafd
worden zelfs als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
versnellingspook in de stand N
staat.
OPMERKING: De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
❒ Het lampje
Uop het
instrumentenpaneel geeft aan dat
de motor gestopt is, en bij sommige
versies wordt deze aanduiding op
het display vermeld.
De motor opnieuw starten
❒ handgeschakelde
versnellingsbak:het
koppelingspedaal intrappen.❒ Met Dualogic versnellingsbak:als
de keuzehendel in de stand N, staat,
plaats hem dan in een willekeurige
versnelling, of laat anders het
rempedaal los of verplaats de
keuzehendel naar +, – of R.
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
❒ Het Start&Stop-systeem kan
ingeschakeld/uitgeschakeld worden
met de toets A - fig. 53 op het
dashboard.
Wanneer het systeem uitgeschakeld
is, gaat het lampje of symbool
T
branden.
❒ Bij sommige versies wordt de
informatie door het display verstrekt.
53DVDF0S0154c
67
Instellingen
Druk op toets MENU op het
frontpaneel voor de weergave van het
menu “Instellingen”.
OPMERKING De weergegeven menu-
items hangen van de versie af.
Het menu omvat de volgende opties:
❒ Systeeminstellingen: Taal, Terug
naar standaardwaarde, Systeem
uitschakelen, Volumelimiet bij
starten, Radio Automatisch Aan.
❒ Radio Menu: Browse FM-stations,
Verkeersinformatie, Regionaal,
Alternatieve Frequentie (AF).
❒ Met Vertrag. uitsch. radio:
kan het systeem gedurende een
van te voren ingestelde tijdsduur
ingeschakeld blijven nadat de
contactsleutel naar STOP is
gedraaid.
Audio modus
Druk kort op de toets AUDIO op het
frontpaneel om het menu instellingen
“Audio” te openen.
Het menu omvat de volgende opties:
❒ HOOG: regeling hoge tonen;
❒ MID: regeling middelhoge tonen;
❒ BASS: regeling van lage tonen;
❒ BALANCE: balancering van
speaker rechts/links;
❒ SVC: snelheidsaanpassing volgens
voertuigsnelheid;
❒ LOUDNESS: audio verbetering bij
laag volume;
❒ AUX OFFSET (waar aanwezig):
Voor het aanpassen van het volume
van het draagbare apparaat aan
dat van de andere bronnen.
KENNISMAKING MET DE AUTO
90
❒ zoek naarUconnect™op het
Bluetooth®audio-apparaat
(tijdens de koppelingsfase verschijnt
op het scherm de voortgang van
het proces);
❒ voer, als het audioapparaat hierom
vraagt, de PIN-code in die wordt
getoond op het display van het
systeem of bevestig de op het
apparaat getoonde PIN;
❒ wanneer de koppelingsprocedure
met succes is voltooid, wordt de
gebruiker gevraagd “Deze uw
favoriet maken”?. Als “Ja” wordt
geselecteerd als antwoord op de
vraag, wordt het Bluetooth®
apparaat geregistreerd als favoriet
(het apparaat zal voorrang hebben
op de andere toestellen die later
gekoppeld zijn). Als "Nee" wordt
geselecteerd, wordt de prioriteit op
basis van de volgorde van
verbinding bepaald. Het laatst
verbonden apparaat heeft de
hoogste prioriteit;
❒ een audioapparaat kan ook
gekoppeld worden door te drukken
op “Telefoon” grafische knop op het
display en door het selecteren van
“Instellingen” of door in het
“Instellingen”-menu
“Telefoon/Bluetooth®” te
selecteren.BELANGRIJK als de Bluetooth®
verbinding tussen telefoon en systeem
verloren is gegaan, raadpleeg dan het
handboek van de mobiele telefoon.
OPMERKING: De radio kan het
nummer dat wordt gespeeld
veranderen door het wijzigen van het
naam-apparaat in de
Bluetoothinstellingen van de telefoon
(waar voorzien), als het apparaat is
aangesloten via USB na de
bluetoothverbinding.
USB BRON
Om de USB-modus te activeren, moet
het betreffende apparaat worden
gestoken in de USB-poort die zich op
de tunnelconsole bevindt.
Als een USB apparaat bij
ingeschakeld systeem wordt
ingebracht, zullen de nummers die op
het apparaat aanwezig zijn afgespeeld
worden.
AUX-BRON
(waar aanwezig)
Om de AUX-modus in te schakelen,
een geschikt apparaat aansluiten op
de AUX-aansluiting in het voertuig.
Als een apparaat wordt ingebracht met een
AUX-stekker, dan begint het systeem de
aangesloten AUX-bron af te spelen als
deze niet al aan het afspelen is.
Stel het volume in met de toets/knop
gop het voorpaneel of met de
volume-instelkop op het aangesloten
apparaat.
De functie "AUX Volume Offset" (waar
aanwezig) kan alleen worden
geselecteerd in de radiomodus als de
AUX-bron actief is.
BELANGRIJKDe functies van het
apparaat dat aangesloten is op het
AUX-stopcontact worden rechtstreeks
geregeld door het apparaat zelf; het is
niet mogelijk om nummer/map/playlist
te veranderen of start/einde/pauze te
bedienen met de bedieningstoetsen op
het voorpaneel of die op het stuurwiel.
Laat de kabel van uw draagbare speler
niet in de AUX-aansluiting zitten om
mogelijk geruis van de luidsprekers te
voorkomen.
TELEFOONMODUS
ACTIVERING TELEFOONMODUS
Druk op de knop “Telefoon” op het
display om de telefoonmodus in te
schakelen.
OPMERKING Als u de lijst met mobiele
telefoons en ondersteunde functies wilt
te raadplegen, gaat u naar de website
www.DriveUconnect.eu
STARTEN EN RIJDEN
126
DE GEWENSTE
SNELHEID
INSCHAKELEN
Ga als volgt te werk:
❒ Schakel het systeem in door ring
C fig. 95 omlaag te draaien.
❒ draai, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, de
ring B fig. 95 omhoog (of omlaag) en
laat de knop los om het systeem in te
schakelen. Wanneer het gaspedaal
wordt losgelaten, zal het voertuig
automatisch de geselecteerde snelheid
aanhouden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
WAARSCHUWING Alvorens ring B
omhoog of omlaag te draaien, moet
het voertuig bij een constante snelheid
rijden op een vlakke ondergrond.
DE SNELHEID
OPVOEREN
Zodra de elektronische Cruise Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op ring B
omhoog te draaien.
SNELHEID VERLAGEN
Om de snelheid te laten afnemen met
het systeem geactiveerd, ring B
omlaag draaien.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met Dualogic
versnellingsbak in modus D
(Drive - automatisch), de CANC/RES
A-knop indrukken en loslaten (fig. 95).
Bij versies met handgeschakelde of
Dualogic versnellingsbak in sequentiële
modus moet u, om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en de knop CANC/RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische Cruise
Control uitgeschakeld zonder dat de
opgeslagen snelheid gewist wordt.
Het veranderen van de versnelling
zorgt dat de Cruise Control
uitschakelt.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise Control wordt
uitgeschakeld door ring
C fig. 95 naar stand 0 te draaien of de
startschakelaar op STOP te zetten
127
STARTEN MET
HULPACCU
26) 13)
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Ga als volgt te werk:
Trek de handrem aan van beide
voertuigen en zet de versnellingsbak
in de vrijstand. verbind de
plusklemmen (+teken bij de klem) van
de beide accu’s met een geschikte
startkabel. Sluit met een tweede
startkabel de minklem –van de
hulpaccu aan op een massapunt E
op
de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden; Start de
motor. Neem, als de motor gestart is,
de kabels in omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het Fiat
Servicenetwerk. BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen.
Als de hulpaccu in een andere auto is
geïnstalleerd, moet accidenteel contact
tussen de metalen delen van beide
auto’s vermeden worden.
Voor versies met
Start&Stop-systeem
Wanneer men met een hulpaccu moet
starten, mag de minkabel (–) van de
hulpaccu NOOIT worden aangesloten
op de minpool (–) van de accu in de
auto, maar uitsluitend op een
massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
NOODGEVALLEN
98DVDF0S061c
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat
Servicenetwerk te zoeken.
NOODGEVALLEN
128
ROLLEND STARTEN
13)
Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
BELANGRIJK Onthoud dat de
rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang
de motor niet is gestart; daarom is
meer kracht nodig voor de bediening
van het rempedaal en het stuur.
EEN WIEL
VERVANGEN 32) 30)
KRIK
Het is nuttig om het volgende te
weten:
❒ de krik weegt 1,76 kg;
❒ de krik behoeft geen afstelling;
❒ de krik niet gerepareerd kan
worden; als hij stuk gaat moet hij
vervangen worden door een nieuwe
van hetzelfde type;
❒ afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.
SERVICES
❒ voorkom dat er vuil op de
“wormschroef” terechtkomt
❒ zorg ervoor dat de “wormschroef”
altijd gesmeerd is
❒ breng nooit wijzigingen aan de krik
aan.
OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE KRIK NIET
MAG WORDEN
GEBRUIKT
❒ bij temperaturen lager dan -40°C
op een ondergrond van zand of
modder
❒ op oneffen grond
❒ op een weg met een steile helling
❒ ionder extreme
weersomstandigheden: onweer,
tyfonen, orkanen, sneeuwstormen,
stormen, enz.
❒ in direct contact met de motor of
voor reparaties onder het voertuig
❒ op schepen.
DE AUTO OPKRIKKEN
EN HET WIEL
VERWISSELEN
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
❒ stop de auto op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze
vervangen kan worden. De grond
moet zo mogelijk vlak en
voldoende compact zijn.
❒ Draai de motor af en trek de
handrem aan.
❒ Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
NOODGEVALLEN
132
❒ plaats de stekker 6 afb. 108 in het
12 V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
❒ schakel de compressor in door
op de AAN-UIT-knop 5 te drukken
afb. 107. Zodra de spanning die
vermeld wordt in de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens" of op het
daarvoor bestemde label op de
meter 7 verschijnt, schakel de
compressor dan weer uit met de
AAN-UIT-knop 5;
107DVDF0S0232
❒ verwijder het busje 1 van de
compressor door op de
ontgrendelknop 8 te drukken en
het busje 1 omhoog te trekken
afb. 109.
108DVDF0S0231
109DVDF0S0233
Als de drukmeter 7 afb. 107 een
spanning van minder dan 1,8 bar / 26
psi weergeeft 15 minuten nadat de
compressor ingeschakeld werd,
schakel dan de compressor uit,
ontkoppel de vulleiding 4 van het
ventiel van de band en verwijder het
flesje 1 van de compressor afb. 105.
Verplaats het voertuig over 10 m om
het afdichtmiddel te verspreiden; laat
het voertuig veilig stoppen, trek de
handrem aan en herstel de spanning
aan de hand van de zwarte vulleiding 9
afb. 110 totdat de vereiste spanning
bereikt is. Als ook 15 minuten na het
starten de spanning minder dan 1,8
bar / 26 psi is, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
110DVDF0S0235
NOODGEVALLEN
144
ALS DE ACCU
LEEG IS 36)
BELANGRIJK De beschrijving voor het
opladen van de accu geldt slechts ter
informatie. Geadviseerd wordt contact
op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
Versies zonder Start&Stop
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒ koppel de klem los van de minpool
van de accu;
❒ sluit de kabels van de lader aan op
de klemmen van de accu, met
inachtneming van de juiste polariteit;
❒ schakel de acculader in;
❒ schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
❒ sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
Versies zonder Start&Stop
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒ koppel de stekker A fig. 132 van de
accusensor C op de minklem D van
de accu los (door op de knop B te
drukken);
132DVDF0S0127c
❒ sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E fig. 133 van
de accu en de minkabel op de klem
van de sensor D zoals aangegeven
in de figuur;
❒ schakel de acculader in; Schakel na
het opladen de acculader uit;
❒ sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A
weer aan op de sensor C zoals
getoond fig. 132.
133DVDF0S0128c