KENNISMAKING MET DE AUTO
22
STADSLICHT EN DIMLICHT - FOLLOW ME HOME
Stadslicht en dimlicht
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld.
Follow Me Home
Het waarschuwingslampje gaat branden, bij sommige versies verschijnt er ook een bericht op het display, als het “Follow
me home”-systeem in gebruik is.
33
iTPMS SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten)
Lage bandenspanning
Het lampje gaat continu branden om aan te geven dat de spanning van een of meer banden lager is dan de aanbevolen
waarde of om een geleidelijk verlies van bandenspanning aan te geven.
Zo wordt de bestuurder door het iTPMS gewaarschuwd dat een of meer banden leeg en mogelijk lek kunnen zijn. In dat geval
wordt geadviseerd de correcte bandenspanning te herstellen.
Zodra de normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig hersteld zijn, de procedure Reset banden uitvoeren.
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere lekke banden, dit kan de bestuurbaarheid van de auto in gevaar brengen.
Breng het voertuig tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen.
Storing iTPMS/iTPMS tijdelijk uitgeschakeld
Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er verschijnt ook een bericht
op het display) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of defect is.
Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het geval is de
Resetprocedure uitvoeren na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden.
Als de storingswaarschuwing zich blijft voordoen, zo snel mogelijk contact opnemen met een het Fiat Servicenetwerk.
n
MISTLAMPEN
Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen worden ingeschakeld.
LINKER RICHTINGAANWIJZER
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt verplaatst of, samen met de rechter
richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
55
FR
25
U kunt langs de instelmenulijst lopen
door een keer te drukken op de
+ of – knoppen. De bedieningswijzen
verschillen afhankelijk van de gekozen
optie. Het menu biedt de volgende
functies:
❒ DIMMER
❒ PIEP SNELHEID
❒ INSCHAKELING/GEGEVENS
TRIP B
❒ TIJD INSTELLEN
❒ DATUM INSTELLEN
❒ AUTOCLOSE
❒ UNITS
❒ TAAL
❒ VOLUME ZOEMER
❒ VOLUME TOETSEN
❒ ZOEMER VEILIGHEIDSGORDEL
❒ SERVICE
❒ AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG
❒ STADSLICHT
❒ RESET ITPMS
❒ RADIO HERHALING
(voor bepaalde markten/versies)
❒ ZIE TELEFOON
(voor bepaalde markten/versies)
❒ ZIE NAVIGATIE
(voor bepaalde markten/versies)
❒ MENU AFSLUITENTRIP COMPUTER
De Trip-computer geeft informatie over
de werking van de auto weer op het
display, wanneer de contactsleutel in
de stand MAR staat. Deze functie
bestaat uit “Trip A” en “Trip B”.
Beide functies kunnen gereset worden
(reset – begin van een nieuwe reis).
“Trip A” kan worden gebruikt om
waarden weer te geven met betrekking
tot: bereik (voor bepaalde
markten/versies), reisafstand,
gemiddeld brandstofverbruik (voor
bepaalde markten/versies), huidig
verbruik (voor bepaalde
markten/versies), gemiddelde snelheid,
reisduur.
In "Best gemiddeld verbruik" wordt in
de ECO-modus een scherm
weergegeven waarin het beste
gemiddelde verbruik wordt
samengevat (waar aanwezig).
Het symbool geeft de beste
prestaties weer. Deze informatie kan
worden gereset door Trip A te
resetten.
“Trip B” kan worden gebruikt om
waarden weer te geven: bereik,
reisafstand B, gemiddeld
brandstofverbruik B (voor bepaalde
markten/versies), gemiddelde snelheid
B, reisduur B.
TIJD INSTELLEN (KLOK
INSTELLEN)
De tijd wordt ingesteld met het
multifunctionele display.
❒ Druk op de MENU -knop; de
volgende twee submenu’s worden
op het display getoond: “Tijd” en
“Formaat”.
❒ Druk op de knop + of – om tussen
de twee submenu’s te wisselen.
❒ Selecteer de gewenste optie en
druk op de knop MENU .
❒ wanneer het submenu “Klok” wordt
gekozen, kort op de MENU
knop drukken om het “uur” op het
display te doen knipperen;
❒ Druk op de knop + of – om de
instelling uit te voeren.
❒ Druk kortstondig op de knop MENU
: nu beginnen de “minuten” op
de display te knipperen. Stel de
minuten op dezelfde wijze als de
uren in.
❒ Houd de knop MENU
ingedrukt zodra de tijd is ingesteld.
–
–
–
–
–
27
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
Druk, met de contactsleutel in de stand
MAR en ingeschakeld dimlicht, op de
knop + om de koplampen omhoog te
verstellen of op de knop – om de
koplampen omlaag te verstellen.
BANDEN RESETTEN
(ITPMS RESETTEN)
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan het iTPMS
gereset worden (zie paragraaf
“iTPMS”). Ga als volgt te werk om de
Resetprocedure uit te voeren:
❒ druk kort op de knop MENU
N: op
het display wordt “Reset”
weergegeven;
❒ druk op knop + of – om (“Ja” or
“Nee”) te selecteren; er verschijnt
een speciaal
resetbevestigingsbericht;
❒ druk kort op de knop MENU
N:
op het display wordt “Bevestigen”
weergegeven;
DE SLEUTELS
1) 1) 1)
CODE-CARD
(voor bepaalde versies/markten)
Bij de auto worden twee
contactsleutels samen met de CODE-
card fig. 7 geleverd, waarop de volgens
gegevens staan:
A: de elektronische code;
B: de mechanische code voor de sleutels
die bij aanvraag van duplicaatsleutels
aan het Fiat Servicenetwerk moet
worden gegeven.
Zorg ervoor dat u de elektronische code
van de CODE-card altijd bij u hebt.
BELANGRIJK Bij verkoop van de auto,
moeten alle sleutels en de CODE-card
aan de nieuwe eigenaar overhandigd
worden.
MECHANISCHE SLEUTEL
De metalen baard A-fig. 8 activeert:
❒ de contactschakelaar;
❒ de sloten van de portieren en de
achterklep (voor bepaalde
versies/markten);
❒ de vergrendeling/ontgrendeling van
de tankdop.
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
(voor bepaalde versies/markten)
De metalen baard A-fig. 9 activeert:
❒ de contactschakelaar;
❒ de sloten van de portieren;
❒ het vergrendelen/ontgrendelen van
de brandstofdop.
7DVDF0S0103c
8DVDF0S0104c
KENNISMAKING MET DE AUTO
50
iTPMS-systeem
(indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
48)
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
“inleerfase” nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op
een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die
begint wanneer de resetprocedure
wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
❒ elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒ wanneer zelfs slechts een wiel
verwisseld wordt;
❒ wanneer er banden worden
gedraaid/omgewisseld;
❒ wanneer het noodreservewiel
wordt gemonteerd.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan één
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan
één kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de snelle
bandenreparatieset “Fix&Go”, gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven
of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is,
nknippert het
waarschuwingslampje ongeveer 75
seconden en blijft daarna continu
branden; tegelijkertijd wordt op het
display een speciaal bericht
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden. Pomp, voordat de “Reset”-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
Als de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd in alle bovenstaande
gevallen, kan het
nwaarschuwingslampje verkeerde
aanduidingen over een of meer
banden geven.
Om de procedure Reset uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR, het
Setupmenu openen (zie de
beschrijving in paragraaf “Display”). Na
afronding van de Resetprocedure
verschijnt op display het bericht “Reset
opgeslagen” wat aangeeft dat het
“inleren” is gestart.
Als het ITPMS inleren niet goed wordt
uitgevoerd, wordt het bericht niet
weergegeven.
WERKINGSCONDITIES
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
197(GAAT DOOR)
het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
• Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde
band aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren. Het iTPMS ontslaat de bestuurder
niet van de verplichting om de bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet beschouwd worden als vervanging
voor het onderhoud of een veiligheidssysteem. De
bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden.
Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
• Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge
afname van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en
voorkom bruuske stuurbewegingen.
Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden op te pompen. Een te lage
bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto
op veilige manier te besturen beïnvloeden.
32) EEN WIEL VERVANGEN
•Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s
en monteer ook geen noodreservewielen van andere auto’s op
uw auto. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen.
Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit
harder dan 80 km/h.
•Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht
waarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en
de betreffende beperkingen zijn vermeld.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden.
Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard
wiel. Dek deze aanwijzingen niet af.” Monteer nooit een
wieldeksel op het noodreservewiel.
•Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen in
plaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die
geschikt is voor het velgtype.
•Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto
conform de plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden
moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer
wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een
helling of een slecht wegdek stilstaat.
•De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als een
ruimtebesparend reservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten.
De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km.
Hierna moet het noodreservewiel vervangen worden door een nieuw
exemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een ruimtebesparend reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt
gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is verboden.
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat
ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.
•Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel
worden gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, moet een achterwiel aan de voorkant worden
201
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
44) TECHNISCHE SPECIFICATIES – RIM PROTECTOR
BANDEN (MET VELGBESCHERMERS)
Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met
veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden
gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd.
Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot
een plotselinge afname van de bandenspanning.
45) LPG •Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijke
beperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto’s die rijden
op gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie.
•Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes
(benzine/LPG) tijdens het starten van de motor.
•Het LPG-toevoersysteem is uitgerust met een
“verbruiksfunctie” die verbonden is met het led-display van het
LPG-niveau op de schakelaar; deze functie wordt alleen
ingeschakeld nadat er een aanzienlijke variatie in het
brandstofniveau is gedetecteerd.
Het wordt dus aanbevolen bij de eerstvolgende tankbeurt de
tank volledig met LPG te vullen om een “nauwkeurigere”
indicatie van het niveau te verkrijgen.
•Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van
werking op LPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk
naar een Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren
en eventuele systeemstoringen uit te sluiten.
46
) SYSTEMEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET MILIEU
•Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator
en het dieselroetfilter (DPF) zeer heet. Parkeer het voertuig dus
niet op licht ontvlambaar materiaal (bijv. gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.) om het gevaar van brand te voorkomen.
47) MULTIMEDIA
•Volg de voorziene veiligheidsvoorschriften, want anders
kunnen de inzittenden ernstig gewond raken of kan het systeem
beschadigd raken. •Als het volume te hoog staat, kan dat gevaarlijk zijn.
Stel het volume zo af dat omgevingsgeluiden (bijv. claxons,
ambulances, politievoertuigen enz.) nog hoorbaar zijn.
•Indien aanwezig, my:Car app is niet bedoeld om
instructieboekje van de eigenaar van het voertuig te vervangen.
•Voer geen andere handelingen tijdens de installatie uit en wacht
tot de bewerking is afgerond om een correcte werking van de
radio te verzekeren.
48) iTPMS-SYSTEEM
•Als het systeem een spanningsafname van een of meer banden
aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de
banden altijd te controleren.
•Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om
de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als vervanging voor het onderhoud of een
veiligheidssysteem.
•De bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de bandenspanning
nadien nogmaals bij koude banden.
•Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband). In dit
geval de auto stoppen door voorzichtig
te remmen en abrupt sturen te vermijden.
•Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag
is: het is niet in staat om de banden op te pompen.
•Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik,
verlaagt de duur van het loopvlak en kan het vermogen om de
auto op veilige manier te besturen beïnvloeden.
INHOUD
216
– Regensensor ...............................................................38
– Automatisch wissen ....................................................39
Dak .................................................................................39
– Dak met vast glaspaneel...............................................39
– Schuifdak.....................................................................40
Vouwdak.........................................................................41
Portieren ........................................................................44
Elektrische ruitbediening .................................................45
Bagageruimte............................................................... 45
– Soft-touch handgreep..................................................45
Imperiaal/skidrager .........................................................46
Motorkap .......................................................................47
Bedieningselementen .....................................................47
– Elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive ......................47
– ECO-functie ................................................................48
– SPORTfunctie ............................................................48
– Alarmknipperlichten .....................................................48
– Mistlampen/mistachterlicht ....................................48-49
ABS-systeem .................................................................49
ESC-systeem..................................................................49
iTPMS-systeem...............................................................50
Brandstofafsluitsysteem..................................................51
Parkeersensoren ............................................................52
Start&Stop systeem........................................................53
– Werkingsmodus...........................................................54
– Handmatig in en uitschakelen.......................................54
Tanken ..........................................................................54
– Diesel- en benzineversies..............................................54
– LPG-versies.................................................................55 Versie met LPG-systeem.................................................56
– Inleiding .......................................................................56
– Passieve veiligheid / actieve veiligheid...........................56
– LPG-tank.....................................................................57
– Keuze van brandstoftoevoer/ benzine of LPG ...............57
Multimedia.................................................................... 58
– Tips, bedieningen en algemene informatie ....................58
– USB-bron.....................................................................60
– Uconnect™ 3” Radio ................................................. 61
– Uconnect™ 5” Radio / Radionav ............................... 68
– Uconnect™ 7” HD LIVE - HD NAV LIVE...................... 83
Officiële typegoedkeuringen........................................... 98
Mopar® Connect.......................................................... 99
VEILIGHEID
Beschermingssystemen inzittenden...............................101
Veiligheidsgordels en gordelspanners............................101
– Veiligheidsgordels ......................................................101
– SBR systeem..............................................................102
– Gordelspanners .........................................................102
– Krachtbegrenzers ......................................................103
– Algemene waarschuwingen voor het gebruik van de
veiligheidsgordels..................................................... 103
– Onderhoud van de veiligheidsgordels..........................104
Kinderzitjes ...................................................................104
– Veilig kinderen vervoeren ...........................................104
– Een kinderzitje met veiligheidsgordels plaatsen.......... 105