Page 225 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Men rijdt
h
arder dan 210 km/u (150 mph). ATTENTIE
Er bestaat een risico op botsing aan de ach-
terk ant, w
anneer de minimumafstand t.o.v.
de voorligger overschreden wordt en het ver-
schil in snelheid tussen beide wagens zo
groot is dat de snelheidsvermindering door
de ACC onvoldoende is. In dit geval moet on-
middellijk worden geremd met het rempe-
daal.
● Het is mogelijk dat de ACC niet alle situ-
aties c
orrect kan herkennen.
● "De voet" op het gaspedaal plaatsen kan
tot g
evolg hebben dat de ACC niet ingrijpt om
te remmen. De acceleratie van de bestuurder
heeft voorrang op de ingreep van de snel-
heidsregelaar of de cruise control.
● Blijf altijd paraat om de wagen op elk ogen-
blik t
e remmen.
● Neem de bepalingen van het overeenstem-
mende land in acht
betreffende de verplichte
minimumafstand tot de voorligger.
● Het is gevaarlijk de regeling in te schakelen
en de geprogr
ammeerde snelheid opnieuw te
activeren, als de omstandigheden van de rij-
baan, het verkeer of het weer dit niet toela-
ten. Gevaar voor ongevallen! Let op
● Bij het uit s
chakelen van het contact of de
ACC wordt de opgeslagen snelheid gewist. ●
Bij het uit s
chakelen van de aandrijfslipre-
geling (ASR) of het inschakelen van de ESC in
Sport*-modus ( ››› pag. 120) wordt de ACC au-
tomatisch uitgeschakeld.
● Voor wagens met start-stop, wordt de mo-
tor uitg
eschakeld tijdens de stopfase van de
ACC en automatisch opnieuw in werking ge-
steld om te vertrekken. Aanwijzingen voor de bestuurder
AC
C niet beschikbaar
Het
systeem kan de veilige herkenning van
wagens niet meer garanderen, daarom wordt
het uitgeschakeld. De sensor is ontregeld of
beschadigd. Rijd naar een gespecialiseerde
werkplaats om de storing te laten repareren.
ACC en Front Assist: momenteel niet be-
schikbaar. Sensor zonder zicht
Deze aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven als het zicht van de radarsen-
sor belemmerd is, bijv. door bladeren, snee-
uw, dichte mist of vuil. Sensor schoonmaken.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Helling
te steil
De maximale helling van de rijbaan is over-
schreden, daarom kan de veilige werking van
de ACC niet worden gegarandeerd. De ACC
kan niet worden geactiveerd. ACC: enkel beschikbaar in D, S of M
St
and
van keuzehendel D/S of M selecteren.
ACC: parkeerrem vastgezet
De ACC wordt uitgeschakeld als de parkeer-
rem vastgezet wordt. De ACC is opnieuw be-
schikbaar na het loszetten van de parkeer-
rem.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Ingreep
stabiliteitscontrole
De aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven wanneer de elektronische sta-
biliteitscontrole (ESC) ingrijpt. In dit geval
wordt de ACC automatisch uitgeschakeld.
ACC: Grijp in!
De aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven indien, bij het vertrekken op
een lichte helling, de wagen zich naar achter-
en verplaatst ondanks dat de ACC ingescha-
keld is. Trap de rem in om te vermijden dat
de wagen zich zou verplaatsen / zou botsen
tegen een andere wagen.
ACC: snelheidsgrens
De aanwijzing voor de bestuurder wordt
weergegeven in wagens met schakelbak als
de actuele snelheid te laag is voor de ACC-
modus.
De snelheid die u wenst op te slaan moet
minstens 30 km/u (18 mph) bedragen. Bij »
223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 226 of 320

Bedienen
snelheden lager dan 20 km/u (12 mph)
w or
dt
het snelheidsregelsysteem uitgescha-
keld.
ACC: beschikbaar vanaf de 2e versnelling
De ACC is actief vanaf de 2e versnelling
(schakelbak).
ACC: motortoerental
Deze aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven indien, wanneer de ACC ver-
snelt of remt, de bestuurder niet op tijd een
hogere of lagere versnelling inschakelt. Dit
houdt in dat het toegestane toerental wordt
overschreden of niet wordt bereikt. De ACC
wordt uitgeschakeld. Dit wordt aangegeven
door een gong.
ACC: koppelingspedaal ingetrapt
Wagens met handgeschakelde versnellings-
bak: door het koppelingspedaal langer in te
trappen wordt de regeling verlaten.
Portier geopend
Wagens met automatische versnellingsbak:
met stilstaande wagen en geopend portier
kan de ACC niet worden geactiveerd. Functie om rechts inhalen te vermij-
den
Afb. 198
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: A
CC actief, voertuig herkend aan
de linkerzijde De automatische afstandsregeling (ACC) be-
s
c
hikt
over een functie om het rechts inhalen
bij bepaalde snelheden te vermijden.
Indien er zich links van de auto een ander
voertuig bevindt dat met lagere snelheid
rijdt, wordt dat op het multifunctioneel dis-
play getoond ››› afb. 198.
Om het rechts inhalen te vermijden, remt het
systeem de auto zachtjes naargelang de rij-
snelheid. De bestuurder kan het ingrijpen
van het systeem op ieder moment onderbre-
ken door het gaspedaal in te drukken. Bij la-
ge snelheid is de functie niet actief voor meer
comfort in situaties zoals een file of in het
stadsverkeer. Automatische afstandsregeling (ACC)
onder bepaal
de omstandigheden tij-
delijk uitschakelen In onderstaande omstandigheden moet de
autom
ati
sche afstandsregeling (ACC) uitge-
schakeld worden wegens beperkingen van
het systeem ››› :
● Bij het wisselen van rijstrook, in scherpe
bocht en, op r
otondes, op invoeg- en uitvoeg-
stroken op de autobaan of bij wegwerkzaam-
heden om te vermijden dat onbedoeld ver-
sneld zou worden om de geprogrammeerde
snelheid te bereiken.
● Bij het rijden door een tunnel, aangezien
de werk in
g zou kunnen worden beïnvloed.
● Op wegen met verschillende rijstroken,
wanneer andere w
agens langzamer rijden op
de inhaalstrook. In dit geval zouden wagens
die langzamer rijden op de andere rijstroken
rechts voorbijgestoken worden.
● Bij hevige regenval, sneeuw of dichte nevel
is het
mogelijk dat de voorligger niet correct
herkend zou worden of, onder bepaalde om-
standigheden, helemaal niet herkend zou
worden. ATTENTIE
Als de ACC in de beschreven situaties niet uit-
ge s
chakeld wordt, kunnen ongevallen en ern-
stige letsels optreden. 224
Page 227 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
●
Sch ak
el de ACC altijd uit in kritische situ-
aties. Let op
Als de ACC in de beschreven situaties niet uit-
g es
chakeld wordt, kunnen wettelijke overtre-
dingen begaan worden. Bijzondere rijsituaties
Afb. 199
(A) Wagen in een bocht. (B) Motorrij-
der die v
oor u rijdt, b
uiten de actieradius van
de radarsensor. Afb. 200
(C) Een wagen wisselt van rijstrook.
(D) W
ag
en die draait en een andere die stil-
staat. De automatische afstandsregeling (ACC)
heef
t
bep
aalde fysieke beperkingen die ei-
gen zijn aan het systeem. Sommige reacties
van de ACC kunnen onder bepaalde omstan-
digheden onverwacht lijken of slecht geti-
med uitgevoerd worden vanuit het standpunt
van de bestuurder. Daarom moet de bestuur-
der altijd aandachtig zijn om in te grijpen
waar nodig.
Volledige aandacht is bijvoorbeeld vereist in
onderstaande verkeerssituaties: Starten na een stopfase (enkel wagens met
automati
sche versnellingsbak)
Na een stopfase kan de ACC de wagen auto-
matisch doen vertrekken zodra de voorligger
opnieuw in beweging gezet wordt ››› .
W anneer de A
C
C de wagen tot stilstand
brengt (bijv. file), verschijnt op het scherm
van het instrumentenpaneel de waarschu-
wing ACC gereed om te starten . Wan-
neer de voorligger weer gaat rijden, doet de
ACC dit automatisch ook.
Als de voorliggende wagen niet wegrijdt, kan
de wagen voor onbepaalde tijd in de status
ACC gereed om te starten blijven als
de derde hendel herhaaldelijk naar stand 2 ›››
afb. 196 w
ordt bewogen of het rempedaal
wordt ingetrapt. Wanneer in het instrumen-
tenpaneel het bericht Rempedaal intrap-
pen verschijnt, trap dan het rempedaal in.
Als het rempedaal niet wordt ingetrapt, klinkt
een akoestische waarschuwing en gaat de
ACC over in de niet-actieve modus (standby).
Op dat moment zou de wagen zich naar de
stilstaande voorligger kunnen bewegen ››› .
Inh a
l
en
Wanneer het knipperlicht gaat branden om
een inhaalmanoeuvre te starten, versnelt de
ACC de wagen automatisch en vermindert zo
de afstand tot de voorligger. »
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 228 of 320

Bedienen
Wanneer gewisseld wordt naar de inhaal-
s tr
ook,
zal de ACC indien geen voorligger her-
kend wordt, versnellen tot de geprogram-
meerde snelheid bereikt wordt en deze cons-
tant houden.
De versnelling van het systeem kan op elk
ogenblik onderbroken worden door het rem-
pedaal in te trappen of de derde hendel naar
achteren te duwen ››› pag. 221.
In de bochten
Bij het ingaan of verlaten van een bocht kan
het voorkomen dat de radarsensor de voor-
ligger niet meer herkent of dat hij reageert op
een wagen op een rijstrook naast de rijstrook
waarop u rijdt ››› afb. 199 A. In zulke omstan-
digheden is het mogelijk dat de wagen onno-
dig remt of niet meer reageert op de voorlig-
ger. In dat geval moet de bestuurder ingrij-
pen door te versnellen of het remproces on-
derbreken door het rempedaal in te trappen
of de derde hendel naar achteren te duwen
››› pag. 221.
Rijden door tunnels
Bij het rijden door een tunnel, is het mogelijk
dat de radarsensor minder goed werkt. Scha-
kel de ACC uit in de tunnels. Smalle voertuigen of voertuigen die uit de
lijn rijden
De ra
darsensor kan smalle voertuigen of
voertuigen die uit de lijn rijden enkel herken-
nen wanneer ze zich binnen zijn werkingsge-
bied ››› afb. 199 B bevinden. Dit geldt vooral
voor smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen. Rem in deze gevallen zelf in-
dien nodig.
Voertuigen met bijzondere ladingen en ac-
cessoires
Het is mogelijk dat de bijzondere lading en
accessoires van andere voertuigen die aan
de zijkanten, achteraan of bovenaan uitste-
ken, buiten het werkingsbereik van de ACC
vallen.
Schakel de ACC uit wanneer u achter voertui-
gen met bijzondere ladingen of accessoires
rijdt en ook bij het inhalen van zulke voertui-
gen. Rem in deze gevallen zelf indien nodig.
Andere wagens die van rijstrook veranderen
Wagens die naar de eigen rijstrook wisselen
op een korte afstand van de wagen kunnen
enkel worden herkend wanneer ze binnen het
bereik van de sensoren komen. Als gevolg
hiervan duurt het langer tot de ACC reageert
››› afb. 200 C. Rem in deze gevallen zelf in-
dien nodig. Stilstaande voertuigen
De AC
C herkent tijdens het rijden geen stil-
staande voorwerpen zoals bijvoorbeeld het
einde van een file of voertuigen met pech.
Als een voertuig herkend door de ACC draait
of opzij gaat en er zich voor dit voertuig een
stilstaand voertuig bevindt, zal de ACC hier
niet op reageren ››› afb. 200 D. Rem in deze
gevallen zelf indien nodig.
Voertuigen die rijden in tegengestelde rich-
ting en voertuigen die elkaar kruisen
De ACC reageert niet op voertuigen uit tegen-
gestelde richting die naderen noch op voer-
tuigen die elkaar kruisen.
Metalen voorwerpen
Metalen voorwerpen zoals bijvoorbeeld rails
op de rijbaan of platen gebruikt bij werk-
zaamheden, kunnen de radarsensor in ver-
warring brengen en verkeerde reacties van de
ACC veroorzaken.
Factoren die de werking van de radarsensor
kunnen beïnvloeden
Als de werking van de radarsensor verstoord
zou zijn, bijv. wegens zware regenval, nevel,
sneeuw of modder, dan wordt de ACC tijdelijk
uitgeschakeld. Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt een waarschu-
wingstekst. Indien nodig de radarsensor rei-
nigen.
226
Page 229 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Wanneer de radarsensor opnieuw correct
w erkt, i
s
de ACC automatisch opnieuw be-
schikbaar. Het bericht van het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt en de ACC
wordt opnieuw geactiveerd.
Bij sterke weerkaatsing van het signaal van
de radar, bijvoorbeeld in een gesloten par-
keerplaats, kan de werking van de ACC beïn-
vloed worden.
Rijden met een aanhangwagen
Bij het rijden met een aanhangwagen, is de
regeling van de ACC minder dynamisch.
Oververhitte remmen
Als de remmen overmatig verhitten, bijvoor-
beeld na plots remmen of op lange en zeer
steile afdalingen, kan de ACC tijdelijk uitge-
schakeld zijn. Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt een waarschu-
wingstekst. In dit geval kan de cruise control
niet worden geactiveerd.
Zodra de temperatuur van de remmen vol-
doende gedaald is, kan de cruise control op-
nieuw geactiveerd worden. De foutmelding
verdwijnt van het display van het instrumen-
tenpaneel. Als het bericht ACC niet be-
schikbaar gedurende lange tijd blijft bran-
den, dan betekent dit dat er een storing is.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. ATTENTIE
Als de waarschuwing Rempedaal intrap-
pen wor dt
genegeerd, dan kan de wagen on-
gewild vooruit bewegen en tegen de voorlig-
ger botsen. In ieder geval dient u, voordat u
wegrijdt, te controleren of de weg vrij is. Het
kan voorkomen dat de radarsensor hindernis-
sen op de weg niet zou herkennen. Dit kan
een ongeval en zware verwondingen tot ge-
volg hebben. Trap indien nodig op de rem. 227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 230 of 320

Bedienen
Dodehoekhulp (BSD) met uit-
p ark
eerhu
lp (RCTA)*
Inleiding tot thema De dodehoekhulp (BSD) helpt om de ver-
keer
s
situatie te detecteren aan de achterkant
van de wagen.
De ingebouwde uitparkeerhulp (RCTA) helpt
de bestuurder om naar achteren een schuine
parkeerplek te verlaten en te manoeuvreren.
De dodehoekhulp is ontwikkeld voor het rij-
den op verhard wegdek. ATTENTIE
De intelligente technologie in de dodehoek-
hulp (BSD) met inbe
grepen uitparkeerhulp
(RCTA) kan de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien de dodehoekhulp of uitparkeer-
hulp op nalatige of onbedoelde wijze wordt
gebruikt, kunnen ongevallen en ernstige let-
sels optreden. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees
klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. ●
Houd rek enin
g met de controlelampjes die
gaan branden in de buitenspiegels en op het
scherm van het instrumentenpaneel, en han-
del overeenkomstig.
● De dodehoekhulp kan reageren bij speciale
cons
tructies aan de zijkant, zoals bijv. hoge
of niet in lijn staande vangrails. In een derge-
lijk geval kunnen er verkeerde waarschuwin-
gen optreden.
● Gebruik de dodehoekhulp met uitparkeer-
hulp nooit op on
verharde wegen. De dode-
hoekhulp met uitparkeerhulp is bestemd voor
gebruik op wegen met verhard wegdek.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Gebruik
de dodehoekhulp of uitparkeer-
hulp nooit indien de r
adarsensoren vuil zijn.
● Bij zonnestraling zijn de controlelampjes
van de buit
enspiegels mogelijk slechts be-
perkt zichtbaar. VOORZICHTIG
● De r a
darsensoren in de achterbumper kun-
nen beschadigd of verschoven worden in ge-
val van een stoot of klap, bijv. bij het in- of
uitparkeren. Als gevolg hiervan kan het sys-
teem automatisch worden uitgeschakeld of
minstens de werking ervan verstoord worden.
● Om de juiste werking van de radarsensoren
te gar
anderen, houdt u de achterbumper vrij
van sneeuw en ijs, en dekt u hem niet af.
● De achterbumper mag enkel gelakt worden
met door S
EAT goedgekeurde laksoorten. In- dien andere laksoorten worden gebruikt, kan
de dodehoekhu
lp mog
elijk enkel beperkt of
verkeerd werken. Let op
Als de dodehoekhulp met uitparkeerhulp niet
w erkt
zoals beschreven in dit hoofdstuk, ge-
bruik het dan niet en ga naar een gespeciali-
seerde werkplaats. Controlelampjes
Controlelampje in de buitenspiegels:
Gaat branden
Gaat eenmaal kort branden: de dodehoekhulp is geacti-
veerd en klaar om te functioneren.
Gaat branden: de dodehoekhulp detecteert een voertuig
in de dode hoek.
Knippert
Er is een voertuig gedetecteerd in de dode hoek en
daarnaast is het knipperlicht bediend in de richting van
dat voertuig
›››
. Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes.
Is er geen indicatie door het controlelampje
in de buitenspiegel, dan betekent dit dat de
228
Page 231 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
dodehoekhulp op dat moment geen enkel
v oer
t
uig detecteert in de omgeving van de
wagen ››› .
W anneer de rij
v
erlichting is ingeschakeld,
wordt de intensiteit waarmee de controle-
lampjes gaan branden in de buitenspiegels
verminderd (nachtmodus). ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neg
eren.
● De noodzakelijke handelingen uitvoeren. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Dodehoekhulp (BSD)
Afb. 201
In de buitenspiegels: indicatie van
de dodehoek hu
lp
. Afb. 202
Achteraanzicht van de wagen: zones
van de r a
darsensoren. De dodehoekhulp bewaakt de zone aan de
ac
ht
erk
ant van de wagen met behulp van ra-
darsensoren ››› afb. 202. Daarvoor meet het
systeem de afstand en het snelheidsverschil
ten opzichte van andere voertuigen. De dode-
hoekhulp werkt niet bij snelheden onder ca.
15 km/u (9 mph). Het systeem informeert de
bestuurder via optische signalen in de bui-
tenspiegels.
Aanwijzing in de buitenspiegel
Het controlelampje (uitvergrote afbeelding)
informeert in de overeenkomstige buiten-
spiegel ››› afb. 201 over de verkeerssituatie
achter de wagen indien die kritiek geacht
wordt. Het controlelampje van de linker bui-
tenspiegel informeert over de verkeerssitua-
tie aan de linkerzijde van de wagen, het con-
trolelampje van de rechter buitenspiegel over
de situatie aan de rechterzijde. »
229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 232 of 320

Bedienen
Bij gekleurde ruiten of ruiten met achteraf ge-
mont eer
de g
ekleurde folie is het mogelijk dat
de indicaties van de buitenspiegel niet dui-
delijk of niet juist worden opgemerkt.
Houd de buitenspiegels schoon, zonder
sneeuw of ijs, en dek ze niet af met stickers
e.d.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich links en
rechts achter de achterbumper en zijn van buitenaf niet zichtbaar
››› afb. 202. De senso-
ren bewaken het gebied van de dode hoek
en het verkeer aan de achterzijde van de wa-
gen ››› afb. 203, ››› afb. 204. Het gebied aan
de zijkanten van de wagen reikt tot iets voor-
bij de breedte van een rijstrook.
De breedte van de rijstrook wordt niet indivi-
dueel gedetecteerd, maar ligt vast in het sys-
teem. Om die reden kunnen de indicaties ver-
keerd zijn indien men rijdt op smalle rijstro-
ken of in het midden van twee rijstroken. Het systeem kan ook voertuigen die op de aan-
grenz
ende rijstrook rijden (indien aanwezig)
of vaste voorwerpen, zoals vangrails, detec-
teren en een verkeerde indicatie tonen.
230