De essentie
licht op of knippert: Niet verder rijden!
Storing in stuurinrichting.››› pag.
172
de bestuurder of voorpassagier
heeft de veiligheidsgordel niet om.›››
pag.
78
Trap het rempedaal in!
Gele lampjes
Middelste waarschuwingslampje:
extra weergave op het display van
het instrumentenpaneel–
Remblokken voor versleten.
›››
pag.
182
gaat branden:
storing in de ESC of
uitschakeling door systeem.
knippert: ESC of ASR geactiveerd.
gaat branden:
storing in de ASR of
uitschakeling door systeem.
knippert: ASR geactiveerd.
ASR handmatig uitgeschakeld.
Ofwel: ESC in Sport-modus.›››
pag.
182
Storing in ABS, of werkt niet.
Mistachterlicht aan.›››
pag. 30
gaat branden of knipperen:
storing
in uitlaatgascontrolesysteem.››› pag.
201
gaat branden:
voorverwarmen van
de dieselmotor.
››› pag.
201
knippert: storing in het dieselmo-
tormanagement.
Storing in het benzinemotormana-
gement.›››
pag.
201
gaat branden of knipperen:
storing
in de stuurinrichting.››› pag.
172
Bandenspanning erg laag of sto-
ring in controlelampje banden-
spanning.›››
pag.
293
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag.
119
Storing in het systeem van airbags
en gordelspanners.›››
pag.
84 Andere controlelampjes
Linker of rechter knipperlicht.›››
pag. 31
Alarmlichten aan.››› pag.
146
Aanhangwagenknipperlichten›››
pag.
253
gaat groen branden:
trap het rem-
pedaal in!
gaat groen knipperen: de vergren-
delingsknop op de keuzehendel is
niet vastgeklikt.
››› pag.
189
gaat groen branden:
snelheidsre-
gelsysteem in werking of snel-
heidsbegrenzer aangesloten en ac-
tief.
››› pag. 43
››› pag.
207
gaat groen knipperen: de snelheid
ingesteld in de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Grootlicht aan of grootlichtsignaal
in werking gesteld.›››
pag. 31 Op het display van het instrumenten-
p
aneel Afb. 54
Op het display van het instrumenten-
p aneel: w eer
gave portieren open.46
Bedienen
niet meer nodig heeft. Apparaten met een
hoog v
erbruik
zijn bijvoorbeeld de aanjager
op hoge snelheid, de achterruitverwarming
of de stoelverwarming*. Let op
● Wanneer u w w
agen is voorzien van een
start-stopsysteem, is het raadzaam dit sys-
teem niet uit te schakelen.
● Wanneer u harder rijdt dan 60 km/u
(37 mph), is het
raadzaam de ruiten te slui-
ten.
● Laat tijdens het rijden uw voet niet op het
koppelin
gspedaal rusten. Zelfs door een lich-
te druk op het koppelingspedaal kan de kop-
pelingsplaat al gaan slippen. Daardoor stijgt
niet alleen het brandstofverbruik, maar kan
ook de voering van de koppelingsplaat ver-
branden wat kan leiden tot ernstige schade.
● Houd op een helling uw wagen niet stil
door de koppelin
g te laten slippen, maar ge-
bruik in plaats daarvan het rempedaal of
eventueel de handrem met de knop op het
uiteinde ingedrukt. Wanneer u de koppeling
laat slippen, stijgt het brandstofverbruik en
kan de koppelingsplaat beschadigd raken.
● Schakel in een afdaling tijdig terug om af te
remmen op de motor
. Het brandstofverbruik
wordt gereduceerd tot "nul" en de remmen
worden gespaard. Motorregeling en uitlaatgasrei-
nigin
g
s
systeem
Inleiding tot thema ATTENTIE
● Van w
ege de hoge temperaturen die in het
uitlaatgasreinigingssysteem (katalysator of
roetfilter voor dieselmotoren) kunnen voorko-
men, mag u de wagen niet boven licht ont-
vlambaar materiaal parkeren (bijv. wei of bos-
rand). - brandgevaar!
● Geen conserveringsmiddelen gebruiken
voor de bodem v
an de wagen in de zone bij
de uitlaat - brandgevaar! Let op
Zolang de controlelampjes , , of
b lij
ven branden, kunnen er storingen in de
motor zijn; daardoor kan het brandstofver-
bruik toenemen en de motor vermogen verlie-
zen. Katalysator
Voor een lange levensduur van de katalysa-
t
or
– Ge bruik
voor een benzinemotor uitsluitend
loodvrije benz
ine. Gelode benzine tast de
katalysator aan.
– De brandstoftank niet leeg rijden. –
Bij het v
ervangen of toevoegen van motor-
olie, de benodigde hoeveelheid niet over-
schrijden ››› pag. 283, Motorolie bijvullen.
– De wagen niet aanslepen, maar startkabels
gebruik
en ›››
pag. 69.
Indien u tijdens het lopen van de motor sto-
ringen in de verbranding, vermogensverlies
of onregelmatig draaien van de motor con-
stateert, de snelheid onmiddellijk verlagen
en de wagen door een gespecialiseerde
werkplaats laten controleren. In het alge-
meen gaat het uitlaatgascontrolelampje
branden wanneer zich een van de genoemde
symptomen voordoet ››› pag. 119. Onver-
brande brandstof zou zo in het uitlaatsys-
teem en dus in de atmosfeer kunnen komen.
Bovendien kan de katalysator door overver-
hitting worden beschadigd. VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leeg rijden,
omdat een onr
egelmatige brandstoftoevoer
storingen in de ontsteking kan veroorzaken.
Hierbij komt onverbrande benzine in het uit-
laatsysteem - dat kan tot oververhitting en
beschadiging van de katalysator leiden. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het 200