De essentieMenuFunctie
Audio
Informatie over de radiozender,
naam van de track op de cd
of naam van de track in Media-stand
››› brochure Radio of ››› brochure Navi-
gatiesysteem.
Telefoon
Informatie en configuratiemogelijkhe-
den van de mobiele-telefoonvoorberei-
ding ››› brochure Radio of ››› brochure
Navigatiesysteem.
Staat van
de wagenWeergave van de actuele waarschu-
wingen of informatie en andere onder-
delen van het systeem afhankelijk van
het uitrustingsniveau ››› pag. 120. Ritgegevens
De multifunctie-indicatie geeft de afgelegde
af
s
t
and en het brandstofverbruik weer.
Wisselen tussen de weergavefuncties op de
multifunctie-indicatie ● Bij wagens zonder multifunctiestuurwiel:
druk op de tuimel
schakelaar van de rui-
t en
w
isserhendel ››› afb. 44.
● Bij wagens met multifunctiestuurwiel: draai
aan het k
artelwieltje ››› afb. 45.
Geheugen van de multifunctie-indicatie
De multifunctie-indicatie is voorzien van drie
geheugen die automatisch werken: Multi- functie-indicatie vanaf het vertrek, Multifunc-
tie-indicatie v
anaf het tanken, Multifunctie-
indicatie berekening totaal. Op het display
kunt u aflezen welk geheugen momenteel
wordt getoond.
Wisselen tussen geheugens met ingescha-
keld contact en getoond geheugen
Druk op de toets van de ruitenwisser-
hendel of
de t
oets op het multifunctie-
s t
uur
wiel.
MenuFunctie
Multifunc- tie-indica-
tie vanaf
het vertrek
Weergave en opslag in het geheu-
gen van de afgelegde afstand en het
brandstofverbruik vanaf het moment
dat de ontsteking werd ingescha-
keld totdat deze weer werd uitge-
schakeld.
Als u binnen 2 uur na uitschakelen
van het contact weer gaat rijden,
worden de nieuwe gegevens toege-
voegd aan de opgeslagen gegevens.
Bij een ritonderbreking van meer
dan twee uur wordt het geheugen
automatisch gewist.
Multifunc-
tie-indica-
tie vanaf
het tankenAanduiding en in geheugen opslaan
van waarden van afgelegd traject en
brandstofverbruik. Na brandstof tan-
ken wordt geheugen automatisch
gewist.
MenuFunctie
Multifunc-
tie-indica-
tie bereke-
ning totaal
In het geheugen worden de waarden
van een bepaald aantal deeltrajec-
ten geregistreerd, tot een totaal van
19 uur en 59 minuten of 99 uur en
59 minuten ofwel 1.999,9 km
of 9.999 km, afhankelijk van het mo-
del van het instrumentenpaneel. Bij
het bereiken van deze limietwaar-
den a)
, wordt het geheugen automa-
tisch gewist en telt het systeem op-
nieuw vanaf 0.
a) Dit is afhankelijk van het model van het instrumentenpaneel.
Een geheugen handmatig wissen
● Selecteer het geheugen dat u wenst te wis-
sen.
● Houd de toets
van de ruitenwisser-
hendel of
de t
oets op het multifunctie-
s t
uur
wiel ca. 2 seconden ingedrukt.
De aanwijzingen personaliseren
In het Easy Connect-systeem kunt u instellen
welke gegevens voor de multifunctie-indica-
tie (MFA) moeten worden weergegeven op
het display in het instrumentenpaneel; ge-
bruik hiertoe de toets en de functietoets
S ETUP
› ›
›
pag. 120. » 37
Veiligheidsgordels
model) indien de bestuurder of bijrijder de
v ei
ligheid
sgordel niet heeft vastgegespt.
Als men begint te rijden met een snelheid
boven 25 km/u (15 mph) zonder de veilig-
heidsgordels vast te gespen of indien men
de gordels losmaakt tijdens het rijden, klinkt
gedurende enkele seconden een akoestisch
signaal. Daarnaast gaat ook het waarschu-
wingslampje knipperen.
Het controlelampje gaat uit als de bestuur-
der en de bijrijder hun gordel bij ingescha-
keld contact vastgespen.
Indicatie gordels omgegespt voor de zit-
plaatsen achterin*
Naargelang de versie van het model infor-
meert de gordelstatusindicator ››› afb. 96 bij
het inschakelen van het contact de bestuur-
der op het instrumentenpaneel of de inzitten-
den op de zitplaatsen achterin de overeen-
stemmende veiligheidsgordel hebben omge-
gespt. Het symbool geeft aan dat de inzit-
tende op die plaats "zijn" veiligheidsgordel
om heeft.
Indien op de zitplaatsen achterin een veilig-
heidsgordel wordt omgegespt of losgemaakt,
dan wordt de gordelstatus aangeduid gedu-
rende ca. 30 seconden. De indicatie kan wor-
den verborgen door te drukken op de toets 0.0/SET op het instrumentenpaneel.
Indien tijden s
het
rijden achterin een veilig-
heidsgordel wordt losgemaakt, knippert het overeenstemmende symbool maximaal 30
seconden. Indien ger
eden wordt met een
snelheid hoger dan 25 km/u (15 mph) dan
klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Veiligheidsgordels bieden bescher-
ming Afb. 97
Bestuurders die de veiligheidsgordel
c orr
ect
dragen zullen niet weggeslingerd wor-
den bij plotseling remmen. Veiligheidsgordels die goed zijn vastgegespt,
houden de in
z
itt
enden van de wagen in de
juiste zitpositie. De veiligheidsgordels hel-
pen ook ongecontroleerde bewegingen te
voorkomen die zwaar lichamelijk letsel kun-
nen toebrengen en ze verminderen het ge-
vaar uit de wagen te worden geslingerd.
Inzittenden van de wagen met goed vastge-
gespte veiligheidsgordels profiteren in hoge
mate van het feit dat de kinetische energie optimaal via de gordels wordt geabsorbeerd.
Ook gar
anderen de structuur van de voorzij-
de en andere passieve veiligheidskenmerken
van uw wagen, zoals bijv. het airbagsysteem,
een absorptie van de vrijgekomen kinetische
energie. De kinetische energie die vrijkomt
wordt op deze wijze verminderd en het risico
op lichamelijk letsel wordt tegelijkertijd be-
perkt. Daarom moet u altijd de gordel omges-
pen voordat u gaat rijden, ook al is het maar
voor een korte rit.
Let er eveneens op dat ook de andere inzit-
tenden goed zijn vastgegespt. Ongevallen-
statistieken hebben uitgewezen dat het juist
omgespen van de veiligheidsgordels het risi-
co op lichamelijk letsel aanzienlijk verkleint
en de kans een zwaar ongeval te overleven
vergroot. Juist vastgegespte veiligheidsgor-
dels verhogen bovendien de optimale be-
schermende werking van airbags die in geval
van een aanrijding worden geactiveerd. Om
deze reden is in de meeste landen het dra-
gen van de veiligheidsgordels wettelijk ver-
plicht.
Hoewel uw wagen met airbags is uitgerust,
moeten de veiligheidsgordels juist worden
vastgegespt. De voorairbags bijvoorbeeld
worden alleen bij bepaalde frontale aanrij-
dingen geactiveerd. De voorairbags worden
niet geactiveerd bij lichte frontale aanrijdin-
gen, lichte aanrijdingen van opzij, aanrijdin-
gen van achteren, over de kop slaan en bij
aanrijdingen waarbij de vooraf afgestelde »
79
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Veiligheid
●
In een kinder z
itje mag slechts één kind zit-
ten ››› pag. 92, Kinderzitjes.
● Wanneer een kinderzitje gemonteerd wordt
op de achterb
ank, wordt aanbevolen om het
kinderslot te activeren ››› pag. 136. Kinderzitjes
Vei ligheid
saanwijzingenLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 23. ATTENTIE
Tijdens het rijden moeten kinderen in de wa-
gen w or
den vervoerd in een zitje dat geschikt
is voor hun leeftijd, lichaamsgewicht en li-
chaamslengte.
● Lees in elk geval de informatie en waar-
schu
wingen voor het gebruik van de kinderzi-
tjes ››› pag. 91 en volg deze op. ATTENTIE
De bevestigingsbeugels zijn alleen ontwik-
kel d
voor kinderzitjes met het "ISOFIX"- en
Top Tether*-systeem.
● Nooit kinderzitjes zonder "ISOFIX"- en Top
Tether*-sy
steem of spanbanden of andere
voorwerpen aan de bevestigingsbeugels
vastmaken – levensgevaarlijk! ●
Zor g er
voor dat de kinderzitjes goed in de
"ISOFIX"- en Top Tether*-bevestigingsbeu-
gels vastzitten. ATTENTIE
Een onjuiste installatie van de kinderzitjes
v erhoog t
het risico op verwonding bij een
botsing.
● Bind de veiligheidsriem nooit aan een be-
ves
tigingshaak in de bagageruimte.
● De bagage of andere voorwerpen nooit bij
de onderst
e (ISOFIX) of de bovenste veranke-
ringen (Top Tether) vastbinden of vastzetten. Indeling van de kinderzitjes in klas-
sen
Er mogen alleen kinderzitjes worden gebruikt
die
z
ijn g
oedgekeurd en voor het kind ge-
schikt zijn.
Voor deze kinderzitjes geldt de norm ECE-R
44 of ECE-R 129. ECE-R betekent: Economic
Commision of Europe-regeling.
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf groepen:
Groep 0: tot 10 kg (tot ongeveer 9 maan-
den)
Groep 0+: tot 13 kg (tot ongeveer 18 maan-
den) Groep 1: van 9 tot 18 kg (tot ongeveer 4
jaar)
Gr
oep 2: van 15 tot 25 kg (tot ongeveer 7
jaar)
Groep 3: van 22 tot 36 kg (meer dan 7 jaar)
Kinderzitjes die conform de ECE-R 44 of ECE-R
129 norm zijn getest, zijn voorzien van het
ECE-R 44 of ECE-R 129 keurmerk (grote E in
een cirkel, daaronder het testnummer).
Let voor het inbouwen en het gebruik van
kinderzitjes op de wettelijke bepalingen en
montageaanwijzingen van de fabrikant van
het betreffende kinderzitje.
Wij adviseren u het instructieboekje voor het
kinderzitje bij de wagendocumentatie te voe-
gen en altijd in de wagen mee te nemen.
SEAT adviseert kinderzitjes uit het accessoi-
resprogramma van SEAT te gebruiken. Deze
kinderzitjes zijn voor het gebruik in wagens
van SEAT geselecteerd en getest. Bij uw SEAT
dealer kunt u terecht voor het meest geschik-
te zitje voor uw model wagen en de leeftijds-
categorie waarin uw kind valt.
Kinderzitjes volgens categorieën
De kinderzitjes kunnen universeel, semi-uni-
verseel, specifiek voor een voertuig (allemaal
volgens het voorschrift ECE-R 44) of i-Size
(volgens het voorschrift ECE-R 129) goedge-
keurd zijn.
92
Zelfhulp
Noodgevallen
Z elfhu
lp
Nooduitru
sting
Gevarendriehoek* In sommige landen is een reflecterende geva-
rendriehoek
voor noodgevallen verplicht,
evenals een verbanddoos en reservelampjes.
De gevarendriehoek bevindt zich in het op-
bergvak onder de laadvloerafdekking in de
bagageruimte van de wagen. Let op
● De g ev
arendriehoek behoort niet tot de
standaarduitrusting van de wagen.
● De gevarendriehoek moet voldoen aan de
wettelijk
e vereisten. Verbanddoos en brandblusser*
De verbanddoos kan zich in het opbergvak
onder de l
aa
dvloer
afdekking in de bagage-
ruimte van de wagen bevinden.
De brandblusser* bevindt zich in de bagage-
ruimte en is met klittenband op de vloermat
vastgezet. Let op
● De v
erbanddoos en de brandblusser beho-
ren niet tot de standaarduitrusting van de wa-
gen.
● De verbanddoos moet voldoen aan de wet-
telijke ei
sen.
● Let bij het verbandkussen resp. de verband-
doos op de houdb
aarheidsdatum van de in-
houd. Is de houdbaarheidsdatum verstreken,
dan moet u zo snel mogelijk een nieuwe ver-
banddoos aanschaffen.
● De brandblusser moet altijd aan de wette-
lijke eisen
voldoen.
● Let er bij een brandblusser op, dat deze ook
bedrijfskl
aar is. Daarom moet een brandblus-
ser regelmatig worden gecontroleerd. Wan-
neer de eerstvolgende controle noodzakelijk
is, kunt u zien op de controlesticker op de
brandblusser.
● Alvorens nieuwe of vervangende accessoi-
res
aan te schaffen de aanwijzingen raadple-
gen in "Accessoires en onderdelen" ››› pag.
265. Wagengereedschap
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 62
Afhankelijk van de uitrusting bevinden het
wagengereedschap en de bandenafdichtset*
zich in de bagageruimte onder de afdekking
van de laadvloer. Het wagengereedschap bestaat uit de vol-
gende onderdel
en:
● Adapter voor wielboutbeveiliging*
● Sleepoog
● Wielsleutel*
● Krik*
● Haak voor verwijderen van de grote wiel-
doppen*/ kl
em voor de doppen van de wiel-
bouten.
Enkele van de vermelde onderdelen horen al-
leen bij bepaalde uitvoeringen of zijn optio-
neel. ATTENTIE
● De uit de f
abriek meegeleverde krik is al-
leen voor uw wagenmodel bedoeld. In geen
geval daarmee zwaardere wagens of andere
lasten optillen - gevaar voor verwondingen!
● Krik alleen op een stevige, vlakke onder-
grond ge
bruiken.
● Nooit de motor bij opgekrikte wagen star-
ten - gev
aar voor ongelukken!
● Als er handelingen onder de wagen verricht
moeten wor
den, dient men hiervoor geschik-
te middelen te gebruiken. Gevaar voor ver-
wondingen! » 95
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Instrumenten en controlelampjes
In de modellen die bestemd zijn voor de lan-
den w aar de tw
eede s
nelheid verplicht weer-
gegeven moet worden, kan deze optie niet
uitgeschakeld worden.
U kunt de tweede snelheidsmeter in het Easy
Connect-systeem instellen met de toets en de functieknop
S
ETUP
› ››
p
ag. 120.
Snelheid
swaarschuwing
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een melding zodra de ingestelde
snelheid wordt overschreden. Dat is bijv.
handig als u winterbanden gebruikt die niet
geschikt zijn voor de maximumsnelheid van
de wagen ›››
pag. 41.
U kunt de waarschuwingsfunctie via de twee-
de snelheidsmeter in het Easy Connect-sys-
teem instellen met de toets en de func-
tieknop S
ETUP
› ›
› p
ag. 120.
Indicatie van de start-stopwerking
Op het display van het instrumentenpaneel
wordt actuele informatie weergegeven over
de status ››› pag. 203.
Motorcode (MKB)
Houd knop ››› afb. 124 4 langer dan 15 sec.
in g
edrukt
om de motorcode (MKB) van de
wagen weer te geven. Hierbij dient het con-
tact te zijn ingeschakeld en de motor stil te
staan. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. ATTENTIE
Zelfs als de buitentemperatuur boven het
vries p
unt ligt, kunnen wegen en bruggen
glad zijn.
● Ook bij buitentemperaturen boven +4°C
(+39°F) kunnen
zich ijsplekken vormen op de
weg, zelfs zonder dat het symbool "ijskri-
stal" weergegeven wordt.
● Vertrouw nooit blindelings op de buiten-
temperat
uurmeter! Let op
● Er z ijn
verschillende typen instrumentenpa-
nelen, dus kunnen de versies en indicaties
van het display verschillen. Bij wagens zon-
der weergave van waarschuwings- of informa-
tieteksten op het display worden storingen
uitsluitend door controlelampjes weergege-
ven.
● Afhankelijk van de uitrusting kunnen be-
paal
de instellingen en indicaties ook via het
Easy Connect-systeem worden ingesteld.
● Wanneer er verschillende waarschuwingen
zijn, wor
den de symbolen na elkaar geduren-
de een aantal seconden getoond en blijven ze
branden tot de storing wordt verholpen. Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental per
minuut aan
››
› afb. 124 1 .
De t oer
enteller geeft u, samen met de toeren-
talindicatie, de mogelijkheid om de motor
van uw wagen altijd te gebruiken op het
meest geschikte toerental.
Het begin van het rode veld in de toerenteller
geeft het voor alle versnellingen maximaal
toelaatbare motortoerental aan voor een in-
gereden motor die op bedrijfstemperatuur is.
Schakel op voordat dit veld wordt bereikt bij
wagens met schakelbak of plaats de keuze-
hendel in de stand "D" of haal uw voet van
het gaspedaal bij wagens met automatische
transmissie.
Beter is het echter om de hoge toerentallen
te mijden en te letten op de versnellingsindi-
caties. Voor aanvullende informatie, zie
››› pag. 40, Indicatie van de versnellin-
gen. VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller 1
››› afb . 124
m
ag slechts korte tijd in de rode zone staan,
dit om te voorkomen dat de motor bescha-
digd raakt. » 117
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Let op
In uw Erkende servicecentrum of in een ge-
spec i
aliseerde werkplaats kan men u zeggen
of uw wagen met dit systeem is uitgerust. Handgeschakelde versnellings-
bak
Rijden met s
chakelbakLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
Bepaalde uitvoeringen van het model zijn
met een 6-versnellings handgeschakelde ver-
snellingsbak uitgevoerd, waarvan het scha-
kelschema op de versnellingshendel is afge-
beeld.
De achteruitrijversnelling dient enkel met stil-
staande wagen ingeschakeld te worden.
Wacht bij een draaiende motor ca. 6 secon-
den met volledig ingetrapt koppelingspedaal
alvorens de achteruit in te schakelen om de
versnellingsbak niet te beschadigen.
Wanneer de achteruitversnelling en het con-
tact zijn ingeschakeld, branden de achteruit-
rijlichten. ATTENTIE
● De w ag
en wordt bij draaiende motor direct
in beweging gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat.
● Nooit tijdens het rijden de achteruitversnel-
ling ins
chakelen - gevaar voor ongevallen! Let op
● Tijdens het
rijden uw hand niet op de ver-
snellingshendel laten rusten. De druk van uw
hand wordt overgebracht op de schakelvor-
ken en kan zo op den duur leiden tot voortij-
dige slijtage van de schakelvorken.
● Koppelingspedaal helemaal intrappen wan-
neer u sch
akelt om onnodige slijtage en be-
schadigingen te voorkomen.
● Houd de wagen niet met "slippende" kop-
peling in sti
lstand op hellingen. Dit leidt tot
voortijdige slijtage van de koppeling en mo-
gelijke schade.
● Laat uw voet niet op het koppelingspedaal
rust
en; hoewel de kracht die dan daarop
wordt uitgeoefend slechts klein is, kan die
toch leiden tot vroegtijdige slijtage van de
koppelingsplaat. Gebruik de voetenruimte
wanneer niet wordt geschakeld. Automatische versnellings-
b
ak/D
SG aut
omatische ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
nis
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ›››
pag. 192, Schakelen met Tip-
tronic-modus*.
Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat. »
189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
het selecteren van het eco-profiel
aut om
atisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden.
Dual Ride "wielophanging"
De "Dual Ride" wielophanging zorgt voor een
comfortabele vering bij de profielen Eco en
Normaal , bijvoorbeeld geschikt voor dage-
lijks gebruik terwijl een sportieve vering
wordt ingesteld voor het profiel Sport dat
past bij een sportieve rijstijl. In het profiel
Individueel kan de vering worden inge-
steld tussen Normaal of Sport al naarge-
lang de persoonlijke voorkeur.
Bij een storing in de "Dual Ride" wielophan-
ging verschijnt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht Storing: in-
stelling van de demping .Besturing
De st
uurbekrachtiging wordt stijver in de
sport -stand om een sportievere rijstijl mo-
gelijk te maken.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel.
Rijprogramma instellen Afb. 206
Naast de versnellingshendel: MODE-
t oets. U kunt kiezen tussen
Normaal, Sport, Eco
en Individueel . De gewenste stand kan gekozen worden door
meerm
aal
s
te drukken op de toets MODE
››› afb. 206 of door middel van het aanraak-
scherm in het menu dat geopend wordt wan-
neer men op die toets drukt.
Een pictogram in het display van het Easy
Connect-systeem verschaft u informatie over
de actuele instelling.
De verlichting van de MODE-toets blijft geel
branden wanneer de actuele instelling af-
wijkt van normaal .
RijprofielEigenschappen
NormalVerschaft een uitgebalanceerde rijervaring
en is bij uitstek geschikt voor dagelijks ge-
bruik.
SportVerschaft de wagen een dynamisch karak-
ter rondom en maakt het mogelijk om
sportiever te rijden.
EcoZorgt ervoor dat de wagen zo min mogelijk
brandstof verbruikt, passend bij een zuini-
ge en milieubewuste rijstijl.
Indivi-
dual
Hierin kunt u bepaalde instellingen wijzi-
gen door op de knop Profielinstel-
lingen te drukken. De functies die u kunt
aanpassen, variëren per uitrustingsniveau
van de wagen. ATTENTIE
Houd bij de keuze van SEAT Drive Profile op
de eers t
e plaats rekening met het verkeer, om
geen ongelukken te veroorzaken. 234
Aanwijzingen
● Het w
iel
van een as werd vervangen.
Bandenspanning instellen
Nadat u de bandenspanning heeft gewijzigd
of een of meerdere wielen heeft vervangen,
moet de nieuwe bandenspanning in het Easy
Connect-systeem worden opgeslagen met de
toets en de functietoets
S
ETUP ›››
p
ag. 33.
U k u
nt ook de toets ››› afb. 241 ingedrukt
houden, bij ingeschakeld contact, tot een
akoestisch signaal klinkt.
Als de wielen een hoge last dragen (bijvoor-
beeld bij het rijden met een aanhangwagen
of bij een zware belasting), dient de banden-
spanning te worden bijgesteld volgens de
aanbevolen waarde in geval van maximale
belasting (zie de sticker aan de achterzijde
van de portierstijl linksvoor). Indrukken de
toets van het controlesysteem voor banden
om de nieuwe spanningswaarde te bevesti-
gen.
Het controlelampje van de bandenspan-
ningscontrole licht op
Als de bandenspanning onder de door de be-
stuurder ingestelde waarde komt, zal het
controlelampje van het bandenspannings-
controlesysteem oplichten ››› . ATTENTIE
● Wanneer het c
ontrolelampje voor de ban-
den oplicht, onmiddellijk de snelheid vermin-
deren en bruuske rem- of draaimanoeuvres
vermijden. Zo snel mogelijk stoppen en de
staat en de spanning van alle banden contro-
leren.
● De bestuurder draagt de verantwoordelijk-
heid voor de c
orrecte bandenspanning. Daar-
toe dient de spanning regelmatig gecontro-
leerd te worden.
● In bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij spor
tief rijden, winterse weersomstandig-
heden of niet-geasfalteerde wegen) is het
mogelijk dat het controlelampje voor de ban-
den met vertraging of helemaal niet werkt. Let op
Bij het loskoppelen van de accu zal het gele
contr o
lelampje oplichten bij het inschake-
len van het contact. Na een korte rit dient het
lampje uit te gaan. Reservewiel (noodloopwiel)*
Pl aat s
en gebruik van het noodreser-
vewiel U vindt het noodreservewiel onder de laad-
vloer in de b
ag
ag
eruimte en het is met een
wieltje vastgezet. Gebruik van het noodreservewiel
Het noodre
servewiel is alleen bedoeld om
naar een werkplaats te rijden in geval van
een lek of spanningsverlies. Daarom het
noodreservewiel zo snel mogelijk door een
normaal wiel vervangen.
Voor het gebruik van het noodreservewiel
zijn er enkele beperkingen. Het noodreserve-
wiel is speciaal voor uw wagenmodel ontwor-
pen en het moet daarom niet met een ander
noodreservewiel verwisseld worden.
Om de velg van het noodreservewiel mag
geen normale of winterband worden gelegd.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen op het
noodreservewiel is om technische redenen
niet toegestaan.
Als u toch met sneeuwkettingen moet rijden
en bandenpech bij een voorwiel hebt, het
noodreservewiel op de plaats van een achter-
wiel plaatsen. Bevestig de sneeuwkettingen
op het achterwiel en verwissel dit met het
lekke voorwiel.
Verwijdering van het reservewiel in wagens
met Beats Audio ®
-systeem (6 luidsprekers +
1 subwoofer)*
● Bouw de vloer van het ruim (mat) van de
sub woofer
op onderstaande wijze uit:
294