Instrumenten en controlelampjes
●
Extra l ampen en ander
e aanbouwdelen
vóór de koelluchtinlaat verslechteren de koe-
lende werking van de koelvloeistof. Bij hoge
buitentemperaturen en sterke motorbelasting
bestaat dan het gevaar voor oververhitting
van de motor!
● De voorspoiler zorgt ook voor de juiste ver-
deling v
an de koellucht tijdens het rijden. Als
de spoiler is beschadigd, wordt de koelende
werking minder en bestaat het gevaar van
oververhitting van de motor. Roep de hulp
van vakmensen in. Brandstofvoorraad
Afb. 126
Brandstofindicator. De weergave
6
› ›
› afb
. 124 verschijnt alleen
bij ingeschakeld contact. Zodra de wijzer in
het reservebereik komt, gaan de rode led on-
derin en het controlelampje branden
››› pag. 115. Zodra het brandstofpeil extreem laag wordt, gaat de led onderin rood knippe-
ren.
Het aant
al kilometers dat met de nog be-
schikbare brandstof kan worden afgelegd
wordt in het display van het instrumentenpa-
neel 3
› ››
afb
. 124 weergegeven.
A
ls u wilt weten welke inhoud de brandstof-
tank van uw wagen heeft, kunt u dit raadple-
gen in ›››
pag. 55. VOORZICHTIG
Nooit de tank helemaal leegrijden. De onre-
gelm atig
e brandstofvoorziening kan tot over-
slaan van de ontsteking leiden. Op deze wijze
kan onverbrande brandstof in het uitlaatsys-
teem komen, dit zou oververhitting van de
katalysator en schade hieraan kunnen veroor-
zaken. Waarschuwings- en controle-
l
amp
j
es
Waarschuwingssymbolen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 45
Er zijn rode waarschuwingssymbolen (priori-
teit 1) en gele waarschuwingssymbolen (prio-
riteit 2). Waarschuwingsmeldingen met prioriteit 1
(rood)
Bij deze s
toringen knippert of brandt het
symbool en klinkt er drie keer achter elkaar
een waarschuwingssignaal. De symbolen ge-
ven een gevaar aan. De wagen stoppen en de
motor afzetten. Defecte functie controleren
en het defect verhelpen. Zo nodig een vak-
man te hulp roepen.
Zijn er verschillende storingen met prioriteit
1, dan verschijnen de symbolen opeenvol-
gend gedurende ca. 2 seconden en knippe-
ren totdat de storing verholpen is.
Zo lang er sprake is van een waarschuwings-
tekst met prioriteit 1, worden er geen menu's
op het display weergegeven.
Voorbeelden van waarschuwingsmeldingen
met prioriteit 1 (rood)
● Remsysteemsymbool met waar
schu-
wingstekst STOPPEN, REMVLOEISTOF,
ZIE INSTRUCTIEBOEKJE of STOPPEN,
STORING REMSYSTEEM, ZIE INSTRUC-
TIEBOEKJE .
● Remvloeistofsymbool met waar
schu-
wingstekst STOPPEN KOELVLOEISTOF
CONTROLEREN ZIE INSTRUCTIEBOEKJE .
● Motoroliedruksymbool met waar
schu-
wingstekst STOPPEN, OLIEDRUK, MOTOR
STOPPEN, ZIE INSTRUCTIEBOEKJE .»
119
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
●
Bij t e oude r
emvloeistof kan een grote be-
las
ting van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed.
● Voorspoilers die niet af fabriek zijn gemon-
teerd of
die beschadigd zijn, kunnen er de
oorzaak van zijn dat er minder lucht bij de
remmen komt en de remmen oververhit ra-
ken. Let voor het kopen van accessoires op de
aanwijzingen ››› pag. 265, Technische wijzi-
gingen.
● Wanneer een remcircuit is uitgevallen,
wordt
de remweg aanzienlijk langer! Direct
een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en niet onnodig rijden. Controlelampje
Situaties waarin het controlelampje gaat
br
anden
*
● Al
s het remvloeistofpeil te laag is ›››
pag.
285.
● Als er een storing is in het remsysteem.
Dit contr
olelampje kan ook samen branden
met het ABS-controlelampje. ATTENTIE
● Als
het remcontrolelampje niet uit gaat of
tijdens het rijden oplicht, is het remvloeistof- peil te laag - gevaar voor ongelukken!
›››
pag.
285, Remvloeistof Stoppen, niet verder rij-
den. Roep de hulp in van een vakman.
● Als het remcontrolelampje samen met
het ABS-c
ontrolelampje oplicht, kan de
oorzaak ook een storing in de werking van
het ABS zijn. Hierdoor kunnen de achterwie-
len relatief snel blokkeren als er wordt ge-
remd. Dit kan onder omstandigheden ertoe
leiden dat de achterkant van de wagen uit-
breekt - slipgevaar! De wagen stoppen en de
hulp van een garage inroepen. Handrem
Afb. 176
Handrem tussen de voorstoelen. Een stevig aangetrokken handrem voorkomt
het
on
g
ewild wegrollen van de wagen. Hand-
rem altijd goed aantrekken als u de wagen
verlaat of parkeert. Handrem aantrekken
– Handremhendel krachtig omhoog trekken
›››
afb. 176.
Handrem losmaken – De hendel iets omhoogtrekken, ontgren-
delknop in pijlrichting drukk
en ››› afb. 176
en de hendel geheel omlaagdrukken ››› .
D e h
andr
em moet altijd krachtig worden aan-
getrokken, zodat niet per ongeluk met een
licht aangetrokken handrem kan worden ge-
reden ››› .
Bij aan g
etr
okken handrem en ingeschakeld
contact brandt het controlelampje . Bij los-
gemaakte handrem gaat het lampje uit. ATTENTIE
● Nooit de h andr
em gebruiken om een rijden-
de wagen af te remmen. De remweg is veel
langer omdat alleen de achterwielen worden
afgeremd. Gevaar voor ongevallen!
● Een slechts gedeeltelijk losgezette hand-
rem kan t
ot oververhitting van de achterrem-
men leiden en zo de werking van de remmen
negatief beïnvloeden - gevaar voor ongeluk-
ken! Bovendien leidt dit tot voortijdige slijta-
ge van de remblokken van de achterremmen. » 181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
In de voorbumper is een radarsensor inge-
bou wd om de
v
erkeerssituatie te herkennen
››› afb. 188 1 .
Het
z
icht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt het bewakingssys-
teem Front Assist niet. De informatietekst op
het display in het instrumentenpaneel luidt:
Front Assist: Sensor zonder
zicht! Indien nodig de radarsensor reini-
gen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of wegens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de voorspoiler
wordt gewijzigd, kunnen de werking van de
Front Assist beïnvloeden. Daarom dienen
structurele wijzigingen enkel door gespeciali- seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt
SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de
Front Assist aangetast. Daarom dienen repa-
ratiewerkzaamheden alleen door gespeciali-
seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Zo vermijdt u mogelijke schade. Laat hem
in dat geval afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van het omgevingsbewa-
k
in
g
ssysteem Front Assist Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie van Front Assist uitge-
schakeld. Front Assist is altijd actief bij het inschakelen
v
an het
c
ontact.
Wanneer de Front Assist uitgeschakeld is,
zijn ook de functie van voorwaarschuwing
(voorafgaande waarschuwing) en de waar-
schuwing van de afstand uitgeschakeld.
SEAT raadt aan de Front Assist altijd geacti-
veerd te laten. Uitzonderingen ››› pag. 214,
Front Assist tijdelijk uitschakelen in de vol-
gende situaties. »
213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Verzorging en onderhoud
Na de winter (als er is gestrooid) moet beslist
ook de
onder
z
ijde van de wagen grondig
worden gewassen.
Onderhoudsmiddelen
De benodigde conserveringsmiddelen voor
uw wagen zijn verkrijgbaar bij de Erkende
Seat Werkplaatsen. Bewaar de verpakking
van de conserveringsmiddelen tot de conser-
veringsmiddelen volledig zijn verbruikt. ATTENTIE
● Con ser
veringsmiddelen van de wagen kun-
nen giftig zijn. Daarom moeten ze gesloten in
de originele verpakking bewaard worden.
Buiten bereik van kinderen bewaren. Anders
bestaat er vergiftigingsgevaar.
● Vóór het gebruik van de onderhoudsmidde-
len de aanw
ijzingen en waarschuwingen op
de verpakking lezen. Bij verkeerd gebruik
kunnen deze producten schadelijk voor de
gezondheid zijn of schade aan de wagen ver-
oorzaken. Het gebruik van producten die
schadelijke dampen kunnen veroorzaken,
dient in goed geventileerde ruimten uitge-
voerd te worden.
● Nooit brandstof, terpentine, motorolie, ace-
ton of ander
e heel vluchtige vloeistoffen ge-
bruiken. Deze zijn giftig en snel ontvlambaar.
Brand- en ontploffingsgevaar!
● Voordat u uw wagen wast of onderhoudt, de
motor afzett
en, handrem aantrekken en con-
tactsleutel uit het contactslot trekken. VOORZICHTIG
Probeer in geen geval om vuil, modder of stof
te v
erwijderen, wanneer het oppervlak van de
wagen droog is. Hiertoe ook geen droge lap
of spons gebruiken, omdat u anders de lak of
de ruiten van uw wagen kunt beschadigen.
Vuil, modder of stof met veel water inweken. Milieu-aanwijzing
● Bij aankoop v
an onderhoudsmiddelen mili-
euvriendelijke producten kiezen.
● Resten van conserveringsmiddelen horen
niet bij het
huisvuil. Let hiertoe op de aanwij-
zingen op de verpakking. Verzorging van de wagen, bui-
t
en
z
ijde
Automatische wasinstallaties De wagenlak is zo sterk dat de wagen nor-
m
aal
g
esproken in automatische wasinstalla-
ties kan worden gewassen. De slijtage die de
lak te lijden heeft, hangt natuurlijk af van het
type installatie en de wasrollen, de toevoer
van het water en de kwaliteit van de schoon-
maak- en conserveringsproducten.
Voordat u de wagen in een automatische
wasinstallatie laat wassen, hoeft u behalve
de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (slui- ten van ruiten) met niets bijzonders rekening
te houden.
Zitt
en er speciale aanbouwdelen aan de wa-
gen - bijvoorbeeld spoilers, een dakdrager-
systeem of een antenne -, dan kunt u het
beste met de verantwoordelijke van de was-
installatie overleggen.
Na het wassen is het mogelijk dat de remmen
trager reageren omdat de remschijven en -
blokken nat of, in de winter, zelfs bevroren
zijn. De remmen moeten eerst worden
"drooggeremd". ATTENTIE
Vocht, ijs en strooizout in het remsysteem
verminder en de r
emwerking - gevaar voor on-
gevallen! Met de hand wassen
Wassen van de wagen
– Eerst het vuil met water inweken en daarna
afs
poel
en.
– De wagen met een zachte spons, een spe-
cial
e washand of een wasborstel met zach-
te druk van boven naar beneden schoon-
maken.
– De spons of de washand vaak in water uit-
spoelen.
– Bij h
ardnekkig vuil shampoo gebruiken. »
267
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid