De essentie
Let op
● Als
een besparingstips is verborgen, wordt
deze weer weergegeven zodra het contact
weer wordt ingeschakeld.
● De besparingstips worden niet voortdurend
weerg
egeven, maar incidenteel. Snelheidswaarschuwingssysteem
Het snelheidswaarschuwingssysteem geeft
een waar
s
chuwing als de bestuurder de op-
geslagen maximumsnelheid overschrijdt met
ongeveer 3 km/u (2 mph). Er klinkt een
akoestisch waarschuwingssignaal en op het
display in het instrumentenpaneel verschij-
nen gelijktijdig het controlelampje en de
aanwijzing voor de bestuurder ingestelde
snelheid bereikt! Het controlelampje
gaat weer uit zodra de snelheid wordt ver-
laagd tot onder de opgeslagen limietsnel-
heid.
De programmering van de snelheidswaar-
schuwing wordt aanbevolen indien men een
bepaalde maximumsnelheid wenst aan te
houden, zoals bij het rijden in een land met
verschillende snelheidslimieten of bij een
maximumsnelheid voor de winterbanden. Waarschuwingslimiet instellen
De w
aar
schuwingslimiet kan worden gepro-
grammeerd, gewijzigd en gewist via de radio
of het Easy Connect*-systeem.
● Wagens met radio : druk op de knop SETUP > bedieningsknop Assistentie voor
de bestuurder > Snelheidswaarschu-
wing .
● Wagens met Easy Connect : druk op de be-
dienin g
sknop Systemen of Wagensyste-
men > Assistentie voor de bestuur-
der > Snelheidswaarschuwing .
De limiet voor snelheidswaarschuwing kan
worden ingesteld van 30 tot 240 km/u (20
tot 149 mph). De instelling vindt plaats in
stappen van telkens 10 km/u (5 mph). Let op
● Onafh ank
elijk van het snelheidswaarschu-
wingssysteem moet u met behulp van de
snelheidsmeter erop letten dat u zich aan de
wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid
houdt.
● Het snelheidswaarschuwingssysteem is
voor bepaa
lde landen zodanig geconstrueerd
dat dit standaard een waarschuwing geeft bij
120 km/u (75 mph). Deze waarschuwingsli-
miet is af fabriek ingesteld. Onderhoudsintervallen
Afb. 48
Instrumentenpaneel De service-intervalindicatie wordt weergege-
v
en op het
di
splay van het instrumentenpa-
neel ››› afb. 48 1 .
Bij S
EA
T wordt onderscheid gemaakt tussen
servicebeurten met motorolieverversing (bijv.
Olie Service) en servicebeurten zonder moto-
rolieverversing (bijv. Inspectie Service).
In wagens met Service volgens de tijd of de
kilometerstand zijn de service-intervallen al
vooraf ingesteld.
In wagens met LongLife Service worden de
intervallen afzonderlijk bepaald. Dankzij de
technische vooruitgang is het onderhouds-
werk aanzienlijk verminderd. Met de techno-
logie die SEAT toepast hoeft met deze service » 41
De essentie
enkel de olie ververst te worden wanneer de
w ag
en d
at nodig heeft. Om deze verversing
te berekenen (max. 2 jaar), wordt rekening
gehouden met de gebruiksomstandigheden
van de wagen en de persoonlijke rijstijl. De
aankondiging van de service verschijnt voor
het eerst 20 dagen voor de berekende datum
voor de overeenkomstige service. De nog res-
terende kilometers worden steeds op 100 km
afgerond en de tijd op volledige dagen. Het
actuele servicebericht kan niet geraadpleegd
worden tot 500 km na de laatste service. Tot
dan verschijnen enkel streepjes op de indica-
tor.
Herinnering voor onderhoudsbeurt
Wanneer het bijna tijd is voor een service,
verschijnt bij het inschakelen van het contact
een Serviceherinnering.
Wagens zonder tekstberichten : op het display
van het instrumentenpaneel wordt een
steeksleutel getoond en een indicatie in
km .
Het aangegeven aantal km is de maximale af-
stand die nog kan worden afgelegd tot de
volgende service. Na enkele seconden veran-
dert de weergavefunctie. Er verschijnt een
kloksymbool en het aantal dagen tot de ko-
mende servicebeurt.
Wagens met tekstberichten : op het display
van het instrumentenpaneel wordt Service
in --- km of --- dagen weergegeven.Datum van de onderhoudsbeurt
Wanneer de d
atum van de service bereikt
wordt, weerklinkt een akoestisch signaal bij
het inschakelen van het contact en knippert
de steeksleutel op het display gedurende
enkele seconden.
Wagens met tekstberichten : op het display
van het instrumentenpaneel wordt Service
nu weergegeven.
Een servicemededeling raadplegen
Wanneer het contact is ingeschakeld, de mo-
tor niet draait en de wagen stilstaat, kan de
actuele servicemededeling geraadpleegd
worden:
Houd knop 2 langer dan 5 seconden inge-
drukt om de ser
v
icemededeling weer te ge-
ven.
Na het overschrijden van de servicedatum ,
wordt een minteken weergegeven voor de in-
dicatie van de kilometers of dagen.
Wagens met tekstberichten : op het display
wordt het volgende getoond: Service
sinds --- km of --- dagen .
De klok kan ook worden ingesteld via toets en de functieknop
S
ETUP van het Easy
C onnect
-
systeem ››› pag. 33.
Terugzetten van de service-intervalindicatie
Als de service niet uitgevoerd is in de werk-
plaats van een officiële SEAT dealer, kan de indicatie op de volgende wijze gereset wor-
den:
● Zet het contact uit en houd de toets 2 in-
g edrukt
.
● C
ontact opnieuw inschakelen.
● Laat de toets 2 los en vervolgens weer 20
sec onden in
g
edrukt. Let op
● De ser v
icemelding verdwijnt na enkele se-
conden, bij het starten van de motor of het
drukken op de toets OK/RESET op de ruiten-
wi s
serhendel of de toets OK op het multi-
fu nctie
stuurwiel.
● In wagens met LongLife Service waarvan de
accu g
edurende langere tijd losgekoppeld is
geweest, kan de datum van de volgende ser-
vice niet berekend worden. Daarom kunnen
de service-indicaties soms verkeerde bereke-
ningen tonen. Houd u in dat geval aan de
maximaal toegestane onderhoudsintervallen
››› brochure Onderhoudsprogramma.
● Indien de indicatie handmatig op nul wordt
gezet, w
ordt het volgende service-interval
weergegeven zoals in wagens met vaste ser-
vice-intervallen. Geadviseerd wordt daarom
om de service-intervallenindicatie uitsluitend
te laten resetten door een officiële SEAT-dea-
ler. 42
De essentie
Niet verder rijden!
Met de volgende melding:
portier(en), achterklep of mo-
torkap geopend of niet correct
gesloten.››› pag. 129
››› pag. 16
››› pag. 278
Ingeschakeld: Rijd niet ver-
der! Motorkoelvloeistofpeil te
laag, koelvloeistoftempera-
tuur te hoog
››› pag. 284
Knippert: Storing in het motor-
koelvloeistofsysteem.
Niet verder rijden!
De motoroliedruk is te laag.››› pag. 281
Storing aan de accu.›››
pag. 287
Rijlicht geheel of gedeeltelijk
defect.›››
pag. 104
Fout in het systeem van de
bochtenverlichting.››› pag. 142
Roetfilter verstopt.›››
pag. 201
Knippert: Storing bij de detec-
tie van het oliepeil. Handma-
tig controleren.
›››
pag. 281
Ingeschakeld: Motoroliepeil te
laag.
storing aan de versnellings-
bak.›››
pag. 196
Startblokkering actief.›››
pag. 174
Service-intervalindicatie.›››
pag. 41
Mobiele telefoon gekoppeld
via Bluetooth met origineel
handsfree apparaat.
›››
brochure
Radio of
››› brochure
Navigatie-
systeem
Indicatie ladingstoestand ac-
cu mobiele telefoon. Uitslui-
tend beschikbaar voor appa-
raten die zijn gemonteerd af
fabriek.
IJzelwaarschuwing. Buiten-
temperatuur is lager dan +4°C
(+39°F).›››
pag. 40
Start-stopsysteem ingescha-
keld.
›››
pag. 203 Start-stopsysteem niet be-
schikbaar.
Staat van rijden met laag ver-
bruik Op het dashboard
Afb. 55
Controlelampje voor het buiten werk-
in g s
t
ellen van de bijrijdersairbag.
De voorairbag van de bijrijder is
uitgeschakeld (
).
››› pag.
89
De voorairbag van de bijrijder is
ingeschakeld (
).
››› pag.
89
››› in Waarschuwingssymbolen op
pag. 120
››› pag. 119 47
Bedienen
VOORZICHTIG
● Vermijd hog e mot
ortoerentallen als de mo-
tor nog koud is, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk. Elementen op het display
Bij het inschakelen van het contact kan op
het di
s
play van het instrumentenpaneel
››› afb. 124 3 uiteenlopende informatie
weer g
egeven worden, naargelang de uitvoe-
ring van de wagen:
● Motorkap, achterklep en portieren geopend
›› ›
pag. 39.
● Waarschuwings- en informatieteksten.
● Afgelegde afstand.
● Tijd.
● Navigatieaanwijzingen.
● Buitentemperatuur.
● Kompas.
● Keuzehendelstand ›››
pag. 189.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
vers
nellingsbak) ›››
pag. 40.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
vers
chillende instellingsopties ›››
pag.
35
● Service-intervalindicatie ››
›
pag. 41.
● Tweede snelheidsindicatie ››
›
pag. 35. ●
Snelheidss
ignaal ›››
pag. 41.
● Statusindicatie van het start-stopsysteem
›››
pag. 203.
● Motorcode (MKB).
Afgel
egde afstand
De totale kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl weer.
● Druk kort op de knop ›››
afb. 124 4 om de
d agk
i
lometerteller op 0 te zetten.
● Houd de knop 4 gedurende 3 sec. inge-
drukt om t
erug t
e keren naar de vorige waar-
de.
Tijd
● Om de tijd in te stellen, houdt u op knop
›››
afb. 124 4 gedurende min. 3 sec. inge-
drukt om n
aar de ur
en resp. minuten te gaan.
● Druk om verder te gaan met het instellen
op knop 4 . Houd de toets ingedrukt om de
c ijf
er
s snel te veranderen.
● Druk nogmaals op knop 4 om het instel-
l en
v
an de klok te beëindigen. De klok kan ook worden ingesteld via toets
en de functieknop
S
ETUP van het Easy
C onnect
-
systeem ››› pag. 120.
Kompas
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
navigatiesysteem is aangezet, wordt op het
display van het instrumentenpaneel de wind-
streek overeenkomstig de rijrichting van de
wagen weergegeven.
Keuzehendelstand
De ingeschakelde rijstand wordt zowel aan-
gegeven naast de keuzehendel als op het
display in het instrumentenpaneel. In de
standen D en S, alsook bij de tiptronic, wordt
op het display tevens de overeenkomstige
versnelling weergegeven.
Aanbevolen versnelling (schakelbak)
Tijdens het rijden wordt op het display van
het instrumentenpaneel de aanbevolen ver-
snelling getoond om brandstof te besparen
››› pag. 40.
Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)
Naast de gewone weergave van de snel-
heidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid
ook in een andere maateenheid (in mijl of ki-
lometer per uur) getoond worden.
116
Airconditioning
De bevestigingen controleren
Na het mont
er
en van de dwarsdragers en het
dakdragersysteem, de schroefverbindingen
en de bevestigingen na een kort traject nakij-
ken en daarna regelmatig. ATTENTIE
Als de maximaal toelaatbare lading op het
dak o
verschreden wordt, kan dit leiden tot
ongevallen en aanzienlijke schade aan de wa-
gen.
● De aangeduide daklading, de op de assen
toeg
estane ladingen noch het maximaal toe-
laatbare gewicht van de wagen overschrijden.
● Het laadvermogen van de dwarsdragers en
van het d
akdragersysteem niet overschrijden,
zelfs als de maximaal toelaatbare daklading
niet bereikt werd.
● Altijd de zwaarste voorwerpen vooraan be-
ves
tigen en de lading in het algemeen gelijk-
matig verdelen. ATTENTIE
Is de lading los of niet correct bevestigd, dan
kan z
e van het dakdragersysteem vallen en
ongevallen en verwondingen veroorzaken.
● Altijd geschikte riemen en banden gebrui-
ken die in een goede s
taat verkeren.
● De lading correct bevestigen. Airconditioning
V er
w
arming, ventilatie en koe-
ling
Algemene aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 49
Filter tegen schadelijke stoffen
Het interieurluchtfilter (roet- en absorptie-
koolfilter) zorgt ervoor dat verontreinigingen
in de buitenlucht (bijv. stof of pollen) worden
verminderd resp. tegengehouden.
Het interieurluchtfilter moet volgens de in het
onderhoudsprogramma aangegeven interval-
len worden vervangen, zodat de prestaties
van de airconditioning niet verminderen.
Als de werking van het filter door het gebruik
van de wagen in een gebied met veel lucht-
verontreiniging voortijdig afneemt, moet het
interieurluchtfilter vaker worden vervangen
dan in het Serviceplan staat aangegeven. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maa
l
gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel
mogelijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en venti
latiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. » 163
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
werken in de motorruimte, zelfs met uitge-
sc
h
akeld contact. De koelluchtventilator gaat
automatisch uit. Functie "My Beat"
Voor wagens met comfortsleutel is er de func-
tie "My
B
eat". Deze functie biedt een bijko-
mende indicatie van het startsysteem van de
wagen.
Bij toegang tot de wagen, bijv. door het ope-
nen van de portieren met de afstandsbedie-
ning, knippert de knop START ENGINE STOP om
t e w
ijz
en op de overeenkomstige toets van
het startsysteem.
Bij het in-/uitschakelen van het contact gaat
het licht van de knop START ENGINE STOP knip-
per en. Bij uit
g
eschakeld contact stopt de
knop START ENGINE STOP na enkele seconden
met knip
per
en en gaat hij uit.
Wanneer de motor is gestart, blijft het licht
van de knop START ENGINE STOP vast branden
om aan t e g
ev
en dat de motor draait. De tijd
tussen het starten van de motor met de druk-
knop START ENGINE STOP en de overgang van
knip per
en n
aar vast branden van de lichten
hangt af van de kenmerken van de motorise- ring. Wordt de motor uitgezet met de knop START ENGINE STOP , dan gaat het licht van knop
opnieu w knip
per
en. Bij wagens
met st
art-stopsysteem biedt de
functie "My Beat" ook bijkomende informa-
tie:
● Wanneer de motor wordt afgezet tijdens de
Stop-fa
se, blijft het licht van de toets
START ENGINE STOP vast branden, want hoewel
de mot or uit
s
taat, is het start-stopsysteem
actief.
● Kan de motor niet opnieuw worden gestart
met het s
tart-stopsysteem, ››› pag. 203, en
moet hij handmatig worden gestart, dan zal
de knop START ENGINE STOP knipperen om deze
s it
uatie aan t
e geven.
Remmen en parkeren Remw
erking en remweg Voor een goede remwerking is het belangrijk
d
at
de r
emblokken niet zijn versleten. Deze
slijtage is sterk afhankelijk van de gebruiks-
omstandigheden en de rijstijl. Wanneer u
vaak in de stad rijdt en korte ritten maakt of
een heel sportieve rijstijl heeft, adviseren wij
u om de toestand van de remblokken vaker
bij een technische service te laten controle-
ren dan in het onderhoudsprogramma staat.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij hevige regenval
of na het wassen van de wagen, is de werk-
ing van de remmen vanwege vochtige of in de winter bevroren remschijven slechter: in
dit gev
al moeten de remmen eerst worden
"drooggeremd". ATTENTIE
Een langere remweg of schade aan het rem-
sys t
eem verhogen het gevaar voor ongeval-
len.
● Nieuwe remblokken moeten eerst inrem-
men en hebben tijdens
de eerste 200 km nog
niet de optimale wrijvingskracht. Deze licht
verminderde remcapaciteit kunt u compense-
ren door met meer kracht op het rempedaal te
duwen. Dit is ook van toepassing wanneer la-
ter de remblokken moeten worden vervangen.
● Bij natte resp. bevroren remmen en bij het
rijden op weg
en die met zout zijn bestrooid,
kunnen de remmen vertraagd werken.
● Op hellingen worden de remmen veel ge-
bruikt en wor
den deze snel heet. Voordat u
een langer traject met steile hellingen om-
laag rijdt, vermindert u de snelheid, schakelt
u naar een lagere versnelling terug of kiest u
een lagere rijstand. Op deze wijze maakt u
gebruikt van de remmende werking van de
motor en belast u de remmen minder.
● Nooit de remmen "laten aanlopen" door
het pedaa
l langdurig licht ingerukt te hou-
den. Continu remmen leidt tot oververhitting
van de remmen en daarmee tot een langere
remweg. In plaats daarvan in intervallen rem-
men.
● De wagen nooit met afgezette motor laten
rol
len. De remweg wordt aanzienlijk langer 180
Controleren en bijvullen
Wagenaccu
R uit
en
sproeiervloeistofreservoir
Het controleren en bijvullen van de vloeistof-
fen wordt bij de eerder genoemde onderde-
len uitgevoerd. Deze handelingen worden be-
schreven op ››› pag. 278.
Overzicht in tabelvorm
Nadere verklaringen, aanwijzingen en beper-
kingen op de technische gegevens vindt u
vanaf ››› pag. 296. Let op
De plaats van de onderdelen kan afhankelijk
van de mot or
verschillen.Motorolie
A l
g
emene aanwijzingen De motor wordt af fabriek voorzien van een
s
pec
i
ale multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst. 5 6 De specificaties die op de volgende bladzijde
s
t
aan (VW
-normen) moeten op de verpakking
vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie zowel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Erkende Seat
Werkplaats of een gespecialiseerde werk-
plaats, volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 57.
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers).
Als op de binnenkant van de omslag van het
boekje Onderhoudsprogramma de aandui-
ding PR QI6 voorkomt, betekent dit dat voor
de wagen een service-interval met lange duur
van toepassing is, terwijl de aanduidingen
QI1, QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een on-
derhoudsinterval op basis van tijd of kilome-
ters.
Variabele onderhoudsintervallen (service-in-
tervallen met lange duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter-
vall
en kunnen verlengen (service-intervallen
met lange duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsint
ervallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 282 en LongLife-olie
niet beschikbaar is, mag met oliesoorten
voor vaste onderhoudsintervallen
››› pag. 57 maximaal 0,5 liter eenmalig
worden bijgevuld.
Vaste service-intervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in-
terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan olie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 57. In
dit geval geldt voor uw wagen een vast on-
derhoudsinterval van 1 jaar of 15.000 km
(wat het eerst wordt bereikt) ››› brochure On-
derhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 282 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
ACEA A2 of ACEA A3 (benzinemotoren) resp.
ACEA B3 of ACEA B4 (dieselmotoren) »
281
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Wielen
Accu laden of vervangen De accu is onderhoudsvrij en wordt in het ka-
der v
an ser
vicewerkzaamheden regelmatig
gecontroleerd. Alle werkzaamheden aan de
accu vereisen speciale deskundigheid en ge-
reedschap.
Wanneer veelvuldig korte afstanden worden
gereden en bij langdurige stilstand moet u
de accu vaker dan in het kader van de norma-
le service-intervallen door een gespeciali-
seerde werkplaats laten controleren.
Bij startproblemen vanwege te weinig accula-
ding kan dit op een defecte accu wijzen. In
dit geval adviseren wij u om de accu bij een
Erkende Seat Werkplaats te laten controleren
en respectievelijk op te laden of te vervan-
gen.
Opladen van de accu
Het laden van de accu dient door een specia-
list te gebeuren aangezien accu's met een
speciale technologie worden toegepast waar-
voor laden met spanningsbegrenzing vereist
is.
Accu vervangen
De accu is overeenkomstig de inbouwplaats
ontwikkeld en met veiligheidssystemen uit-
gerust. Originele SEAT-accu's voldoen aan alle on-
derhouds-,
v
ermogens- en veiligheidseisen
van de wagen. ATTENTIE
● Wij a dv
iseren u alleen onderhoudsvrije
resp. cyclusbestendige, lekvrije accu's vol-
gens de normen T 825 06 en VW 7 50 73 te
gebruiken. Deze norm moet van augus-
tus 2001 of recentere datum zijn.
● Vóór alle handelingen aan de accu's de
waars
chuwingen lezen en opvolgen ››› in
Gebruikt e symbo
len en waarschuwingen met
betrekking tot werkzaamheden aan de accu
van de wagen op pag. 287. Milieu-aanwijzing
Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavel-
zuur en lood. Z
ij moeten daarom volgens de
voorschriften worden opgeslagen en afge-
voerd en horen in geen geval bij het huisvuil. Wielen
W iel
en en b
anden
Algemene aanwijzingen Beschadigingen voorkomen
– Alleen langzaam en indien mogelijk in een
rec ht
e hoek tegen stoepranden en dergelij-
ke oprijden.
– De banden niet met olie, vet en brandstof
in aanrakin
g laten komen.
– De banden regelmatig op beschadigingen
contr o
leren (gaten, sneden, scheuren en
bulten). Scherpe voorwerpen uit het ban-
denprofiel verwijderen.
Banden opslaan
– Verwijderde banden markeren. Ze moeten
namelijk dez
elfde looprichting hebben als
ze weer worden gemonteerd.
– Verwijderde banden resp. wielen koel,
droog en z
o donker mogelijk bewaren.
– Banden in verticale stand opslaan, wan-
neer ze niet
op een velg zijn gemonteerd.
Nieuwe banden
Nieuwe banden moet u inrijden ›››
pag. 197.
Op basis van constructiekenmerken en pro-
fielvormen kan de profieldiepte van nieuwe »
289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid