Page 65 of 320

De essentie
● De w
iel
sleutel plaatsen op de haak, op de
band afsteunen en de wieldop lostrekken.
Aanbrengen
● Plaats de centrale wieldop op de velg. Het
onderst
e deel van het teken "S" van het
SEAT-embleem moet samenvallen met het
opblaasventiel ››› afb. 76 1 .
● Druk stevig op de centrale wieldop tot hij
hoorb aar
v
astklikt. Let op
Aan de achterzijde van de centrale wieldop is
er ook een v
entielmarkering die de juiste uit-
lijning aangeeft. Centrale wieldop van lichtmetalen
v
el
g* Afb. 77
De centrale wieldop demonteren. Afb. 78
De centrale wieldop monteren. Verwijderen
● Zet de draadhaak (wagengereedschap
› ›
›
afb. 75 6 ) in de betreffende houder
› ›
›
afb. 77.
● Trek eraan om de wieldop te demonteren
›››
afb. 77.
Aanbrengen
● Zet de centrale wieldop zo op de velg dat
het uitst
ekende deel van de wieldop samen-
valt met de uitsparing in de velg ››› afb. 78
(pijlen).
● Druk stevig op de centrale wieldop tot hij
hoorbaar v
astklikt. Doppen van wielbouten*
Afb. 79
Wiel: wielbouten met doppen. Verwijderen
●
Plaats de kunststof klem (boordgereed-
s c
h
ap) op de dop totdat deze vastklikt ››› afb.
79.
● Verwijder de dop met de kunststof klem. 63
Page 66 of 320

De essentie
Wielbouten Afb. 80
Wiel verwisselen: wielbouten los-
dr aaien. Afb. 81
Wiel verwisselen: ventiel van de band
1 en montageplaats van de antidiefstalbout
2 of
3 .
Gebruik om de wielbouten los te draaien al-
l
een de w
iel
sleutel die bij de wagen hoort.
Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voordat de wagen wordt opgekrikt. Als een wielbout niet kan worden losge-
draaid, druk d
an voorzichtig met de voet op
het uiteinde van de wielsleutel. Houd u hier-
bij aan de wagen vast en zorg ervoor dat u
stevig staat.
Wielbouten losdraaien
● Schuif de wielsleutel tot de aanslag op de
bout ››
› afb. 80.
● Pak de wielsleutel bij het uiteinde vast en
draai de bout c
a. één slag linksom ››› in
Het w
iel
demonteren en monteren op
pag. 66.
De doppen beschermen de wielbouten en
moeten weer tot aan de aanslag worden aan-
gebracht nadat het wiel verwisseld is.
De antidiefstalbout losdraaien
● Neem de adapter voor de antidiefstalbou-
ten uit het
wagengereedschap.
● Schuif de adapter tot de aanslag op de an-
tidiefst
albout ››› afb. 81.
● Schuif de wielsleutel tot de aanslag op de
adapt
er.
● Pak de wielsleutel bij het uiteinde vast en
draai de bout c
a. één slag linksom ››› in
Het w
iel
demonteren en monteren op
pag. 66.
De antidiefstalbout heeft een dop die anders
is. Deze dop past alleen op antidiefstalbou-
ten en dient niet voor normale wielbouten. Belangrijke informatie over wielbouten
De v
elgen en wielbouten die in de fabriek ge-
monteerd zijn, zijn qua constructie op elkaar
afgestemd. Daarom moeten bij het vervan-
gen van de velgen de bijbehorende wielbou-
ten met de juiste lengte en kop worden ge-
bruikt. De bevestiging van de wielen en de
werking van het remsysteem hangt daarvan
af.
Soms mag u zelfs niet de wielbouten van wa-
gens van dezelfde productieserie gebruiken.
Bij wielen met integrale wieldoppen moet de
antidiefstalbout in positie 2 of
3 ten op-
z ic
ht
e van het ventiel van de band 1 worden
in g
edr
aaid. Anders kan de wieldop niet wor-
den gemonteerd. 64
Page 67 of 320

De essentie
Wagen omhoogbrengen Afb. 82
Steunpunten voor de krik. Afb. 83
Plaatsen van de krik. ●
Plaats de krik* (wagengereedschap) op een
s t
ev
ige ondergrond. Gebruik indien nodig
een stabiele plaat met een groot oppervlak.
Bij een gladde ondergrond, zoals bijv. een te-
gelvloer, een stroeve drager (bijv. een rubber
mat) gebruiken ››› .●
Zoek
het
bevestigingspunt op de langslig-
ger (verzonken gedeelte) dat zich het dicht-
ste bij het te vervangen wiel bevindt ››› afb.
82.
● Draai aan de krik* die u onder het bevesti-
gings
punt op de langsligger hebt geplaatst,
om deze omhoog te brengen tot de flens 1 ›››
afb . 83 zich onder de betreffende uitspa-
rin g bev
indt.
● Lijn de krik* zodanig uit dat de flens 1 in
de uits p
arin
g voor de langsligger "grijpt" en
de beweegbare voet 2 op de grond steunt.
D e
v
oet 2 moet zich verticaal t.o.v. het
s t
eu
npunt 1 bevinden.
● Draai de krik* verder omhoog tot het wiel
iets
v
an de grond komt. ATTENTIE
● Let er
op dat de krik* stabiel blijft staan. Als
het oppervlak glad of zacht is, kan de krik*
verschuiven of wegzakken – gevaar van ver-
wondingen!
● Breng de wagen uitsluitend omhoog met de
krik* die af f
abriek is meegeleverd. Anders
kan de wagen wegschuiven - gevaar op ver-
wondingen!
● Plaats de krik* uitsluitend onder de daar-
toe bes
temde bevestigingspunten op de
langsligger en lijn de krik uit. Als dit niet ge-
beurt, dan kan de krik* wegschuiven omdat
ze niet voldoende grip op de wagen heeft. ge-
vaar op verwondingen! ●
Door temper at
uurschommelingen of wijzi-
gingen in de belasting kan de hoogte van de
geparkeerde wagen veranderen. VOORZICHTIG
De wagen mag niet omhoog worden gebracht
onder een dw ars
balk. Plaats de krik* uitslui-
tend onder de daartoe bestemde punten op
de langsligger. Anders kan de wagen bescha-
digd worden. Het wiel demonteren en monteren
Nadat u de bouten hebt losgedraaid en de
w
ag
en met
de krik hebt opgekrikt, verwisselt
u het wiel.
Wiel verwijderen
● De wielbouten losdraaien met de wielsleu-
tel en de bout
en aan de kant leggen op een
schoon oppervlak.
● Wiel verwijderen ›››
.
W iel
p
laatsen
Als u banden met verplichte looprichting
monteert, volg dan de richtlijnen in ››› pag.
66.
● Plaats het wiel.
● Wielbouten erin draaien en licht aantrek-
ken. » 65
Page 68 of 320

De essentie
● Laat de w
ag
en zakken met de krik*; ga
hierbij voorzichtig te werk.
● Trek de wielbouten met de wielsleutel goed
aan.
De wiel
bouten moeten schoon zijn en gemak-
kelijk draaien. Contactvlakken tussen wiel en
naaf controleren. Verontreinigingen op deze
vlakken verwijderen alvorens het wiel te
plaatsen.
Aantrekmomenten van de wielbouten
Het voorgeschreven aantrekmoment van de
wielbouten bij stalen en lichtmetalen velgen
bedraagt 140 Nm. Na het verwisselen van
een wiel dient onmiddellijk het aanhaalmo-
ment met een goed werkende momentsleutel
te worden gecontroleerd.
Vóór het controleren van het aanhaalmoment
moeten wielbouten die verroest zijn of moei-
lijk aangedraaid kunnen worden, worden ver-
vangen en de schroefdraad van de wielnaaf
worden schoongemaakt.
Breng geen vet of olie op de wielbouten of op
de schroefdraad van de wielnaaf aan. Hoewel
de bouten met het voorgeschreven aanhaal-
moment zijn aangetrokken, kunnen ze onder
het rijden losdraaien. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed worden vastge-
zet, k u
nnen ze onder het rijden losdraaien waardoor de bestuurder de controle over het
st
uur k
an verliezen met als mogelijk gevolg
een ongeluk en ernstig letsel.
● Alleen die wielbouten gebruiken die bij de
velg hor
en.
● Nooit verschillende wielbouten gebruiken.
● Wielbouten en schroefdraad moeten
schoon en
vrij van olie of vet zijn. Ze moeten
gemakkelijk aangedraaid kunnen worden.
● Gebruik om de wielbouten los of vast te
draaien al
leen de wielsleutel die bij de wagen
is meegeleverd.
● Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voord
at de wagen wordt opgekrikt.
● Breng geen vet of olie op de wielbouten of
op de schr
oefdraad van de wielnaaf aan. Hoe-
wel de bouten met het voorgeschreven aan-
haalmoment zijn aangetrokken, kunnen ze
onder het rijden losdraaien.
● De schroefverbindingen van velgen met ge-
schr
oefde velgringen nooit losdraaien.
● Als de wielbouten met een lager dan het
voorg
eschreven aanhaalmoment worden aan-
gedraaid, kunnen de bouten en velgen onder
het rijden losdraaien. Door een te hoog aan-
haalmoment kan de wielbout of de schroef-
draad worden beschadigd. VOORZICHTIG
Bij het verwijderen/plaatsen van het wiel kan
de v el
g tegen de remschijf slaan en deze be-
schadigen. Ga daarom voorzichtig te werk en
laat u door een tweede persoon assisteren. Banden met verplichte looprichting
Een draairichtinggebonden bandenprofiel is
herkenb
aar aan de pijl
en op de wang van de
band, die in de draairichting wijzen. Houd de
zo aangegeven draairichting altijd aan bij het
monteren van de wielen, hierdoor worden de
optimale rij-eigenschappen van de band met
betrekking tot grip, geluid, wrijving en aqua-
planing gegarandeerd.
Als u het reservewiel* noodgedwongen tegen
de draairichting in moet plaatsen, rijd dan
voorzichtig omdat de optimale eigenschap-
pen van de band in deze situatie niet meer
gelden. Dit geldt met name wanneer het weg-
dek nat is.
Verwissel de defecte band zo snel mogelijk
en zorg voor de juiste looprichting bij alle
banden, opdat de voordelen van draairich-
ting gebonden banden weer volledig kunnen
worden benut.
Afsluitende werkzaamheden ●
Wielen met lichtmetalen velgen: bren
g de
dop
pen op de wielbouten aan.
● Wielen met stalen velgen: breng de int
egra-
le wieldop weer aan.
● Het gereedschap op zijn plaats opbergen.
● Als het vervangen wiel niet past in de ruim-
te v
oor het reservewiel, berg dit dan op 66
Page 69 of 320

De essentie
veilige wijze op in de kofferbak ››
›
pag.
157.
● Controleer de spanning van het wiel dat u
heeft g
emonteerd zo snel mogelijk.
● Bij wagens met bandenspanningsindicatie
moet u de sp
anning wijzigen en opslaan in
››› pag. 293.
● Controleer zo snel mogelijk met een mo-
mentsleut
el of het aanhaalmoment van de
wielbouten 120 Nm is. Rijd tot dan uiterst
voorzichtig.
● Vervang het defecte wiel zo snel mogelijk.
Sneeuwkettingen Handeling Sneeuwkettingen mogen alleen op de voor
-
wi e
len worden gemonteerd.
● Controleer of corrigeer na enkele meter zo
nodig de beves
tiging van de sneeuwkettin-
gen, volgens de aanwijzingen van de fabri-
kant.
● Let op de maximumsnelheid van 50 km/u
(30 mph).
● Als het gevaar bestaat dat u toch vast komt
te z
itten ondanks dat u sneeuwkettingen
heeft gemonteerd, wordt geadviseerd om de
antislipregeling op de aangedreven wielen (ASR) in de ESC
›››
pag. 182 uit te scha-
kelen.
Bij winterse wegomstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen niet alleen de grip, maar
ook het remgedrag.
Het gebruik van sneeuwkettingen is om tech-
nische redenen alleen op bepaalde
velg/band-combinaties toelaatbaar:
195/60 R16Kettingen met schakels van max. 13.5
mm Als u sneeuwkettingen gebruikt, moet u
ev
ent
ueel
gebruikte wieldoppen en velgens-
ierringen verwijderen.
Als u over sneeuwvrije trajecten rijdt, de ket-
tingen verwijderen. Anders beïnvloeden ze
de wegligging, beschadigen ze de banden en
zijn ze snel versleten. ATTENTIE
De sneeuwkettingen moeten correct gespan-
nen wor den,
volgens de aanwijzingen van de
fabrikant hiervan. Op deze wijze worden con-
tacten van de kettingen met de wielkast voor-
komen. Noodslepen van de wagen
Sl epen Afb. 84
Voorbumper rechts: sleepoog. Afb. 85
Achterbumper rechts: sleepoog. Sleepogen
M
aak
de s
tang of kabel vast aan de sleep-
ogen. » 67
Page 70 of 320

De essentie
De sleepogen zitten in de bagageruimte on-
der de l aa
dvloer
afdekking samen met het
wagengereedschap ››› pag. 62.
Schroef het sleepoog in de schroefdraad
››› afb. 84 of ››› afb. 85 en zet het vast met de
wielsleutel.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is veiliger en minder gevaarlijk
wat betreft schade die aan de wagen zou
kunnen optreden. Alleen wanneer deze niet
beschikbaar is, een sleepkabel gebruiken.
De sleepkabel moet elastisch zijn, zodat bei-
de wagens zo veel mogelijk worden ontzien.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
De sleepkabel of de sleepstang uitsluitend
aan de daarvoor bestemde ogen of aan de
trekhaak bevestigen.
Bestuurder van de trekkende wagen
● Pas echt wegrijden, als de kabel strak
staat
.
● Gebruik de koppeling uiterst voorzichtig bij
het st
arten van de wagen (met schakelbak) of
versnel geleidelijk (met automatische trans-
missie).
Rijstijl
Het slepen van een auto vraagt oefening, in
het bijzonder bij gebruik van een sleepkabel.Beide bestuurders moeten met de bijzonder-
heden van het
slepen vertrouwd zijn. Onge-
oefende bestuurders moeten hiervan afzien.
Let er bij het rijden steeds op dat er geen on-
geoorloofde trekkrachten en geen schokbe-
lasting ontstaan. Als er over onverharde we-
gen wordt gesleept, bestaat het gevaar dat
de bevestigingsdelen overbelast raken.
Het contact van de getrokken wagen moet in-
geschakeld zijn, opdat het stuurwiel niet ge-
blokkeerd is, en de knipperlichten, de cla-
xon, de ruitenwissers en de ruitensproeierin-
stallatie kunnen worden ingeschakeld.
Zet bij wagens met schakelbak de versnel-
lingshendel in de vrijloop. Bij automatische
versnellingsbak de hendel in N.
Omdat de rembekrachtiger bij niet-draaiende
motor niet werkt, moet u bij het remmen het
rempedaal krachtiger dan normaal intrappen.
Aangezien de stuurbekrachtiging bij niet-
draaiende motor niet werkt, moet bij het stu-
ren meer kracht worden uitgeoefend.
››› in Algemeen op pag. 99
››› pag. 98 Aanslepen
Als de motor niet aanslaat, eerst proberen
om de motor met
de ac
cu van een andere wa-
gen te starten ››› pag. 69. De motor mag en-
kel gestart worden door aanslepen indien het
laden van de accu niet werkt. Dit is mogelijk
door gebruik te maken van de beweging van
de wielen.
Wagens met benzinemotor mogen alleen
over een kort traject worden aangesleept,
omdat anders onverbrande brandstof in de
katalysator kan komen.
Wanneer uw wagen toch door aanslepen ge-
start moet worden:
● De 2e of 3e versnelling inschakelen.
● Koppeling ingetrapt houden.
● Contact inschakelen.
● Wanneer beide wagens in beweging zijn,
de kop pelin
g loslaten.
● Zodra de motor is aangeslagen, de koppe-
ling intrap
pen en de versnelling uitschakelen
om te voorkomen dat men tegen de trekken-
de wagen rijdt.
››› in Algemeen op pag. 99
››› pag. 98 68
Page 71 of 320

De essentie
Starthulp St ar
tk
abels De startkabels moeten voldoende doorsnede
hebben.
A
l
s de motor niet aanslaat, omdat de accu
ontladen is, kunt u de accu van een andere
wagen voor het starten gebruiken.
Startkabels
U hebt voor de starthulp startkabels volgens
DIN 72553 nodig (zie de gegevens van de ka-
belfabrikant). De doorsnede van de kabel
moet bij wagens met benzinemotor ten min-
ste 25 mm 2
en bij wagens met dieselmotor
ten minste 35 mm 2
bedragen. Let op
● Tu s
sen de wagens mag er geen contact be-
staan, anders zou de stroom al kunnen lopen,
als de pluspolen worden verbonden.
● De ontladen accu moet op de juiste wijze op
de elektris
che installatie zijn aangesloten. Starthulp: beschrijving
Afb. 86
Verbindingsschema voor wagens zon-
der s t
ar
t-stopsysteem. Afb. 87
Verbindingsschema voor wagens met
s t
ar
t-stopsysteem. Startkabels aansluiten
1. Bij beide wagens het contact uitschakelen
››
›
.2. Een uiteinde van de
rode
s
tarthulpkabel
op de pluspool + van de wagen met de
ontl a
den ac
cu klemmen A
› ››
afb
. 86.
3.
Het andere uiteinde van de rode s
tarthulp-
kabel op de pluspool + van de stroomge-
v ende w
ag
en B klemmen.
4. Bij wagens zonder start-stopsysteem: een
uit einde
v
an de zwarte startkabel op de
minpool – van de stroomgevende wagen
B
› ››
afb
. 86 klemmen.
– Bij wa
gens met start-stopsysteem: een uit-
einde v
an de zwarte startkabel X aanslui-
t en op een g
e
schikte massaklem, een mas-
sief metalen deel vastgeschroefd aan het
motorblok of aan het motorblok zelf ››› afb.
87.
5. Sluit het andere uiteinde van de zwarte
st
artkabel X in de wagen met ontladen
ac c
u aan op een m
assief metalen deel
vastgeschroefd aan het motorblok of aan
het motorblok zelf, echter niet in de buurt
van de accu A .
6. Kabels zo leggen, dat ze niet door draai- ende del en in de mot
orruimt
e kunnen wor-
den geraakt.
Starten
7. De motor van de stroomgevende wagen star
ten en stationair laten draaien. » 69
Page 72 of 320

De essentie
8. De motor van de wagen met de ontladen acc
u s
tarten en twee tot drie minuten
wachten tot de motor draait.
Startkabels verwijderen
9. Vóór het losmaken van de startkabels het dimlicht
- wanneer dit aan is - uitschake-
len.
10.In de wagen met de ontladen accu de aanjager en ac
hterruitverwarming inscha-
kelen, opdat spanningspieken worden af-
gebouwd die ontstaan bij het losmaken.
11.
Kabels bij draaiende motoren verwijderen
in omgekeerde volgorde van het aanslui-
ten.
Let erop dat de klemmen voldoende contact
met het metaal hebben.
Als de motor niet aanslaat: na 10 seconden
ophouden met starten en daarna na ca. een
minuut weer starten. ATTENTIE
● Vo l
g de waarschuwingen op bij werkzaam-
heden in de motorruimte ›››
pag. 278,
Werkzaamheden in de motorruimte.
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spannin
g (12 V) en dezelfde capaciteit (zie
tekst op de accu) hebben als de lege accu.
Anders bestaat er gevaar voor explosie!
● Voer nooit een starthulp uit als een van de
accu's
bevroren is – gevaar voor explosie! Ook wanneer de accu is ontdooid, bestaat er
gev
aar
voor verbrandingen bij het uitvloeien
van accuvloeistof. Bevroren accu vervangen.
● Ontstekingsbronnen (open vuur, sigaretten,
enz) z
over mogelijk uit de buurt van de accu's
houden. Ontploffingsgevaar!
● Let op de gebruiksaanwijzing van de fabri-
kant
van de startkabels.
● Minkabel bij de andere wagen niet direct
op de minpool
van de ontladen accu aanslui-
ten. Door vonkvorming zou het knalgas dat
uit de accu stroomt, kunnen ontsteken - ge-
vaar voor explosie!
● Minkabel bij de andere wagen niet op delen
van het br
andstofsysteem of op de remleidin-
gen vastklemmen.
● De niet-geïsoleerde delen van de pooltan-
gen mogen elk
aar niet raken. Bovendien mag
de op de pluspool van de accu aangesloten
kabel niet met elektrisch geleidende delen
van de wagen in aanraking komen - gevaar
voor kortsluiting!
● Kabels zo leggen dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimt
e kunnen worden
geraakt.
● Buig u niet over de accu's - u zou verbran-
dingen k
unnen oplopen! Let op
De wagens mogen elkaar niet aanraken, an-
ders
zou er al bij de verbinding van de plus-
polen een stroomverbinding zijn. Ruitenwisserbladen vervangen
R uit
en
wisserbladen voorruit vervan-
gen Afb. 88
Ruitenwissers in servicestand. Afb. 89
Ruitenwisserblad voorruit vervangen. Om de ruitenwisserbladen te vervangen,
moet
en
z
e van de ruststand in de bedrijfs-
stand worden gezet. 70