Page 241 of 320
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
het systeem parkeert met zo weinig mogelijk
m anoeu
vr
es.
Rijden met een aanhangwagen
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak ››› pag. 253 op een elektrische wij-
ze op de aanhangwagen aangesloten is. Na het verwisselen van een wiel
Indien na het
verwisselen van een wiel de au-
to niet langer juist in- of uitparkeert, kan het
zijn dat de omtrek van het nieuwe wiel an-
ders is en dat het systeem zich daaraan moet
aanpassen. Deze aanpassing is automatisch
en gebeurt tijdens het rijden. Langzaam
draaien bij minder dan 20 km/u (12 mph) kan bijdragen aan dit aanpassingspro-
ces
›
›› in Inleiding tot thema op pag. 237.
Een parkeermodus selecteren Afb. 210
Overzicht van de beperkte weergaven
voor de p ark
eermodi: Recht achteruit inpar-
keren. Schuin achteruit inparkeren. Schuin
vooruit inparkeren. » 239
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 242 of 320

Bedienen
Afb. 211
Op het display van het instrumen-
tenp aneel: beperkt
e weergave van het inpar-
keersysteem. Een parkeermodus selecteren met het inpar-
k
eer
sy
steem met voorafgaand passeren van
de parkeerplaats
Na activering van het inparkeersysteem en
detectie van een parkeerplaats wordt op het
scherm van het instrumentenpaneel een par-
keermodus voorgesteld. Het inparkeersys-
reem selecteert automatisch de parkeermo-
dus. De geselecteerde modus wordt getoond
op het scherm van het instrumentenpaneel
››› afb. 211. Ook wordt de beperkte weergave
van de andere mogelijke parkeermodi ge-
toond ››› afb. 210. Indien de modus geselec-
teerd door het systeem niet overeenkomt met de gewenste modus, kunt u een andere mo-
dus sel
ecteren door opnieuw te drukken op
de toets
› ››
afb
. 209.
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 241.
2.
Druk op de toets .
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond en in de be-
perkte weergave de andere parkeermodus waar-
naar u kunt wisselen.
3.
Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u wilt parkeren. Op het display in het
instrumentenpaneel wordt de desbetreffende zij-
de van het wegdek weergegeven. Indien geen
knipperlicht wordt gekozen, parkeert het sys-
teem standaard aan de rechterzijde in rijrichting.
4.
Druk indien nodig de toets opnieuw in om te
veranderen naar de volgende parkeermodus.
Nadat gewisseld is naar alle mogelijke parkeer-
modi, wordt het systeem uitgeschakeld wanneer
u opnieuw drukt op de toets
.
Handeling
5.Druk zo nodig opnieuw op de toets om het
systeem weer te activeren.
6.
Volg de aanwijzingen op het scherm van het in-
strumentenpaneel zonder uw aandacht van het
verkeer af te wenden en ga met de auto naast de
parkeerplaats staan. Speciaal geval van schuine parkeerplaats om
vooruit
in t
e parkeren zonder voorafgaand
passeren van de parkeerplaats
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 241.
2.Rijd vooruit naar de parkeerplaats zonder de
aandacht van het verkeer af te wenden en stop
de auto.
3.
Druk de toets eenmaal in.
Als het systeem is ingeschakeld is, brandt een
controlelampje in de toets . Daarnaast wordt
op het scherm van het instrumentenpaneel de
geselecteerde parkeermodus getoond zonder
beperkte weergave.
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 237. 240
Page 243 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Parkeren met het inparkeersysteem Afb. 212
Op het display van het instrumenten-
paneel: r ec
ht parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Afb. 213
Op het display van het instrumenten-
paneel: s c
huin parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Legenda van
afb. 212
en
afb. 213:
Aanwijzing om vooruit te rijden
Uw wagen
Auto geparkeerd
Parkeerplaats gedetecteerd
Aanwijzing om te parkeren
Aanwijzing om het rempedaal in te trap-
pen
1 2
3
4
5
6 Voortgangsbalk
V oor
t
gangsbalken
De voortgangsbalk ››› afb. 212 7 en
›››
afb
.
213 7 geeft op symbolische wijze de relatie-
v e af
s
tand die nog moet worden afgelegd
aan op het scherm van het instrumentenpa-
neel. Hoe groter de afstand, hoe voller de
voortgangsbalk. Bij het vooruitrijden vermin- 7 dert de inhoud van de voortgangsbalk naar
bo
v
en, b
ij het achteruitrijden naar onderen.
Vereiste voorwaarden om in te parkeren met
het inparkeersysteem
In het geval van rechte parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
De aandrijfslipregeling (ASR) moet ingeschakeld zijn ››› pag. 184.» 241
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 244 of 320

BedienenIn het geval van rechte
parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
Niet harder rijden dan ca.40 km/u (25 mph) bij hetpasseren van de parkeer- plaats.Niet harder rijden dan ca.20 km/u (12 mph) bij hetpasseren van de parkeer- plaats.
Een afstand tussen 0,5 en 2,0 meter aanhouden bij het passeren van de parkeerplaats.
Lengte van de parkeer-
plaats: lengte van de auto + 0.8 meterBreedte van de parkeer-
plaats: breedte van de au- to + 0,8 meter
Niet harder rijden dan ca. 7 km/u (4 mph) bij het inpar-
keren. Parkeren
Voer de volgende handelingen uit:
1.
Er moet voldaan zijn aan alle nodige voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem
››› pag. 241 en de parkeermodus moet
geselecteerd zijn ››› pag. 239.
2.
Kijk naar de weergave op het scherm van het in-
strumentenpaneel of de parkeerplaats gedetec-
teerd werd als "geschikt" en de juiste positie be-
reikt werd om te parkeren ››› afb. 212
of ››› afb.
213 .
De parkeerplaats is als "geschikt" beschouwd als
op het scherm van het instrumentenpaneel de
aanwijzing om te parkeren 5
verschijnt.
3.Stop de auto en schakel na een korte pauze de
achteruitversnelling in.
Voer de volgende handelingen uit:
4.Laat het stuur los
››› in Inleiding tot thema op
pag. 237.
5.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op de omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mph).
Tijdens de parkeermanoeuvre neemt het systeem
enkel het sturen over. Als bestuurder moet u ac-
celereren, zo nodig koppelen, van versnelling
veranderen en remmen.
6.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing voor vooruitrijden
verschijnt ››› afb. 212
1 of
››› afb. 213 1
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de melding
Park Assist be-
eindigd verschijnt.
De voortgangsbalk 7 geeft de afstand aan die
moet worden afgelegd ››› pag. 241.
7.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: tot het symbool op het scherm van het in-
strumentenpaneel uitgaat.
8.Eerste versnelling inschakelen.
Voer de volgende handelingen uit:
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing voor achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot hij in het midden van de parkeer-
plaats staat ››› afb. 212
of ››› afb. 213 .
10.
Voor een optimaal resultaat wacht u aan het eind
van elke manoeuvre tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
De parkeermanoeuvre eindigt wanneer een over-
eenkomstige melding verschijnt op het scherm
van het instrumentenpaneel en eventueel een ge-
luidssignaal klinkt. Let op
Indien tijdens het parkeren de manoeuvre
vroe g
tijdig beëindigd wordt, is het resultaat
mogelijk niet optimaal. 242
Page 245 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Uitparkeren met het inparkeersys-
t eem (enk
el
in geval van rechte par-
keerplaatsen) Afb. 214
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: een r
echte parkeerplaats verlaten. Legenda van
afb. 214
:
Aut
o geparkeerd
Eigen auto met ingeschakelde achteruit-
versnelling
Voortgangsbalk om de nog af te leggen
afstand aan te geven
Aanwijzing van de voorgestelde ma-
noeuvre voor het uitparkeren
Vereiste voorwaarden om uit te parkeren met
het inparkeersysteem ● Enkel voor rechte parkeerplaatsen
● De aandrijfslipregeling (ASR) moet inge-
sc h
akeld zijn ››› pag. 184.
1 2
3
4 ●
Len
g
te van de parkeerplaats: lengte van de
auto + 0.5 meter
● Niet harder rijden dan ca. 7 km/u (4 mph)
bij het uitp
arkeren.
Uitparkeren
Voer de volgende handelingen uit:
In het geval van rechte parkeerplaatsen
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen uitparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 243.
2.Zet de motor aan ››› pag. 173.
3.
Druk op de toets ››› afb. 209.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets .
4.Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u de parkeerplaats wenst te verlaten.
5.Schakel de achteruitversnelling in of zet de keu-
zehendel in stand R.
In het geval van rechte parkeerplaatsen
6.
Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 237.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op de omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mph).
Bij het uitparkeren neemt het systeem enkel het
sturen over. Als bestuurder moet u accelereren,
zo nodig koppelen, van versnelling veranderen
en remmen.
7.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: rijd achteruit tot op het scherm van het in-
strumentenpaneel de aanwijzing voor vooruitrij-
den verschijnt.
De voortgangsbalk ››› afb. 214 3 geeft de af-
stand aan die moet worden afgelegd ››› pag. 241.
8.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: trap het rempedaal in tot het symbool op
het scherm van het instrumentenpaneel uitgaat.» 243
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 246 of 320

Bedienen In het geval van rechte parkeerplaatsen
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing voor achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot de parkeerplaats verlaten kan wor-
den.
10.
De auto kan de parkeerplaats verlaten wanneer
een overeenkomstige melding verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel en eventu-
eel een geluidssignaal klinkt.
Neem de besturing over met de draaihoek die
door het inparkeersysteem werd afgesteld.
11.Verlaat de parkeerplaats terwijl u rekening houdt
met het verkeer.
Automatische remingreep van het in-
p
ark
eer
systeem Het inparkeersysteem helpt de bestuurder in
bep
aal
de g
evallen met remmen.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om op tijd te remmen ››› .
Aut om
ati
sche remingreep om de toegestane
snelheid niet te overschrijden
Om te voorkomen dat de toegestane snel-
heid van ca. 7 km/u (4 mph) wordt overschre- den bij het in- en uitparkeren, kan een auto-
matis
che remingreep plaatsvinden. Na de au-
tomatische remingreep kunnen de manoeu-
vres voor het in- of uitparkeren voortgezet
worden.
Er vindt slechts één automatische remin-
greep plaats voor elke poging tot in- of uit-
parkeren. Indien opnieuw de snelheid van ca.
7 km/u (4 mph) wordt overschreden, wordt
de overeenkomstige handeling onderbroken.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
In bepaalde omstandigheden kan het inpar-
keersysteem de auto automatisch afremmen
bij een obstakel door het rempedaal kort en
aanhoudend te bedienen ››› . Vervolgens
moet de be
s
tuurder het rempedaal intrap-
pen.
Een automatische remingreep om de schade
te beperken leidt ertoe dat de parkeerma-
noeuvre wordt beëindigd. ATTENTIE
De automatische remingreep van het inpar-
keer sy
steem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het
systeem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perking
en die eigen zijn aan het systeem. In
bepaalde situaties werkt de automatische re- mingreep mogelijk enkel op beperkte wijze of
helem
aa
l niet.
● Blijf altijd paraat om de auto op elk ogen-
blik t
e remmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconde. Rem
vervolgens zelf de auto. Parkeerhulp
Al g
emeen Afhankelijk van de wagenuitrusting, helpen
v
er
s
chillende assistentiesystemen bij het in-
parkeren en manoeuvreren.
Het parkeerhulpsysteem achter is een akoes-
tische assistent die waarschuwt voor obsta-
kels die zich achter de wagen bevinden
››› pag. 246.
Het parkeerhulpsysteem plus assisteert de
bestuurder tijdens het manoeuvreren en in-
parkeren middels visuele en akoestische
meldingen over gedetecteerde obstakels
voor en achter de wagen ››› pag. 246. ATTENTIE
● Houd altijd het
verkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of 244
Page 247 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
uitparkeren van de wagen op een parkeer-
pl
aat
s of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgev
ing van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïn vloed w
orden door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
syst
eem bepaalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kl
edin
g niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waars
chuwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen beschadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats repareren. Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras, –
bij e xt
erne ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuwbui
of dichte uitlaatgassen,
– Bij toppen van hellingen.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
–er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren hebben minder zicht,
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 249. » 245
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 248 of 320

Bedienen
●
Bij wag en
s zonder informatiesysteem voor
de bestuurder kunt u de parameters laten
aanpassen bij een officiële SEAT-dealer of in
een gespecialiseerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhang
er ››› pag. 249.
● De grafische weergave op het display van
het Ea
sy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Hulp bij het achteruit parkeren*
De parkeerhulp achter assisteert de bestuur-
der tijden
s
het
manoeuvreren en inparkeren
middels akoestische meldingen.
Beschrijving
De bumper achter is voorzien van sensoren.
Zodra deze een obstakel detecteren, wordt
dat akoestisch gemeld.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, vuil enz., omdat dan de
werking van het systeem negatief wordt beïn-
vloed. Reinigingsinformatie ››› pag. 269.
Het detectiebereik van de sensoren achter-
aan is ongeveer:
zijkant0.60 m
centrale zone1.60 m Naarmate een obstakel wordt genaderd,
w
or
dt
het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)
››› in Algemeen op pag. 244,
››
›
in Alge-
meen op p ag. 245
!
A
ls u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
In-/uitschakelen
Bij het kiezen van de achteruit wordt de par-
keerhulp automatisch ingeschakeld. Dit
wordt bevestigd met een kort akoestisch sig-
naal.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ge-
schakeld, wordt de parkeerhulp onmiddellijk
uitgeschakeld. Parkeerhulp plus* Afb. 215
Weergegeven gedeelte. De parkeerhulp plus assisteert u akoestisch
en
v
i
sueel bij het inparkeren.
De voor- en achterbumpers beschikken over
geïntegreerde sensoren. Zodra ze een obsta-
kel detecteren, wordt dat gemeld met ge-
luidssignalen en visueel in het Easy Connect-
systeem.
Bij gevaar van botsing aan de voorzijde van
de auto klinken de geluidssignalen vooraan,
bij gevaar van botsing aan de achterzijde van
de auto klinken ze achteraan.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, vuil enz., omdat dan de
werking van het systeem negatief wordt beïn-
vloed. Reinigingsinformatie ››› pag. 269.
Het detectiebereik van de sensoren zijn on-
geveer:
246