Page 145 of 320

Lichten en zicht
●
Geen kl ev
ers voor de sensor op de voorruit
bevestigen. Dit kan eventueel storingen of
defecten in de automatische rijlichtregeling
veroorzaken.
● De regensensor schakelt het dimlicht in
wanneer de ruiten
wissers gedurende enkele
seconden ononderbroken wissen, en schakelt
het dimlicht weer uit als het ononderbroken
of met interval wissen gedurende enkele mi-
nuten is gestopt. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de k
op
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d
agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het donker is. De dagrij-
verlichting levert onvoldoende licht om de
weg goed te verlichten of om goed zichtbaar
te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Mistlicht
Afb. 144
Dashboard: lichtschakelaar. Mistlampen voor inschakelen*
● Schakelaar vanuit positie
,
of in
de eerste stand draaien en omhoog trekken.
Het symbool van de lichtschakelaar gaat
branden.
Mistachterlicht inschakelen (wagens met
mistlampen voor)
● Schakelaar vanuit positie ,
of in
de tweede stand draaien en omhoog trekken.
Er gaat een controlelampje aan op het paneel
voor controle- en waarschuwingslampjes.
Mistachterlicht inschakelen (wagens zonder
mistlampen voor)
● Lichtschakelaar tot tegen de aanslag draai-
en vanuit
positie , of en omhoog
trekken. Er gaat een controlelampje aan op
het paneel voor controle- en waarschuwings-
lampjes.
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 »1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 146 of 320

Bedienen
Parkeerlicht
● Contact uitzetten en de sleutel uit het con-
t acts
lot
trekken.
● Hendel omhoog- of omlaagdrukken om het
recht
er- of het linkerparkeerlicht in te schake-
len.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
omhoog of omlaag tot aan het punt waar u
enige weerstand voelt en laat de hendel los.
Het knipperlicht knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden ge-
activeerd en gedeactiveerd in het Easy Con-
nect-systeem via toets en de functieknop
S ETUP
› ›
› p
ag. 120.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Door het grootlicht worden andere bestuur-
ders ern
stig verblind - gevaar voor ongeval-
len! Gebruik het grootlicht resp. grootlicht-
signaal alleen wanneer niemand kan worden
verblind. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip- perlicht van het tegenoverliggende deel
wor
dt
geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● De knipperlichten werken alleen bij inge-
sc
hakeld contact. Het betreffende controle-
lampje in het instrumentenpaneel knip-
pert. Het controlelampje knippert als de
knipperlichten worden ingeschakeld en een
aanhangwagen correct op de wagen is aange-
sloten. Als een gloeilamp van de knipperlich-
ten defect is, knippert het controlelampje
twee keer zo snel. Als de knipperlichten van
de aanhangwagen defect zijn, brandt het con-
trolelampje niet. De gloeilamp vervangen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden ingeschakeld. In het instru-
mentenpaneel brandt dan controlelampje .
● Het grootlichtsignaal brandt zo lang als u
de hendel
vasthoudt, ook als het licht niet is
ingeschakeld. In het instrumentenpaneel
brandt dan controlelampje .
● Bij ingeschakeld parke
erlicht branden aan
de betreffende zijde van de wagen de kop-
lamp met stadslicht en het achterlicht. Het
parkeerlicht brandt alleen bij uitgeschakeld
contact. Als het licht is ingeschakeld, klinkt
er een akoestisch signaal zolang het bestuur-
dersportier is geopend.
● Als bij ingeschakelde knipperlicht de con-
tacts
leutel uit het contactslot wordt getrok-
ken, klinkt er een waarschuwingssignaal zo-
lang het bestuurdersportier geopend is. Dat
herinnert u eraan de knipperlichten uit te schakelen, tenzij u het parkeerlicht juist wilt
hebben in
g
eschakeld. Functie Coming Home/Leaving Home*
Afb. 145
Gerelateerde vi-
deo De functie Leaving Home wordt met een licht-
sen
sor g
ec
ontroleerd.
Indien de functie Coming Home of Leaving
Home ingeschakeld is, gaan als oriëntatie-
lichten de stadslichten en dimlichten voor-
aan, de achterlichten en de kentekenverlich-
ting aan.
Functie Coming Home
De functie Coming Home wordt geactiveerd
en het contact wordt uitgeschakeld. Na het
openen van het bestuurdersportier, gaat de
verlichting Coming Home aan.
De verlichting Coming Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien, 30 seconden na het inschakelen,
nog een portier of de ac
hterklep open is.
144
Page 147 of 320

Lichten en zicht
● Indien de lic hts
c
hakelaar in stand wordt
gezet.
● Indien het contact ingeschakeld wordt.
Automati
sche Leaving-Homefunctie
De functie Leaving Home wordt geactiveerd
bij het ontgrendelen van de wagen indien:
● de lichtschakelaar in stand s
taat en
● de lichtsensor "duisternis" waarneemt.
De v
erlichting Leaving Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien de afgestelde tijd voor het vertraagd
uitsch
akelen van de koplampen verstrijkt.
● Indien de wagen opnieuw vergrendeld
wordt
.
● Indien de lichtschakelaar in stand wordt
g
ezet.
● Indien het contact ingeschakeld wordt. Let op
● Om de Comin g/L
eaving-homefunctie te
kunnen activeren, moet de lichtschakelaar in
de stand staan en de lichtsensor detecte-
ren dat het donker is. Mistlampen met bochtenverlichting*
Een bijkomende lichtbron naast het dimlicht
om het w
e
gdek te verlichten bij het nemen
van een bocht.
De cornering-functie werkt wanneer de ver-
lichting is ingeschakeld en bij het rijden met
een snelheid van 40 km/u (25 mph). De cor-
nering-functie wordt ingeschakeld wanneer
er wordt gestuurd of wanneer het knipper-
licht wordt geactiveerd.
Voorwaarts rijden
● Indien het stuurwiel naar rechts gedraaid
wor dt
of het rechterknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de rechtermistlamp op.
● Indien het stuurwiel naar links gedraaid
wordt
of het linkerknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de linkermistlamp op.
Bij het achteruitrijden gaan beide mistlam-
pen branden. Let op
Bij ingeschakelde mistverlichting wordt de
cornerin g
-functie aan beide kanten ingescha-
keld, m.a.w. beide mistlampen branden. Snelwegverlichting*
Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
gen
s
die voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Inschakeling: bij het o
verschrijden van 110
km/u (68 mph) gedurende meer dan 10 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
hoger gericht voor meer zicht op de weg voor
de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het
verlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mph) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet in de normale stand.
145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 148 of 320

Bedienen
Lichtbundel-hoogteverstelling Afb. 146
Dashboard: lichtbundel-hoogtever-
s t
el
ling van de koplampen. De lichtbundel-hoogteverstelling past zich af-
h
ank
elijk
van de waarde van de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand
van de auto aan. Hierdoor heeft de bestuur-
der een zo goed mogelijk zicht terwijl tegen-
liggers niet worden verblind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
146:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De
lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingstoestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorz aak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand
van de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. Alarmlichten
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties
andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verk
eer zetten.
2. Druk op de knop om de alarmlichten in te sch
akelen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
s
bak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeer
sdeelnemers erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen
verlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. Dit betekent dat zowel de controle-
lampjes van de knipperlichten als het
controlelampje van de schakelaar tegelij-
kertijd knipperen. De alarmlichten werken
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
146
Page 149 of 320

Lichten en zicht
ATTENTIE
● Een op de w e
g stilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
taly
sator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De w ag
enaccu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijk
e bepalingen in acht. Binnenverlichting
Ger el
at
eerde video Afb. 147
Comfort Instrumenten- en schakelaarverlich-
tin
g De lichtsterkte voor de verlichting van de in-
strument
en, bedienin
gselementen en scher-
men kan worden geregeld via het menu van
het Easy Connect-systeem door middel van
de toets en de functietoets
SETUP ›››
pag. 33.
E en in het
instrumentenpaneel ingebouwde
fotocel regelt de instrumentenverlichting
(verlichting van enkele meters en schalen),
de verlichting in de middenconsole en de ver-
lichting van de displays.
Bij uitgeschakelde verlichting en ingescha-
keld contact is de instrumentenverlichting
(schalen) ingeschakeld. Bij afnemende om-
gevingshelderheid wordt de instrumenten-
verlichting automatisch gedimd. Bij bijzonder
weinig omgevingslicht gaat de verlichting
van de instrumenten helemaal uit. Deze func-
tie moet de bestuurder eraan herinneren om
bij afnemende omgevingshelderheid het
dimlicht op tijd in te schakelen.
Binnenverlichting en leeslampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32 Bagageruimteverlichting
Het licht
gaat aan wanneer de achterklep
open is, zelfs met uitgeschakelde lichten en
uitgeschakeld contact. Zorg daarom dat de
achterklep altijd correct gesloten is.
Interieurverlichting*
Het sfeerlicht verlicht het gebied van de mid-
denconsole en de voetenruimte en, afhanke-
lijk van de versie, ook het paneel van de
voorportieren.
Dit licht gaat op volle sterkte aan wanneer de
portieren worden geopend en neemt tijdens
het rijden in sterkt af wanneer de lichtscha-
kelaar in de stand , of staat.
De sterkte van het sfeerlicht* kan via het Ea-
sy Connect-menu worden ingesteld zoals ook
de verandering van kleur in versies die uitge-
rust zijn met verlichting in het paneel van de
voorportieren (zie Instellingen ver-
lichting > Interieurverlichting
››› pag. 33). Let op
Als niet alle portieren zijn gesloten, gaat de
binnen v
erlichting na ca. 10 minuten uit als de
contactsleutel niet meer in het contact zit en
de portierschakeling is ingeschakeld. Dat
voorkomt het ontladen van de accu. 147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 150 of 320

Bedienen
Zicht A c
ht
erruitverwarming Afb. 148
Naast de bedieningselementen voor
de k lim
aatr
egeling: schakelaar achterruitver-
warming. De achterruitverwarming werkt alleen bij
dr
aaiende mot
or
. Als de verwarming inge-
schakeld wordt, gaat er een controlelampje
in de schakelaar branden.
Na ongeveer 8 minuten schakelt de achter-
ruitverwarming automatisch uit. Milieu-aanwijzing
De achterruitverwarming dient uitgeschakeld
te w or
den zodra de ruit niet meer beslagen is.
Een lager stroomverbruik is gunstig voor het
brandstofverbruik. Let op
Om de accu te beschermen kan het gebeuren
dat dez
e functie tijdelijk uitgeschakeld wordt.
Zodra de normale bedrijfsomstandigheden
hersteld zijn, kan de functie weer gebruikt
worden. Zonnekleppen
Afb. 149
Zonneklep aan de bestuurderszijde. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
s
tuurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● D
e zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en n
aar het portier worden toege-
draaid ›››
afb. 149 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
len g
terichting naar achteren. Make-upspiegel
In de uitg
ek
lapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje 2 wordt afge-
dekt . ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zic ht
op de weg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steu
n wanneer u deze niet meer nodig heeft. Ruitenwisser voor en achter
R uit
en
wisser voor en achter Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32 ATTENTIE
● Ver s
leten of vuile wisserbladen verminde-
ren het zicht en daarmee de rijveiligheid.
● Gebruik de ruitensproeierinstallatie niet bij
winter
se temperaturen zonder vooraf de voor-
ruit te verwarmen. De ruitenwisser zou an-
ders op de voorruit kunnen vastvriezen en
daarmee het zicht naar voren beperken.
● Altijd de waarschuwingsaanwijzingen op
›››
pag. 70 in acht nemen.148
Page 151 of 320

Lichten en zicht
ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor* de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. VOORZICHTIG
Controleer voordat u de ruitenwissers bij
vor s
t voor de eerste keer inschakelt, of de
bladen van de ruitenwissers en de achterrui-
twisser niet vastgevroren zitten! Als u de rui-
tenwissers bij vastgevroren wisserbladen in-
schakelt, kunnen zowel de wisserbladen als
de ruitenwissermotor worden beschadigd! Let op
● De ruit en
wissers en de achterruitwisser
werken alleen bij ingeschakeld contact.
● Het verwarmingsvermogen van de ver-
warmbar
e ruitensproeiers* wordt automa-
tisch geregeld als het contact wordt inge-
schakeld en is afhankelijk van de buitentem-
peratuur.
● Bij wagens met alarmsysteem en in bepaal-
de ver
sies werkt de ruitenwisser in de inter-
valstand/regensensor alleen met het contact
aan en de motorkap gesloten.
● Is de functie interval-wissen ingeschakeld,
dan han
gt de wispauze van de snelheid af. D.w.z. hoe hoger de snelheid hoe korter het
inter
v
al.
● Wanneer de wagen stopt bij ingeschakelde
wis
serstand 1 of 2 wordt automatisch naar
een lagere stand teruggeschakeld. Als de wa-
gen weer gaat rijden, wordt weer naar de in-
gestelde wisserstand geschakeld.
● Na bediening van de "wis-/wasautomaat"
wordt
na ca. vijf seconden nog eenmaal nage-
wist, als de wagen nog aan het rijden is
(druppelfunctie). Wanneer binnen 3 seconden
na de druppelfunctie opnieuw de ruitenwis-
sers bediend worden, start een nieuwe was-
cyclus zonder nawissen. Om opnieuw de
"druppelfunctie" te kunnen gebruiken, dient
het contact uit- en vervolgens weer ingescha-
keld te worden.
● Geen stickers vóór de regensensor* op de
voorruit bev
estigen. Dit kan storingen of de-
fecten in de sensor veroorzaken.
● Het hangt af van de uitvoering van het mo-
del of de ruit
enwisser nawist als hij ingescha-
keld is en de wagen in achteruit staat. Achteruitkijkspiegels
Binnen s
pie
gel Om veilig te kunnen rijden, is het belangrijk
een g
oed
z
icht door de achterruit naar achter-
en te hebben. Binnenspiegel met automatische dimfunc-
tie*
Elke keer d
at u het contact inschakelt, wordt
de dimfunctie ingeschakeld.
Wanneer de dimfunctie is ingeschakeld,
wordt de binnenspiegel afhankelijk van de
lichtinval automatisch in de antiverblindings-
stand gezet. De dimfunctie wordt geannu-
leerd bij het inschakelen van de achteruitver-
snelling. Let op
● Het aut om
atisch dimmen van de spiegels
functioneert alleen storingsvrij als het rolgor-
dijn* voor de achterruit is ingeklapt en de
lichtinval op de binnenspiegel niet door an-
dere voorwerpen wordt belemmerd.
● Indien u een sticker dient te plaatsen op de
voorruit, doe dit niet
voor de sensoren. Zo
niet kan dit veroorzaken dat de dimfunctie
van de binnenspiegel niet goed of helemaal
niet werkt. Buitenspiegels handmatig naar bin-
nen k
l
ap
pen De buitenspiegels van de wagen kunnen
dic
ht
g
eklapt worden. Druk hiertoe de spie-
gelbehuizing naar binnen. »
149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 152 of 320

Bedienen
Let op
Voordat de wagen door een automatische
wa s
straat wordt gebracht, wordt aanbevolen
de buitenspiegels dicht te klappen om schade
te voorkomen. Elektrisch bediende buitenspiegels*
Afb. 150
Schakelaar buitenspiegels. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 20
De buitenspiegels kunnen met de draaiknop
in het bestuurdersportier worden versteld.
Basisstand van de buitenspiegels
1. Draaiknop ›››
afb. 150 in stand L zetten
(linkerbuitenspiegel).
2. De draaiknop bedienen om de buitenspie- gel
zo in te stellen dat u goed zicht hebt
naar achteren. 3. Vervolgens de draaiknop in stand
R (rech-
t
erbuitenspiegel) zetten.
4. De draaiknop bedienen om de buitenspie- gel
zo in te stellen dat u goed zicht hebt
naar achteren ››› .
B uit
en
spiegels verwarmen*
– Druk op de drukknop voor ontwaseming
›››
afb. 148
– De spiegels worden gedurende verschillen-
de minuten ontwa
semd om onnodig ver-
bruik van de accu te vermijden.
– Druk indien nodig opnieuw om de functie
te re
activeren.
– De verwarming van de buitenspiegels
wordt
niet geactiveerd bij temperaturen ho-
ger dan +20°C (+68°F).
Buitenspiegels elektrisch naar binnen klap-
pen* – Draaiknop ››› afb
. 150 in stand draaien
om de buitenspiegels in te klappen. U moet
de buitenspiegels altijd inklappen, wan-
neer u door een wasstraat rijdt, om bescha-
digingen te voorkomen.
Buitenspiegels terugklappen* – Draaiknop in de stand L of R draaien om de
buiten
spiegels terug te klappen ››› .De buitenspiegels inklappen na het parkeren
(c
omf
or
tfunctie)*
Via het Easy Connect-systeem, toets en
de f u
nctieknop
pen SETUP en
A c
ht
eruitkijkspiegels en ruitenwissers kan geselec-
t eer
d w
orden dat de buitenspiegels worden
ingeklapt na het parkeren van de wagen
››› pag. 120.
Wanneer de wagen wordt gesloten met de af-
standsbediening, worden de buitenspiegels
automatisch ingeklapt na langer dan ca. 1
seconde drukken. Wanneer de wagen wordt
geopend met de afstandsbediening, worden
de buitenspiegels automatisch uitgeklapt. ATTENTIE
● Con v
exe of asferische spiegels vergroten
het blikveld maar de voorwerpen worden klei-
ner en verderaf weerspiegeld. Als u deze
spiegels gebruikt om de afstand tot achterop-
komend verkeer bij het wisselen van rijbaan
te bepalen, kunt u deze verkeerd inschatten -
gevaar voor ongevallen!
● Gebruik zo mogelijk de binnenspiegel om
de afst
and tot achteropkomend verkeer te be-
palen.
● Let er bij het terugklappen van de buiten-
spieg
els op dat er geen vingers tussen de
spiegel en de spiegelvoet komen – gevaar
voor verwondingen! 150