Page 177 of 320

Rijden
Na het starten van een koude motor kan er
k or
t
e tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken.
Mocht de motor niet aanslaan, het starten na
10 seconden afbreken en het na een halve
minuut opnieuw proberen. Als de motor de-
sondanks niet aanslaat, moet u de zekering
voor de brandstofpomp controleren ››› pag.
102, Zekeringen. ATTENTIE
● De mot or nooit
starten of laten draaien in
een ongeventileerde of gesloten ruimte. De
uitlaatgassen van de motor bevatten onder
andere het geur- en kleurloze koolmonoxide,
een giftig gas - levensgevaarlijk! Koolmonoxi-
de kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht
er.
● Gebruik nooit "sprays voor koud starten",
omdat
ze kunnen ontploffen of een plotselin-
ge toerentalverhoging van de motor kunnen
veroorzaken – gevaar van verwondingen. VOORZICHTIG
● Voork om b
ij koude motor hoge toerental-
len, volgas en sterke motorbelasting - gevaar
voor motorschade! ●
De w ag
en mag niet over een langere af-
stand dan ongeveer 50 meter worden aange-
duwd of aangesleept om te starten. Onver-
brande benzine zou in de katalysator kunnen
komen en deze beschadigen.
● Voordat u probeert de motor te starten door
de wagen aan t
e duwen of aan te slepen, de
motor proberen te starten met de accu van
een andere wagen. Let op de aanwijzingen
voor ›››
pag. 69, Starthulp en volg ze op. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet warm draaien terwijl de
w ag en s
tilstaat. Rijd direct rustig weg. Daar-
door bereikt de motor sneller zijn bedrijfs-
temperatuur en is de uitstoot van schadelijke
gassen beperkter. De dieselmotor starten
De motor kan alleen met een passende, ge-
c
odeer
de en originel
e SEAT-sleutel gestart
worden.
– Versnellingshendel in de vrijstand zetten
en het kop
pelingspedaal helemaal intrap-
pen en in deze stand houden – de startmo-
tor moet dan uitsluitend de motor op gang
brengen.
– Contactsleutel in stand ›››
afb. 173 2 draaien. Het controlelampje
gaat
br an-
den om aan te geven dat de motor voor-
gloeit. –
Wanneer het c
ontrolelampje niet (meer)
brandt, de contactsleutel in stand 3 draai-
en om de mot or t
e s
tarten - geen gas ge-
ven.
– Laat de contactsleutel los zodra de motor
star
t. De startmotor mag niet tegelijkertijd
draaien.
Na het starten van een koude motor kan er
korte tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken.
Indien u problemen ondervindt met het star-
ten van de wagen, raadpleeg dan ›››
pag.
69.
Voorgloeisysteem bij dieselmotor
Als wordt voorgegloeid, mogen er geen be-
langrijke elektrische apparaten zijn ingescha-
keld - de accu wordt anders onnodig belast.
Direct nadat het voorgloeicontrolelampje is
uitgegaan moet u de motor starten.
Een dieselmotor starten na een lege tank
Als de brandstoftank volledig is leeggereden,
kan het starten van een dieselmotor na het
tanken wel één minuut langer duren dan nor-
maal. Dit komt omdat eerst de lucht uit het
brandstofsysteem verwijderd moet worden. »
175Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 178 of 320

Bedienen
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Een benzine-
motor s t
arten op pag. 175 in acht nemen. VOORZICHTIG
● Voork om b
ij koude motor hoge toerental-
len, volgas en sterke motorbelasting - gevaar
voor motorschade!
● De wagen mag niet over een langere af-
stand d
an ongeveer 50 meter worden aange-
duwd of aangesleept om te starten. Onver-
brande benzine zou in de katalysator kunnen
komen en deze beschadigen.
● Voordat u probeert de motor te starten door
de wagen aan t
e duwen of aan te slepen, de
motor proberen te starten met de accu van
een andere wagen. Let op de aanwijzingen
voor ›››
pag. 69, Starthulp en volg ze op. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet warm draaien terwijl de
wag en s
tilstaat. Direct wegrijden. Daardoor
bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempera-
tuur en is de uitstoot van schadelijke gassen
beperkter. Motor afzetten
–
De wagen tot stilstand brengen.
– Contactsleutel in stand ›
››
afb. 173 1 draaien. Nadat de motor uitgezet en het contact uitge-
s
c
h
akeld is, kan de koelluchtventilator nog
maximaal tien minuten blijven draaien. Het is
ook mogelijk dat deze opnieuw inschakelt
wanneer de koelvloeistoftemperatuur stijgt
als gevolg van de opgehoopte warmte onder
de motorruimte of dat deze warmer wordt als
gevolg van een langdurige blootstelling aan
zonnestraling. ATTENTIE
● Nooit de mot or afz
etten voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen.
● De rembekrachtiger werkt alleen bij draai-
ende motor. Het
remmen kost u meer kracht
wanneer u de motor hebt afgezet. Omdat u
dan niet zo kunt stoppen zoals u gewend
bent, kan dit tot ongevallen en ernstige ver-
wondingen leiden.
● Wanneer de contactsleutel uit het contact
wordt
genomen, kan het stuurslot direct ver-
grendelen. De wagen kan niet meer worden
bestuurd - gevaar voor ongevallen!
● De stuurbekrachtiging werkt niet wanneer
de motor uits
taat en er zal dus meer kracht
nodig zijn om aan het stuur te draaien.
● Indien de sleutel uit het contactslot wordt
getrokk
en, wordt het stuurslot mogelijk inge-
schakeld en kan dus niet meer gestuurd wor-
den. VOORZICHTIG
● Nad at
de motor langere tijd zwaar is belast,
hoopt er zich warmte in de motorruimte op
als de motor is uitgezet - gevaar voor schade
aan de motor! Daarom de motor nog ca. 2 mi-
nuten stationair laten draaien voordat u deze
uitzet.
● Zodra u stopt en het start-stopsysteem* de
motor afzet, b
lijft het contact ingeschakeld.
Controleer of het contact is uitgeschakeld
voordat u de wagen verlaat, om te voorkomen
dat de accu wordt ontladen. 176
Page 179 of 320

Rijden
Startknop* Afb. 174
Onder in de middenconsole: start-
knop . Afb. 175
Rechts van de stuurkolom: nood-
s tar
t. De motor van de auto kan in werking gesteld
w
or
den met
een startknop (Press & Drive).
Daarvoor moet er een passende autosleutel
in het interieur zijn aan de stoelen vooraan of
achteraan. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld.
Het contact handmatig in- of uitschakelen
Druk de startknop één keer kort in zonder
daarbij het koppelings- of rempedaal in te
trappen ››› .
Z o
w
el in wagens met schakelbak als met au-
tomatische versnellingsbak knippert de tekst
van de startknop START ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door te
drukken op de vergrendelingstoets van de af-
standsbediening of handmatig door te
drukken op het sensoroppervlak van de por-
tiergreep ››› afb. 141
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu- wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de b
atterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 175, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. »
177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 180 of 320

Bedienen
Automatisch uitschakelen van het contact in
w ag
en
s met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is
vastgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt.
Indien na het aut
omatisch uitschakelen van
het contact het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht gedurende ca. 30 minuten bran-
den (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het
rem- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen. ●
Laat w anneer u het
voertuig verlaat nooit
de autosleutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voor d
at u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
● Als de wagen lange tijd blijft stilstaan met
inge
schakeld contact, kan de accu leeg raken
en kan de motor mogelijk niet meer gestart
worden.
● Voor wagens met dieselmotor kan het even
duren v
oordat de motor aanslaat als hij moet
voorverwarmen.
● Als u tijdens de STOP-fase op de drukknop
STAR
T ENGINE STOP drukt, wordt het contact uit-
ge s
chakeld en knippert de knop.
● Als de aanwijzing verschijnt op het scherm
van het in
strumentenpaneel "Start-stopsys-
teem uitgeschakeld: motor handmatig star-
ten", zal de drukknop START ENGINE STOP knip-
peren. De motor starten
3 Geldt voor wagens: met startknop
StapMotor in werking stellen met de start-
knop
››› pag. 177.
1.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt
tot stap 5 uitgevoerd is.
1a.
Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsbak: trap het koppelingspedaal volledig
in en houd dit ingetrapt totdat de motor aan-
slaat.
2.Zet de versnellingshendel in de vrijstand of zet
de keuzehendel in stand P of N.
3.
Druk de startknop ››› afb. 174 kort in zonder
het gaspedaal in te trappen. Om de motor te
kunnen starten moet er een passende sleutel
in de wagen aanwezig zijn.
Na het starten van de motor blijft het licht van
de drukknop START ENGINE STOP
permanent
branden om aan te geven dat de motor gestart
is.
4.
Indien de motor niet aanslaat, onderbreekt u
de poging en herhaalt u deze na ongeveer 1
minuut. Voer indien nodig een noodstart uit
››› pag. 177.
5.Los de handrem wanneer u met de wagen wilt
gaan rijden ››› pag. 180. ATTENTIE
Verlaat de wagen nooit terwijl de motor
draait, v
ooral wanneer een versnelling of
rijstand is ingeschakeld. De wagen kan plots 178
Page 181 of 320

Rijden
in beweging komen of er kan iets onver-
wac
ht
s gebeuren, met schade, brand of ern-
stige letsels tot gevolg. ATTENTIE
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een p lot
selinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
● Gebruik nooit sprays voor koud starten. VOORZICHTIG
● De s t
artmotor of motor kan beschadigd ra-
ken indien u tijdens het rijden probeert de
motor te starten of de motor meteen na het
uitzetten opnieuw in werking stelt.
● Als de motor koud is, vermijdt u hoge toe-
renta
llen, hoge belasting en plotse versnel-
lingen.
● Start de motor niet terwijl de wagen wordt
geduwd of
gesleept. Onverbrande benzine
zou in de katalysator kunnen komen en deze
beschadigen. Let op
● Wac ht
niet tot de motor warm is bij stil-
staande wagen; als u een goed zicht hebt
door de ruiten, begin dan onmiddellijk te rij-
den. Hierdoor bereikt de motor sneller zijn
bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. ●
Bij het s t
arten van de motor worden de be-
langrijkste stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Bij het koud starten van de motor kan het
geluid kor
t toenemen. Dit is normaal en geen
reden om u zorgen te maken.
● Wanneer de buitentemperatuur lager is dan
+5°C (+41°F), kan er
zich bij een dieselmotor
rook vormen onder de wagen als de standka-
chel, die op brandstof werkt, is ingeschakeld. Motor afzetten
3 Geldt
voor wagens: met startknop
StapMotor uitzetten met de startknop
››› pag. 177.
1.Zet de wagen volledig stil ››› .
2.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt
tot stap 4 uitgevoerd is.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische
versnellingsbak, plaatst u de keuzehendel in
stand P.
4.Trek de handrem aan ››› pag. 180.
5.
Druk de startknop kort in ››› afb. 174. De knop
START ENGINE STOP knippert opnieuw. Als de
motor niet stopt, voer dan een nooduitschake-
ling uit ››› pag. 177.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde
versnellingsbak de 1e versnelling of de achter-
uitversnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit terwijl de wagen in be-
we gin
g is. Dit kan leiden tot verlies van con-
trole over de wagen, ongeval en ernstige let-
sels.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werkin
g als het contact is uitgeschakeld.
● De rembekrachtiger werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Daarom moet u bij uitge-
schakelde motor het rempedaal krachtiger in-
trappen om de wagen tot stilstand te bren-
gen.
● De stuurbekrachtiging werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Wanneer de motor is afge-
zet, heeft u meer kracht nodig om te sturen.
● Als het contact wordt uitgeschakeld, kan de
stuurk
olomvergrendeling geactiveerd worden
waardoor u geen controle meer hebt over de
wagen. VOORZICHTIG
Als de motor veel belast wordt gedurende
lan g
ere tijd, kan hij na het uitschakelen over-
verhit raken. Om motorschade te voorkomen,
laat u de motor na het uitzetten gedurende
ca. 2 minuten in neutrale stand stationair
draaien. Let op
Na het uitzetten van de motor kan de koel-
lucht v
entilator nog enkele minuten blijven » 179
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 182 of 320

Bedienen
werken in de motorruimte, zelfs met uitge-
sc
h
akeld contact. De koelluchtventilator gaat
automatisch uit. Functie "My Beat"
Voor wagens met comfortsleutel is er de func-
tie "My
B
eat". Deze functie biedt een bijko-
mende indicatie van het startsysteem van de
wagen.
Bij toegang tot de wagen, bijv. door het ope-
nen van de portieren met de afstandsbedie-
ning, knippert de knop START ENGINE STOP om
t e w
ijz
en op de overeenkomstige toets van
het startsysteem.
Bij het in-/uitschakelen van het contact gaat
het licht van de knop START ENGINE STOP knip-
per en. Bij uit
g
eschakeld contact stopt de
knop START ENGINE STOP na enkele seconden
met knip
per
en en gaat hij uit.
Wanneer de motor is gestart, blijft het licht
van de knop START ENGINE STOP vast branden
om aan t e g
ev
en dat de motor draait. De tijd
tussen het starten van de motor met de druk-
knop START ENGINE STOP en de overgang van
knip per
en n
aar vast branden van de lichten
hangt af van de kenmerken van de motorise- ring. Wordt de motor uitgezet met de knop START ENGINE STOP , dan gaat het licht van knop
opnieu w knip
per
en. Bij wagens
met st
art-stopsysteem biedt de
functie "My Beat" ook bijkomende informa-
tie:
● Wanneer de motor wordt afgezet tijdens de
Stop-fa
se, blijft het licht van de toets
START ENGINE STOP vast branden, want hoewel
de mot or uit
s
taat, is het start-stopsysteem
actief.
● Kan de motor niet opnieuw worden gestart
met het s
tart-stopsysteem, ››› pag. 203, en
moet hij handmatig worden gestart, dan zal
de knop START ENGINE STOP knipperen om deze
s it
uatie aan t
e geven.
Remmen en parkeren Remw
erking en remweg Voor een goede remwerking is het belangrijk
d
at
de r
emblokken niet zijn versleten. Deze
slijtage is sterk afhankelijk van de gebruiks-
omstandigheden en de rijstijl. Wanneer u
vaak in de stad rijdt en korte ritten maakt of
een heel sportieve rijstijl heeft, adviseren wij
u om de toestand van de remblokken vaker
bij een technische service te laten controle-
ren dan in het onderhoudsprogramma staat.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij hevige regenval
of na het wassen van de wagen, is de werk-
ing van de remmen vanwege vochtige of in de winter bevroren remschijven slechter: in
dit gev
al moeten de remmen eerst worden
"drooggeremd". ATTENTIE
Een langere remweg of schade aan het rem-
sys t
eem verhogen het gevaar voor ongeval-
len.
● Nieuwe remblokken moeten eerst inrem-
men en hebben tijdens
de eerste 200 km nog
niet de optimale wrijvingskracht. Deze licht
verminderde remcapaciteit kunt u compense-
ren door met meer kracht op het rempedaal te
duwen. Dit is ook van toepassing wanneer la-
ter de remblokken moeten worden vervangen.
● Bij natte resp. bevroren remmen en bij het
rijden op weg
en die met zout zijn bestrooid,
kunnen de remmen vertraagd werken.
● Op hellingen worden de remmen veel ge-
bruikt en wor
den deze snel heet. Voordat u
een langer traject met steile hellingen om-
laag rijdt, vermindert u de snelheid, schakelt
u naar een lagere versnelling terug of kiest u
een lagere rijstand. Op deze wijze maakt u
gebruikt van de remmende werking van de
motor en belast u de remmen minder.
● Nooit de remmen "laten aanlopen" door
het pedaa
l langdurig licht ingerukt te hou-
den. Continu remmen leidt tot oververhitting
van de remmen en daarmee tot een langere
remweg. In plaats daarvan in intervallen rem-
men.
● De wagen nooit met afgezette motor laten
rol
len. De remweg wordt aanzienlijk langer 180
Page 183 of 320

Rijden
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
●
Bij t e oude r
emvloeistof kan een grote be-
las
ting van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed.
● Voorspoilers die niet af fabriek zijn gemon-
teerd of
die beschadigd zijn, kunnen er de
oorzaak van zijn dat er minder lucht bij de
remmen komt en de remmen oververhit ra-
ken. Let voor het kopen van accessoires op de
aanwijzingen ››› pag. 265, Technische wijzi-
gingen.
● Wanneer een remcircuit is uitgevallen,
wordt
de remweg aanzienlijk langer! Direct
een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en niet onnodig rijden. Controlelampje
Situaties waarin het controlelampje gaat
br
anden
*
● Al
s het remvloeistofpeil te laag is ›››
pag.
285.
● Als er een storing is in het remsysteem.
Dit contr
olelampje kan ook samen branden
met het ABS-controlelampje. ATTENTIE
● Als
het remcontrolelampje niet uit gaat of
tijdens het rijden oplicht, is het remvloeistof- peil te laag - gevaar voor ongelukken!
›››
pag.
285, Remvloeistof Stoppen, niet verder rij-
den. Roep de hulp in van een vakman.
● Als het remcontrolelampje samen met
het ABS-c
ontrolelampje oplicht, kan de
oorzaak ook een storing in de werking van
het ABS zijn. Hierdoor kunnen de achterwie-
len relatief snel blokkeren als er wordt ge-
remd. Dit kan onder omstandigheden ertoe
leiden dat de achterkant van de wagen uit-
breekt - slipgevaar! De wagen stoppen en de
hulp van een garage inroepen. Handrem
Afb. 176
Handrem tussen de voorstoelen. Een stevig aangetrokken handrem voorkomt
het
on
g
ewild wegrollen van de wagen. Hand-
rem altijd goed aantrekken als u de wagen
verlaat of parkeert. Handrem aantrekken
– Handremhendel krachtig omhoog trekken
›››
afb. 176.
Handrem losmaken – De hendel iets omhoogtrekken, ontgren-
delknop in pijlrichting drukk
en ››› afb. 176
en de hendel geheel omlaagdrukken ››› .
D e h
andr
em moet altijd krachtig worden aan-
getrokken, zodat niet per ongeluk met een
licht aangetrokken handrem kan worden ge-
reden ››› .
Bij aan g
etr
okken handrem en ingeschakeld
contact brandt het controlelampje . Bij los-
gemaakte handrem gaat het lampje uit. ATTENTIE
● Nooit de h andr
em gebruiken om een rijden-
de wagen af te remmen. De remweg is veel
langer omdat alleen de achterwielen worden
afgeremd. Gevaar voor ongevallen!
● Een slechts gedeeltelijk losgezette hand-
rem kan t
ot oververhitting van de achterrem-
men leiden en zo de werking van de remmen
negatief beïnvloeden - gevaar voor ongeluk-
ken! Bovendien leidt dit tot voortijdige slijta-
ge van de remblokken van de achterremmen. » 181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 184 of 320

Bedienen
VOORZICHTIG
Voordat u de wagen verlaat, altijd eerst de
handr em s
tevig aantrekken. Ook de 1e ver-
snelling inschakelen. In wagens met
automatische versnellingsbak zet u de scha-
kelhendel in stand P. Parkeren
Bij parkeren moet altijd de handrem stevig
wor
den aan
getrokken.
Let op het volgende wanneer u de wagen par-
keert:
– Wagen met het rempedaal in stilstand hou-
den.
– Handrem aantrekken.
– Schakel de 1e versnelling in.
– Motor uitschakelen en de contactsleutel uit
het c ont
actslot trekken. Het stuurwiel licht
draaien, om het stuurslot te vergrendelen.
– Altijd de sleutels meenemen ›››
.
Aan v
u
llende aanwijzingen voor het parkeren
op hellingen:
Het stuurwiel zo draaien dat de wagen tegen
de stoeprand rolt als de wagen in beweging
zou komen.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
af
waarts staat, de voorwielen naar rechts draaien zodat ze
naar de s
toeprand zijn ge-
keerd.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
op
waarts staat, de voorwielen naar links
draaien zodat ze van de stoeprand af zijn ge-
keerd.
● Wagen zoals gebruikelijk beveiligen: hand-
rem st
evig aantrekken en in de 1e versnelling
schakelen. ATTENTIE
● Sluit elk mog
elijk risico uit wanneer u de
wagen onbeheerd achterlaat.
● Wagen nooit parkeren in omgevingen waar-
in het hete uitl
aatsysteem in contact kan ko-
men met droog gras, struikgewas, uitgelopen
brandstof of ander licht ontvlambare materia-
len.
● Niet toelaten dat de passagiers in een afge-
sloten w
agen zouden achterblijven omdat zij
de portieren en de ruiten niet van binnenuit
kunnen openen en daardoor in noodgevallen
de wagen niet kunnen verlaten. Bovendien
vertragen vergrendelde portieren de hulpver-
lening van buitenaf.
● Nooit kinderen zonder toezicht in de wagen
achterl
aten. Deze zouden bijvoorbeeld de
handrem los kunnen maken en/of de versnel-
lings-/keuzehendel bewegen en zo de wagen
ongecontroleerd in beweging kunnen zetten.
● Afhankelijk van het jaargetijde kunnen in
een gepark
eerde wagen levensgevaarlijke
temperaturen bereikt worden. Rem- en stabiliseringssyste-
men
El ektr
oni
sche Stabiliseringscontrole
(ESC)* Deze elektronische stabiliseringscontrole ver-
mindert
het
slipgevaar en verbetert de rijst-
abiliteit van de wagen.
De elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
bestaat uit het elektronische sperdifferenti-
eel (EDS) en de antislipregeling (ASR). De
EDC werkt samen met het ABS. Bij uitvallen
van ESC of ABS gaan beide controlelampjes
branden.
Wanneer u de motor start, wordt de ESC auto-
matisch ingeschakeld.
De ESC is altijd geactiveerd, het is niet moge-
lijk het uit te schakelen. Met het Easy Con-
nect-systeem kan enkel de ASR worden uitge-
schakeld of de Sport-stand worden geselec-
teerd.
De ASR kan buiten werking worden gesteld in
die situaties waarin u wilt dat de wielen slip-
pen ›››
pag. 183.
Bijvoorbeeld:
● bij het rijden met sneeuwkettingen,
● bij het rijden in diepe sneeuw of op losse
ondergr ond,
182