Page 209 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Al
s
de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) ingrijpen.
● Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
● Wanneer de keuzehendel van de DSG-ver-
snellin
gsbak ®
met dubbele koppeling uit de
stand D/S wordt gehaald. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is gevaar-
lijk en kan ernstige ongevallen veroorzaken,
bijv. door aquaplaning, sneeuw, ijs, bladres-
ten enz. Gebruik de snelheidsbegrenzer al-
leen wanneer de toestand van het wegdek en
de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenz
er de snelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in
dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af. Snelheidsbegrenzer
Aan w
ijz
ingen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 184
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aan
wijzingen over de status van
de snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
g
epr
ogrammeerde snelheid niet te
overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u
(19 mph) op een traject vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
c
herm
Status ››› afb. 184:
De snelheidsbegrenzer is actief. De laatst
geprogrammeerde snelheid wordt ge-
toond in grote cijfers.
De snelheidsbegrenzer is niet actief. De
laatst geprogrammeerde snelheid wordt
getoond in kleine of donkere cijfers.
A
B De snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Het
t
ot
ale aantal kilometer wordt ge-
toond.
Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat groen branden
De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief.
Knippert groen
De programmeerde snelheid van de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Gaat branden
De automatische afstandsregeling (ACC) en snelheids-
begrenzer zijn actief.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is » C
207
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 210 of 320

Bedienen
gevaarlijk en kan ernstige ongevallen veroor-
zak
en, b
ijv. door aquaplaning, sneeuw, ijs,
bladresten enz. Gebruik de snelheidsbegren-
zer alleen wanneer de toestand van het weg-
dek en de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenz
er de snelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in
dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Let op
● Er z ijn
verschillende versies van het instru-
mentenpaneel, daarom kunnen ook de aan-
wijzingen op het scherm variëren.
● Indien bij het uitschakelen van het contact
het snelheid
sregelsysteem (SRS), de automa-
tische afstandsregeling (ACC) of snelheidsbe-
grenzer was ingeschakeld, zullen het snel- heidsregelsysteem of de automatische af-
st
and
sregeling automatisch worden inge-
schakeld wanneer het contact weer wordt
aangezet. Er zal echter geen enkele snelheid
opgeslagen zijn. De laatst geprogrammeerde
snelheid van de snelheidsbegrenzer blijft op-
geslagen. Snelheidsbegrenzer bedienen
Afb. 185
Links van de stuurkolom: schakelaar
en toetsen v
oor de bediening van de snel-
heidsbegrenzer. Afb. 186
Links van de stuurkolom: derde hen-
del v
oor de bediening van de snelheidsbe-
grenzer. 208
Page 211 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 185
of de derde hendel ››› afb. 186Effect
Snelheidsbegrenzer inschakelenZet de schakelaar 1 in de stand en druk op de toets 2 van de knip-
perlichthendel of verplaats de derde hendel naar voren en druk op de toets 2
.
Het systeem wordt ingeschakeld. De laatst geprogrammeer-
de snelheid van de snelheidsbegrenzer is opgeslagen. Er
vindt nog geen regeling plaats.
Wisselen tussen de snelheidsbegrenzer
en het snelheidsregelsysteem (SRS) of de
automatische afstandsregeling (ACC)
(met ingeschakelde snelheidsbegrenzer)Druk op de toets 2 van de knipperlichthendel of de toets 2 van de derde
hendel.Er wordt gewisseld tussen de snelheidsbegrenzer en het
SRS of de automatische afstandsregeling (ACC).
Snelheidsbegrenzer activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of de toets 1 van de
derde hendel.De huidige snelheid wordt opgeslagen als maximumsnel-
heid en de begrenzer wordt geactiveerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelenZet de schakelaar 1 van de knipperlichthendel in stand of zet de
derde hendel in stand .De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)Trap het gaspedaal helemaal in tot voorbij het weerstandspunt (bijv. om in
te halen). Wanneer de geprogrammeerde snelheid wordt overschreden,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld.De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd. De regeling wordt weer automatisch geac-
tiveerd zodra u rijdt met een lagere snelheid dan gepro-
grammeerd.
De regeling van de snelheidsbegrenzer
opnieuw activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of zet de derde hendel in
de stand .
Zodra u rijdt met een lagere snelheid dan de geprogram-
meerde maximumsnelheid, wordt de snelheid beperkt tot de
geprogrammeerde waarde.
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verhogen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel in het deel of zet
de derde hendel in de stand om de snelheid te verhogen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verhogen in stappen
van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt in het deel of
houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verhogen in stap-
pen van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.» 209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 212 of 320

BedienenFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 185
of de derde hendel ››› afb. 186Effect
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verlagen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
druk op 1 in de derde hendel om de snelheid te verlagen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verlagen in stappen
van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt in het deel of
houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verlagen in stap-
pen van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.
Snelheidsbegrenzer uitschakelenSchuif de schakelaar 1 van de knipperlichthendel naar de stand of zet
de derde hendel in stand .Het systeem wordt uitgeschakeld. De waarden in de tabel tussen haakjes, in
mph, w
or
den enk
el getoond in het instru-
mentenpaneel met aanwijzingen in mijl.
Hellingen afdalen met de snelheidsbegren-
zer
Indien de geprogrammeerde snelheid van de
snelheidsbegrenzer wordt overschreden bij
het bergaf rijden, gaat kort erna het waar-
schuwings- en controlelampje ››› pag. 207
knipperen en klinkt mogelijk een waarschu-
wingssignaal. Rem in dat geval de auto met
de voetrem af en schakel eventueel terug.
Tijdelijk uitschakelen
Indien u de snelheidsbegrenzer tijdelijk
wenst uit te schakelen, bijv. om in te halen,
zet u de schakelaar ››› afb. 185 1 van de
knip perlic
hthendel
in de stand , zet u de derde hendel in het drukpunt of
drukt
u op de toets 2 van een hendel.
Na het inh
al
en kan de snelheidsbegrenzer
geactiveerd worden met de eerder gepro-
grammeerde snelheid door te drukken op de
toets 3 van de knipperlichthendel in het
deel
of door de derde hendel in het
drukpunt te zetten.
Tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)
Indien de bestuurder het pedaal helemaal in-
trapt (kick-down) en de geprogrammeerde
snelheid op zijn wens wordt overschreden,
wordt de regeling tijdelijk uitgeschakeld.
Om het uitschakelen te bevestigen, klinkt
eenmaal een geluidssignaal. Zolang de rege- ling is uitgeschakeld, knippert het waarschu-
wing
s- en controlelampje .
Wanneer het gaspedaal niet langer volledig
wordt ingetrapt en de snelheid daalt tot on-
der de geprogrammeerde waarde, wordt de
regeling weer geactiveerd. Het controlelamp-
je gaat branden en blijft ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
De regeling van de snelheidsbegrenzer wordt
automatisch uitgeschakeld:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van de begrenzer negatief kan
beïnvloeden.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
210
Page 213 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Bij automatische uitschakeling wegens sto-
ring en
van het systeem wordt de snelheids-
begrenzer om veiligheidsredenen enkel volle-
dig uitgeschakeld wanneer de bestuurder op
een bepaald moment het gaspedaal niet lan-
ger intrapt of het systeem bewust uitzet. Omgevingsbewakingssysteem
(Front
As
sist) met het City
noodremsysteem en voetgan-
gersherkenning*
Inleiding tot thema Het omgevingsbewakingssysteem kan ertoe
b
ijdr
ag
en kop-staartbotsingen te voorkomen
in het snelheidsgebied van 4 km/u (2,5 mph)
tot 250 km/u (156 mph). Het systeem be-
schikt over de Front Assist-functie met het Ci-
ty noodremsysteem en voetgangersherken-
ning.
Het omgevingsbewakingssysteem kan de be-
stuurder binnen de beperkingen van het sys-
teem waarschuwen voor dreigende botsin-
gen, de wagen bij gevaar voorbereiden op
een noodremming, ondersteuning bieden tij-
dens het remmen en een automatische rem-
ming inleiden. Ondanks de Front Assist moet de bestuurder
te al
len tijde opmerkzaam blijven.
Veiligheidswaarschuwing
Als het systeem waarneemt dat een te korte
afstand tot de voorligger de veiligheid in ge-
vaar brengt, dan kan het systeem de bestuur-
der waarschuwen met een aanwijzing op het
display van het instrumentenpaneel wanneer
gereden wordt met een snelheid die ligt tus-
sen ca. 60 km/u (37 mph) en 250 km/u
(156 mph) ››› afb. 187.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder.
Voorwaarschuwing (voorafgaande waarschu-
wing)
Als het systeem een mogelijke botsing her-
kent met de voorligger, kan het de bestuur-
der waarschuwen met een akoestisch signaal
en een aanwijzing op het display van het in-
strumentenpaneel wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen 30 km/u (18 mph)
en 250 km/u (156 mph) ››› afb. 187.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder. Tegelijkertijd
wordt de wagen voorbereid voor het mogelijk
noodremmen ››› .Kritische waarschuwing
A
l
s
de bestuurder niet reageert op de voor-
waarschuwing, kan het systeem actief op de
remmen ingrijpen wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen ca. 30 km/u
(18 mph) en 250 km/u (156 mph), waarbij
een korte schok veroorzaakt wordt om op de-
ze wijze te waarschuwen voor een dreigende
botsing.
Automatisch remmen
Als de bestuurder ook niet reageert op de kri-
tische waarschuwing, kan het systeem de wa-
gen automatisch remmen en de remkracht
geleidelijk aan verhogen wanneer gereden
wordt met een snelheid tussen ca. 4 km/u
(2,5 mph) en 250 km/u (156 mph). Door de
snelheid te verlagen in geval van een moge-
lijke botsing, kan het systeem bijdragen aan
het beperken van de gevolgen van een onge-
val.
Remassistent
Als de Front Assist waarneemt dat de be-
stuurder niet voldoende remt bij botsingsge-
vaar, dan kan het systeem de remkracht ver-
groten en zo de botsing vermijden bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 250
km/u (156 mph). De remassistent werkt en-
kel terwijl het rempedaal krachtig ingetrapt
blijft. »
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 214 of 320

Bedienen
ATTENTIE
De intelligente techniek van de Front Assist
kan de f y
sieke grenzen niet overwinnen. Het
is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
op tijd te remmen. Als de Front Assist een
waarschuwing zendt dan moet u afhankelijk
van de verkeersomstandigheden onmiddellijk
het rempedaal intrappen of de hindernis ont-
wijken.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
onnodig waars
chuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit wenselijk is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en onge-
past ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert tijdens het rijden niet
bij personen of
dieren, noch bij kruisende wa-
gens of bij een tegemoetkomende wagen op
dezelfde rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen. Let op
● Wanneer de Fr ont
Assist remt, is het rempe-
daal "zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. Waarschuwingslampjes en aanwijzing
op het
s
c
herm Afb. 187
In het display van het instrumenten-
p aneel: w
aar
schuwingsaanwijzingen. Veiligheidswaarschuwing
A
ls
de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde Front Assist, kunnen de
aanw ijz
ingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep. Radarsensor
Afb. 188
In de voorbumper: radarsensor.212
Page 215 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
In de voorbumper is een radarsensor inge-
bou wd om de
v
erkeerssituatie te herkennen
››› afb. 188 1 .
Het
z
icht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt het bewakingssys-
teem Front Assist niet. De informatietekst op
het display in het instrumentenpaneel luidt:
Front Assist: Sensor zonder
zicht! Indien nodig de radarsensor reini-
gen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of wegens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de voorspoiler
wordt gewijzigd, kunnen de werking van de
Front Assist beïnvloeden. Daarom dienen
structurele wijzigingen enkel door gespeciali- seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt
SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de
Front Assist aangetast. Daarom dienen repa-
ratiewerkzaamheden alleen door gespeciali-
seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Zo vermijdt u mogelijke schade. Laat hem
in dat geval afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van het omgevingsbewa-
k
in
g
ssysteem Front Assist Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie van Front Assist uitge-
schakeld. Front Assist is altijd actief bij het inschakelen
v
an het
c
ontact.
Wanneer de Front Assist uitgeschakeld is,
zijn ook de functie van voorwaarschuwing
(voorafgaande waarschuwing) en de waar-
schuwing van de afstand uitgeschakeld.
SEAT raadt aan de Front Assist altijd geacti-
veerd te laten. Uitzonderingen ››› pag. 214,
Front Assist tijdelijk uitschakelen in de vol-
gende situaties. »
213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 216 of 320

Bedienen
Front Assist in- en uitschakelen
M et
in
geschakeld contact kan de Front Assist
als volgt worden in- en uitgeschakeld:
● Selecteer de juiste optie in het menu via de
toets
van de hulpsystemen voor de bestuur-
der ›››
pag. 36.
● OF: activeer of deactiveer het systeem in
het E
asy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 33.
W
anneer Front Assist uitgeschakeld is, zal
het instrumentenpaneel hierover informeren
met de volgende indicator ››› afb. 189.
Voorwaarschuwingsfunctie in- of uitschake-
len
De voorwaarschuwingsfunctie (voorafgaande
waarschuwing) kan worden in- of uitgescha-
keld in het Easy Connect-systeem met de
toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 33.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de voorwaarschuwing altijd
ingeschakeld te houden.
Naargelang het infotainmentsysteem gemon-
teerd in de wagen kan de voorwaarschu-
wingsfunctie als volgt worden aangepast:
● Vroeg ●
Middel
● Laat
● Uit
SEAT bev
eelt aan te rijden met de functie in
stand "Middel".
In- of uitschakelen van de waarschuwing van
de afstand
Als de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . In
dat geval de veiligheidsafstand verhogen.
De waarschuwing van de afstand kan worden
in- of uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem met de toets en de functieknoppen
S ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag.
33.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de waarschuwing van de af-
stand altijd ingeschakeld te houden.
Front Assist tijdelijk uitschakelen in
de vo
lgende situaties In onderstaande omstandigheden moet het
bew
ak
in
gssysteem Front Assist uitgescha- keld worden vanwege beperkingen van dit
syst
eem ››› :
● Wanneer de wagen weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rollenbank
s t
aat
.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
bijv
oorbeeld bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● A
ls de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acc
essoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont
of een trein zal worden gela-
den. ATTENTIE
Als de Front Assist-functie in de beschreven
sit uatie
s niet uitgeschakeld wordt, kan dit tot
ongevallen en ernstig letsel leiden.
● Schakel de Front Assist-functie in kritieke
situatie
s uit. Beperkingen van het systeem
Front Assist heeft bepaalde fysieke beperkin-
g
en eig
en aan het
systeem. Zo kunnen bij-
voorbeeld sommige reacties van het systeem
214