Page 185 of 320

Rijden
● bij het
lo
sschommelen van de vastgereden
wagen.
Vervolgens de ESC weer inschakelen door de
knop in te drukken.
Elektronische Stabiliseringscontrole (ESC)*
De ESC vermindert het gevaar van slingeren
door de wielen afzonderlijk af te remmen.
Met behulp van de stuurinslag en de snel-
heid van de wagen wordt de door de bestuur-
der gewenste richting bepaald en voortdu-
rend met het werkelijke gedrag van de wagen
vergeleken. Bij afwijkingen, bijv. als de wa-
gen begint te slippen, wordt het juiste wiel
door de ESC automatisch afgeremd.
De wagen wordt door de krachten die werken
bij het afremmen, weer gestabiliseerd. Als de
wagen in bochten tot overstuur (wegslippen
van het achtereinde) neigt, werkt het sys-
teem op het voorwiel dat de buitenlijn van de
bocht beschrijft.
Controlelampje
Er zijn twee informatiecontrolelampjes voor
de elektronische stabilisatie. Het controle-
lampje geeft informatie over de functie en
over de uitschakelstatus.
Beide lampjes gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld en moeten na cir-
ca 2 seconden weer uitgaan, wat overeen-
komt met de duur van de functiecontrole. Dit programma omvat het ABS, EDS en ASR-
syst
eem. Dit omvat tevens het noodhulprem-
systeem (BAS).
Het controlelampje heeft de volgende
functies:
● Het lampje knippert tijdens het rijden met
de ASR/ESC in bedrijf
.
● Het lampje brandt bij een storing in de ESC.
● Het ESC-lampje brandt ook bij een storing
van het ABS
omdat het ESC-systeem samen
met het ABS werkt.
Als dit controlelampje blijft branden, nadat
u de motor hebt gestart, dan kan het systeem
de functie hebben uitgeschakeld. U kunt in
dit geval de ESC weer inschakelen door het
contact uit en in te schakelen. Wanneer het
controlelampje uitgaat, werkt het systeem
weer naar behoren.
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:
● Blijft ingeschakeld wanneer de ASR wordt
uitgez
et of wanneer de modus ESC Sport
wordt geselecteerd, enkel via Easy Connect. ATTENTIE
● De n at
uurkundig bepaalde grenzen kunnen
ook door de Elektronische Stabiliseringscon-
trole (ESC) niet worden opgeheven. Hiermee
dient vooral bij een glad en nat wegdek en bij het rijden met een aanhangwagen rekening
te w
or
den gehouden.
● U moet uw rijstijl daarom steeds aanpassen
aan de toes
tand van de weg en de verkeerssi-
tuatie. De aangeboden hogere veiligheid door
de ESC mag geen aanleiding zijn tot het ne-
men van risico's! VOORZICHTIG
● Om de w erkin
g van de ESC te garanderen
moeten bij alle vier de wielen dezelfde ban-
den zijn gemonteerd. Een verschillende afro-
lomtrek van de banden kan tot een ongewen-
ste vermindering van het motorvermogen lei-
den.
● Wijzigingen aan de wagen (bijv. aan de mo-
tor, aan het
remsysteem, aan het onderstel of
een andere wiel-bandcombinatie) kunnen de
werking van het ABS, EDS, ESC en ASR beïn-
vloeden. Aandrijfslipregeling van de aandrijf-
w
iel en (ASR) De aandrijfslipregeling voorkomt dat de aan-
g
edr
ev
en wielen doordraaien wanneer wordt
geaccelereerd. »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 186 of 320

Bedienen
Beschrijving en werking van de aandrijfslip-
r e
g
eling bij het accelereren (ASR)
De ASR gaat door vermindering van het mo-
torvermogen het doordraaien van de aange-
dreven wielen bij het accelereren tegen.
Door de ASR wordt zelfs bij ongunstige weg-
omstandigheden het wegrijden, accelereren
en omhoogrijden aanzienlijk makkelijker of
zelfs pas mogelijk.
De ASR wordt automatisch ingeschakeld, als
de motor wordt gestart. Zo nodig kan deze
functie worden in- of uitgeschakeld door mid-
del van het Easy Connect-systeem*.
Is het ASR uitgeschakeld, dan brandt het con-
trolelampje . In het algemeen dient het al-
tijd ingeschakeld te zijn. Slechts in uitzonder-
lijke gevallen, d.w.z. wanneer men de wielen
wil laten slippen, kan de ASR middels het
menu van het Easy Connect-systeem uitge-
schakeld worden, bijvoorbeeld:
● Met rijden op ruimtebesparend reserve-
wiel.
● M
et sneeuwkettingen om de banden.
● Bij het rijden in een dik pak sneeuw of bij
losse onder
grond.
● Wanneer de auto vastzit, om hem "schom-
melend los
te krijgen."
Daarna dient het mechanisme weer inge-
schakeld te worden. Controlelampje
Er zijn drie inf
ormatiecontrolelampjes voor de
tractiecontrole: (voor wagens uitgerust
met M-ABS), (voor wagens uitgerust met
ESC) en . De lampjes gaan branden wan-
neer het contact wordt ingeschakeld en moe-
ten na circa 2 seconden weer uitgaan, wat
overeenkomt met de duur van de functiecon-
trole.
Het controlelampje of heeft de volgen-
de functie:
● Knippert wanneer de ASR in werking is en
de wagen rijdt
.
Als het systeem uit staat of bij een storing in
het systeem, blijft het controlelampje bran-
den. Het ASR-controlelampje brandt ook bij
een storing in het ABS, omdat de ASR samen-
werkt met het ABS. Nadere aanwijzingen
››› pag. 183
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:*
● Blijft ingeschakeld wanneer we de ASR uit-
zetten
via Easy Connect.
Door middel van Easy Connect wordt de ASR-
functie hersteld en het controlelampje gaat
uit. ATTENTIE
● De n at
uurkundig bepaalde grenzen kunnen
ook door de ASR niet worden opgeheven.
Hiermee dient vooral bij een glad en nat weg-
dek en bij het rijden met een aanhangwagen
rekening te worden gehouden.
● U moet uw rijstijl daarom steeds aanpassen
aan de toes
tand van de weg en de verkeerssi-
tuatie. De aangeboden hogere veiligheid door
de ASR mag geen aanleiding zijn tot het ne-
men van risico's! VOORZICHTIG
● Om de werk in
g van de ASR te garanderen
moeten bij alle vier de wielen dezelfde ban-
den zijn gemonteerd. Een verschillende afro-
lomtrek van de banden kan tot een ongewen-
ste vermindering van het motorvermogen lei-
den.
● Wijzigingen aan de wagen (bv. aan de mo-
tor, aan het
remsysteem, aan het onderstel of
een andere wiel-bandcombinatie) kunnen de
werking van het ABS en het ASR beïnvloeden. ESC en ASR inschakelen/uitschake-
l
en* ESC wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de mot
or w
or
dt aangezet en werkt enkel
met draaiende motor; het bevat de systemen
ABS, EDS en ASR.
184
Page 187 of 320

Rijden
De functies ASR en ESC moeten enkel uitge-
s c
h
akeld worden in situaties waarin niet vol-
doende tractie wordt gehaald, zoals:
● Bij het rijden door diepe sneeuw of loslig-
gend terr
ein.
● Om de vastgereden wagen "vrij te maken".
Sluit daarn
a de functies ASR en ESC opnieuw
aan.
Naargelang de afwerking en versie bestaat
de mogelijkheid om enkel ASR uit te schake-
len of ESC in stand Sport te activeren.
ESC in "Sport-modus"
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120 kan de Sport-stand worden geko-
zen. Het ingrijpen van de ESC om de wagen
te stabiliseren en de antislipregeling (ASR)
worden beperkt.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond Elektronische Stabilise- rings Controle (ESC): sport. Op-
gelet! Beperkte stabiliteit.
"Sport"-modus bij ESC uitschakelen
Met het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met informatiesysteem voor de
bestuurder* wordt de melding voor de be- stuurder getoond Elektronische Stabi-
liserings Controle (ESC): on.
ASR uitsc
hakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
wordt de ASR uitgeschakeld ››› pag. 120. De
antislipregeling blijft gedeactiveerd.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond ASR gedeactiveerd .
ASR inschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120 wordt de ASR ingeschakeld. De
antislipregeling blijft geactiveerd.
Het controlelampje dooft. Bij wagens met
informatiesysteem voor de bestuurder* wordt
de melding voor de bestuurder getoond ASR
geactiveerd .
● Activeer of deactiveer de functie ASR of ESC
in het Ea
sy Connect-systeem door middel van
de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
E SC
-
systeem .
ATTENTIE
U moet de ESC Sport alleen inschakelen, als
de rijv aar
digheid en de verkeerssituatie dit
toelaten - slipgevaar!
● Met de ESC in Sport-stand is de stabilise-
rende werk
ing beperkt om een meer sportief rijgedrag mogelijk te maken. De aangedreven
wiel
en k
unnen doorslippen, waardoor ook de
wagen kan slippen. Let op
Bij het uitschakelen van de ASR of het selec-
t er en
van de Sport-modus van de ESC, wordt
het snelheidsregelsysteem* uitgeschakeld. Elektronisch sperdifferentieel (EDS)*
Het EDS werkt in combinatie met het ABS bij
w
ag
en
s die met de Elektronische Stabilise-
ringscontrole (ESC)* zijn uitgerust.
Door het EDS wordt zelfs bij ongunstige weg-
dekomstandigheden het wegrijden, accelere-
ren en omhoogrijden aanzienlijk makkelijker
of zelfs pas mogelijk.
Het controleert met behulp van de sensoren
van het ABS het toerental van de aangedre-
ven wielen.
Als er een toerentalverschil van ca. 100 om-
wentelingen/minuut tussen de aangedreven
wielen is, bijv. op een ondergrond die aan
één kant glibberig is, dan wordt het door-
draaiende wiel afgeremd en de aandrijfkracht
op het andere aangedreven wiel overgedra-
gen door middel van het differentieel. Dit ge-
beurt tot een snelheid van ca. 80 km/u
(50 mph). »
185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 188 of 320

Bedienen
Opdat de schijfrem van het afgeremde wiel
niet t
e w
arm wordt, wordt het EDS bij buiten-
gewoon sterke belasting automatisch uitge-
schakeld. De wagen blijft normaal werken
met dezelfde eigenschappen als die van een
wagen zonder EDS. Daarom wordt het uit-
schakelen van het EDS niet aangegeven.
Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS au-
tomatisch weer ingeschakeld.
Controlelampje
Als het ESC-controlelampje gaat branden ,
is het EDS uitgevallen. Zoek dan zo snel mo-
gelijk een gespecialiseerde werkplaats op. ATTENTIE
● Bij het ac c
elereren op een gladde weg, bijv.
bij ijs en sneeuw, voorzichtig gas geven. De
aangedreven wielen kunnen ondanks het EDS
doordraaien en daardoor de rijveiligheid ne-
gatief beïnvloeden.
● U moet uw rijstijl steeds aanpassen aan de
toes
tand van de weg en de verkeerssituatie.
De aangeboden hogere veiligheid van het
EDS mag geen aanleiding zijn tot het nemen
van risico's! VOORZICHTIG
Wijzigingen aan de wagen (bijv. aan de mo-
tor , aan het
remsysteem, aan het onderstel of
aan een andere wiel-bandcombinatie) kunnen
de werking van het EDS beïnvloeden ››› pag.
265. Hydraulische remkrachtassistent
(HB
A)* De functie (hydraulische remkrachtassistent
HBA) i
s
alleen ingebouwd in wagens die uit-
gerust zijn met ESC.
In een noodsituatie remmen de meeste be-
stuurders weliswaar op tijd, maar niet met de
maximale remdruk. Hierdoor wordt de rem-
weg langer dan noodzakelijk!
Op dat moment grijpt de hydraulische rem-
krachtassistent in. Wanneer u het rempedaal
heel snel intrapt, wordt dit door de remkrach-
tassistent als een noodsituatie geïnterpre-
teerd. De remkrachtassistent bouwt dan bin-
nen heel korte tijd volledige remdruk op om
sneller en effectiever het ABS te activeren en
de remweg te verkorten.
De druk op het rempedaal niet verlagen,
want zodra u het rempedaal loslaat wordt de
remkrachtassistent vanzelf weer uitgescha-
keld.
Automatisch oplichten van de alarmlichten
Bij plots remmen of het uitvoeren van een
noodstop gaan de remlichten automatisch
knipperen. Indien het noodremmen zou aan-
houden tot het stopzetten van de wagen,
gaan op dat ogenblik de noodlichten of “war-
ning” aan, waarbij vanaf dan de remlichten
doorlopend blijven branden. De noodlichten
zullen automatisch uitgaan bij het opnieuw rijden of bij het indrukken van de drukknop
van de s
c
hakelaar “warning”. ATTENTIE
● Het g ev
aar voor ongevallen wordt hoger,
wanneer u te snel of te dicht op uw voorgan-
ger rijdt of wanneer de weg glad of nat is. Het
risico op een aanrijding in dergelijke omstan-
digheden kan door de remkrachtassistent
niet worden verminderd - gevaar voor onge-
lukken!
● De remkrachtassistent kan de natuurkundig
bepaal
de grenzen niet overwinnen, een glad-
de of natte weg blijft ook met deze remkrach-
tassistent gevaarlijk! De snelheid altijd aan
de weg- en verkeersomstandigheden aanpas-
sen. De aangeboden hogere veiligheid mag
geen aanleiding zijn tot het nemen van grote-
re risico's. Antiblokkeersysteem (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) verhindert
d
at
de w
ielen blokkeren en draagt aanzien-
lijk bij tot de verhoging van de actieve rijvei-
ligheid.
Werking van het ABS
Wanneer een wiel een voor de rijsnelheid te
lage snelheid heeft en tot blokkeren neigt,
dan wordt de remdruk voor dit wiel minder.
Men bemerkt deze regeling door een pulse-
rende beweging van het rempedaal ,
186
Page 189 of 320

Rijden
gecombineerd met geluiden. Hierdoor krijgt
u al s
be
stuurder bewust de informatie "De
wielen neigen ertoe om te blokkeren en het
ABS treedt in werking". Opdat het ABS in de-
ze toestand optimaal kan werken, moet het
rempedaal ingetrapt blijven. In geen geval
"pompend" remmen!
Bij een noodstop op glad wegdek blijft een
optimale bestuurbaarheid gewaarborgd om-
dat de wielen niet blokkeren.
Er mag niet worden verwacht dat door het
ABS onder alle omstandigheden de remweg
wordt verkort. De remweg kan op grind of bij
verse sneeuw op een gladde ondergrond
zelfs langer worden.
Controlelampje
Het controlelampje gaat enkele seconden
branden wanneer u het contact inschakelt.
Het lampje gaat uit, nadat een automatische
test is uitgevoerd.
Er zit een storing in het ABS als:
● Het controlelampje gaat niet
branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld.
● Het controlelampje na enkele seconden
niet weer uit
gaat.
● Het controlelampje gaat branden tijdens
het rijden.
Er kan nog met
het normale remsysteem -
dus zonder ABS - worden geremd. Zoek dan zo snel mogelijk een gespecialiseerde werk-
plaats
op.
Als er een storing in het ABS is, gaat ook het
controlelampje van de ESC* en dat van de
bandenspanning branden.
Storing in het hele remsysteem
Als het ABS-controlelampje samen met
het controlelampje voor het remsysteem
gaat branden, is niet alleen het ABS defect
maar moet u ook rekening houden met een
defect remsysteem ››› .
ATTENTIE
● Het ABS k
an de natuurkundig bepaalde
grenzen niet overwinnen, een gladde of natte
rijbaan is ook met ABS gevaarlijk! Wanneer
het ABS in werking is, moet de snelheid on-
middellijk aan de wegomstandigheden en het
verkeer worden aangepast. De aangeboden
hogere veiligheid mag geen aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's.
● De werking van het ABS hangt ook van de
banden af ›
›› pag. 289.
● Bij wijzigingen aan het onderstel of aan het
remsys
teem kan de werking van het ABS ern-
stig worden belemmerd. ATTENTIE
● Voor d
at u de motorkap opent, dient u reke-
ning te houden met de aanwijzingen ››› pag.
278, Werkzaamheden in de motorruimte. ●
Als
het remcontrolelampje en het ABS-
controlelampje gelijktijdig branden, on-
middellijk de wagen stoppen en het remvloei-
stofpeil controleren ››› pag. 285, Remvloei-
stof. Als het remvloeistofpeil tot onder de
"MIN"-markering is gedaald, niet verder rij-
den – gevaar voor ongevallen! Roep de hulp
in van een vakman.
● Als het remvloeistofpeil in orde is, kan de
storin
g in het remsysteem veroorzaakt zijn
door een storing in de werking van het ABS.
Hierdoor kunnen de achterwielen relatief snel
blokkeren als er wordt geremd. Dit kan onder
omstandigheden ertoe leiden dat de achter-
kant van de wagen uitbreekt - slipgevaar! De
wagen stoppen en de hulp van een garage in-
roepen. Elektronisch beheer van het aandrijf-
k
op
pel
(XDS)* Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
r
entieelmec
h
anisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een »
187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 190 of 320

Bedienen
algemeen verlies van de wegvastheid bij de
v oor
a
s, wat zich uit in onderstuur of "verlen-
ging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in Sport-modus staat.
Rembekrachtiger De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met
het
r
empedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor.
Werkt de rembekrachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
dan het rempedaal veel krachtiger intrappen
dan normaal. ATTENTIE
De remweg kan door externe invloeden wor-
den v erl
engd. ●
De w ag
en nooit met afgezette motor laten
rollen. Anders bestaat er gevaar voor onge-
lukken. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Wanneer de rembekrachtiger niet werkt,
bijv
. wanneer de wagen wordt gesleept, is
voor het remmen aanzienlijk meer pedaal-
kracht nodig. Starthulp op hellingen*
Afb. 177
Gerelateerde vi-
deo Deze functie is alleen beschikbaar bij wagens
die met
E
SC
zijn uitgerust.
De starthulp op hellingen helpt de bestuur-
der bij het bergop starten, door de wagen in
stilstand te houden.
Het systeem behoudt de remdruk tijdens ca.
twee seconden nadat de bestuurder de voet
van het rempedaal haalt, om te vermijden
dat de wagen naar achteren rolt tijdens het
startmanoeuvre. Tijdens deze twee seconden
heeft de bestuurder voldoende tijd om het
koppelingspedaal los te laten en te versnel-
len zonder dat de wagen zich verplaatst en zonder de handrem te moeten gebruiken. Dit
maakt het
starten gemakkelijker, comforta-
beler en veiliger.
De voorwaarden voor de werking ervan zijn:
● op een helling staan,
● gesloten portieren,
● wagen in volledige stilstand,
● draaiende motor en ingetrapte rem,
● bovendien moet de versnelling ingescha-
keld
zijn of in vrijloop staan voor de schakel-
bak en de keuzehendel zich in de stand S, D
of R bevinden bij wagens met automatische
transmissie.
Het systeem is ook actief voor bergop met
achteruit. ATTENTIE
● Indien u de wag en niet
onmiddellijk start
nadat u de voet van het rempedaal gehaald
hebt, kan de wagen in bepaalde omstandig-
heden terugrollen. Trap het rempedaal in of
trek de handrem onmiddellijk aan.
● Indien de motor afslaat, trap het rempedaal
in of trek
de handrem onmiddellijk aan.
● Indien u in file bergopwaarts rijdt en wilt
voorkomen d
at de wagen per ongeluk terug-
rolt bij het starten, houd het rempedaal dan
gedurende enkele seconden ingetrapt voor-
dat u de wagen in beweging brengt. 188
Page 191 of 320

Rijden
Let op
In uw Erkende servicecentrum of in een ge-
spec i
aliseerde werkplaats kan men u zeggen
of uw wagen met dit systeem is uitgerust. Handgeschakelde versnellings-
bak
Rijden met s
chakelbakLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
Bepaalde uitvoeringen van het model zijn
met een 6-versnellings handgeschakelde ver-
snellingsbak uitgevoerd, waarvan het scha-
kelschema op de versnellingshendel is afge-
beeld.
De achteruitrijversnelling dient enkel met stil-
staande wagen ingeschakeld te worden.
Wacht bij een draaiende motor ca. 6 secon-
den met volledig ingetrapt koppelingspedaal
alvorens de achteruit in te schakelen om de
versnellingsbak niet te beschadigen.
Wanneer de achteruitversnelling en het con-
tact zijn ingeschakeld, branden de achteruit-
rijlichten. ATTENTIE
● De w ag
en wordt bij draaiende motor direct
in beweging gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat.
● Nooit tijdens het rijden de achteruitversnel-
ling ins
chakelen - gevaar voor ongevallen! Let op
● Tijdens het
rijden uw hand niet op de ver-
snellingshendel laten rusten. De druk van uw
hand wordt overgebracht op de schakelvor-
ken en kan zo op den duur leiden tot voortij-
dige slijtage van de schakelvorken.
● Koppelingspedaal helemaal intrappen wan-
neer u sch
akelt om onnodige slijtage en be-
schadigingen te voorkomen.
● Houd de wagen niet met "slippende" kop-
peling in sti
lstand op hellingen. Dit leidt tot
voortijdige slijtage van de koppeling en mo-
gelijke schade.
● Laat uw voet niet op het koppelingspedaal
rust
en; hoewel de kracht die dan daarop
wordt uitgeoefend slechts klein is, kan die
toch leiden tot vroegtijdige slijtage van de
koppelingsplaat. Gebruik de voetenruimte
wanneer niet wordt geschakeld. Automatische versnellings-
b
ak/D
SG aut
omatische ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
nis
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ›››
pag. 192, Schakelen met Tip-
tronic-modus*.
Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat. »
189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 192 of 320

Bedienen
P - Parkeervergrendeling
In dez e k
euz
ehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel
in en uit stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) ingedrukt en tegelijker-
tijd het rempedaal ingetrapt worden.
R – Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
in
schakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat.
N - Vrije stand (stationair)
Als de keuzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in- strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aange
geven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mph) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms
tandigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 192,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zor g er
voor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of
P zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in een wil
lekeurige stand behalve P is het no- dig om het rempedaal ingetrapt te houden
om de wag
en s
til te houden, omdat ook bij
stationair toerental de krachtoverbrenging
niet helemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val gas worden gegeven. De wagen gaat an-
ders direct rijden - ook wanneer de parkeer-
rem is vastgezet - gevaar voor ongelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de k
euzehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor w
erken,
moet de parkeerrem wordt aagetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet -
gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
278, Werkzaamheden in de motorruimte. Let op
● Als
u tijdens het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de k
euzehendel niet meer worden190