Page 73 of 384

71
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter zijn ver wijderbaar en
kunnen in twee standen worden gezet:
-
o
mhoog, om ze te gebruiken.
-
o
mlaag, als ze niet worden gebruikt.
tr
ek aan de hoofdsteun om hem omhoog te
zetten.
Druk op de blokkeerpal en duw de hoofdsteun
vervolgens omlaag om hem omlaag te zetten.
u
kunt de hoofdsteun ver wijderen door hem
omhoog te zetten, op de blokkeerpal te drukken
en de hoofdsteun omhoog te trekken.
st
eek om de hoofdsteun te plaatsen de pennen
recht in de openingen.
Achterbank
u kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
ka
ntel om beschadiging van de achterbank te
voorkomen altijd eerst de zitting naar voren
voordat u de rugleuning neerklapt.
F
s
c
huif de voorstoel indien nodig naar
voren.
F
t
i
l de voorzijde van de zitting 1 omhoog.
F
k
a
ntel de zitting 1 volledig tegen de
rugleuning van de voorstoel.
F
C
ontroleer of de veiligheidsgordel langs de
rand van de rugleuning loopt.
F
Z
et de hoofdsteunen in de laagste stand of
ver wijder deze zo nodig.
Neerklappen van de achterbank
F trek de hendel 2 naar voren om de
rugleuning 3 te ontgrendelen.
F
k
l
ap de rugleuning 3 volledig neer.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. De zitting 1
kan worden ver wijderd voor
extra laadruimte.
3
ergonomie en comfort
Page 74 of 384

72
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Verwijderen van de zitting
Terugplaatsen van de
achterbank
F Zet de rugleuning 3 volledig rechtop en
vergrendel deze.
F
k
lap
de zitting 1 volledig terug.
F
Z
et de hoofdsteunen weer in de hoogste
stand of plaats deze terug.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de achterbank de veiligheidsgordels
niet klem komen te zitten en dat de
gesphouders op de juiste plek komen
te zitten. F
s
c
huif de voorstoel aan de desbetreffende
zijde indien nodig naar voren.
F
t
i
l de voorzijde van de zitting 1 omhoog.
F
k
a
ntel de zitting 1 volledig tegen de
rugleuning van de voorstoel.
Terugplaatsen van de zitting
F Plaats de zitting 1 in verticale richting.
F P laats een van de steunen 2 in de
onderzijde van de zitting. Doe hetzelfde
met de andere steun door deze met kracht
naar binnen te drukken.
F
k
lap
de zitting 1 volledig omlaag.
F
D
ruk de zitting vast.
De rode controlemarkering van de bediening
2
mag niet meer zichtbaar zijn, duw anders de
rugleuning 3
zo ver mogelijk naar achteren. F
D
ruk een van de steunen 2 van de
onderzijde van de zitting met kracht
naar binnen om deze los te maken. Doe
hetzelfde met de andere steun.
F
V
er wijder de zitting 1 door de zitting
omhoog te trekken.
ergonomie en comfort
Page 75 of 384
73
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Ventilatie
A. Zonnesensor.
B.
r
o
oster voor de zachte luchtstroom.
H
et rooster voor de zachte luchtstroom in
het midden van het dashboard zorgt voor
een optimale luchtverdeling vóór in de auto.
D
it systeem voorkomt tocht en zorgt voor
een optimale temperatuur in het interieur.
D
raai het wieltje naar boven om het rooster
voor de zachte luchtstroom te openen.
D
raai het wieltje naar beneden om het
rooster voor de zachte luchtstroom te
sluiten.
A
ls het erg warm weer is, kan het rooster
voor de zachte luchtstroom beter gesloten
worden. Hierdoor is de uitstroom via de
roosters midden op en aan de zijkanten
van het dashboard groter.
C.
G
ekoeld dashboardkastje.
D.
V
entilatieroosters achterpassagiers.
3
ergonomie en comfort
Page 76 of 384

74
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Het is aan te raden de automatische regeling
van de airconditioning te gebruiken.
Hiermee worden de luchthoeveelheid, de
binnentemperatuur en de luchtverdeling
automatisch en optimaal geregeld aan
de hand van signalen van verschillende
sensoren (buitentemperatuursensor,
zonnesensor), zodat u de instelling niet
handmatig hoeft te wijzigen.
F
D
ek de zonnesensor A niet af.
Als u de automatische regeling van
de airconditioning gebruikt (door de
toets "A
u
to
" i
n te drukken) en alle
uitstroomopeningen open laat, geniet u
van een optimaal comfort, wordt vocht
aan de lucht onttrokken en worden
beslagen ruiten voorkomen, ongeacht de
weersomstandigheden.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kan
de temperatuur in het interieur niet lager
worden dan de buitentemperatuur.
Het systeem kan alleen efficiënt werken als
de ruiten gesloten zijn. Als de auto lang in de
zon heeft gestaan en het interieur erg warm
is geworden, zet dan de ruiten gedurende
een paar minuten open zodat de warmte kan
ontsnappen.
Gebruiksadviezen voor de ventilatie, verwarming en airconditioning
Zet de airconditioning minstens een keer
per maand aan om het systeem in per fecte
staat te houden.
Wanneer de airconditioning in werking is,
onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen
leidt tot een hoger brandstofverbruik.
In sommige omstandigheden waarbij veel
van de motor wordt gevraagd (trekken van
een zware aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan, door
de airconditioning uit te schakelen, meer
vermogen van de motor worden gebruikt
voor het trekken van de aanhanger.
Luchttoevoer
Zorg ervoor dat het luchtinlaatrooster onder
de voorruit van de auto schoon is (vrij van
bladeren, sneeuw, etc.).
Als u voor het wassen van uw auto gebruik
maakt van een hogedrukreiniger, richt dan
de straal nooit op de luchtinlaatroosters.
ee
n aangenaam interieurklimaat wordt in
de eerste plaats verkregen door een goede
luchtverdeling in de auto, zowel voor als
a c h t e r.
Let er voor een optimale luchtverdeling
op dat het luchtinlaatrooster onder
de voorruit, de ventilatieroosters, de
luchttoevoeropeningen onder de voorstoelen
en de luchtafvoerkanalen achter de
afdekplaatjes in de bagageruimte niet
worden afgedekt.
De ventilatieroosters voor en achter
zijn voorzien van wieltjes waarmee de
luchthoeveelheid en de luchtstroomrichting
afgesteld kunnen worden. Aangeraden wordt
om alle ventilatieroosters open te houden.
Pollenfilter/Geurfilter
(actief koolstof)
Het systeem is uitgerust met een filter
dat pollen en geuren in de lucht kan
tegenhouden.
Dit filter moet overeenkomstig de
onderhoudsvoorschriften worden
vervangen (raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje).
Airconditioning Luchtverdeling
ergonomie en comfort
Page 77 of 384

75
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Automatische airconditioning (met centrale regeling)
Dit is de normale stand voor
het gebruik van het systeem.
Druk op deze toets (het
lampje A gaat branden) om het
systeem, afhankelijk van het
ingestelde comfortniveau, de volgende functies
automatisch te laten regelen:
-
Luchthoeveelheid.
-
Luchttemperatuur.
-
Luchtverdeling.
-
Luchttoevoer.
-
Airconditioning.
1. Automatische werking
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters
open te houden.
Door op een van de toetsen (uitgezonderd
toets 2 ) te drukken, schakelt u over op de
handmatige stand.
Het controlelampje A zal uitgaan.
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop 2 om de
t emperatuur te wijzigen:
-
r
e
chtsom om de
temperatuur te verhogen.
1.
A
utomatische werking
2.
t
e
mperatuurregeling
3.
Luchtverdeling
4.
A
irconditioning A A
n/uIt5.
Aanjagersnelheid
6.
o
n
tdooiing/ontwaseming vóór
7.
Achterruitverwarming
8.
L
uchtrecirculatie in het interieur /
t
o
evoer
van buitenlucht
9.
Display -
L
inksom om de temperatuur te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet
op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit
(afhankelijk van de instelling van het display).
Instelling op een waarde van ongeveer 21
biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt
u een andere waarde instellen, waarbij het
raadzaam is deze niet lager dan 18
en niet
hoger dan 24
in te stellen.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Centrale regeling:
de temperatuur, de luchtverdeling en de luchtopbrengst worden voor het gehele
interieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning
verschijnen op het display.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin
om voor een optimale temperatuur de
ingestelde waarde te wijzigen.
Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
3
ergonomie en comfort
Page 78 of 384

76
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Handmatige werking
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies automatisch worden
geregeld.
F
D
ruk daarvoor op een van de toetsen,
maar niet op de toets 2
van de
temperatuurregeling. Het controlelampje A
zal uitgaan.
De overgang naar de handmatige stand kan
negatieve effecten hebben (temperatuur, vocht,
stank, beslagen ruiten) en zorgt niet voor een
optimaal comfort.
bi
j het indrukken van de toets "AUTO" zal
het systeem weer volledig automatisch
functioneren.
3. Regeling luchtverdeling
F Druk op de toetsen 3 om de
luchtverdeling te wijzigen.
4. Airconditioning
F Druk op toets 4 . Het
controlelampje B gaat
branden.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (temperatuur, vocht,
onaangename geur, beslagen ruiten).
De bijbehorende controlelampjes tonen de
gekozen stand van de luchtverdeling:
-
V
oorruit en zijruiten vóór.
-
V
entilatie vóór (centrale ventilatieroosters,
zijventilatieroosters en rooster voor de
zachte luchtstroom (indien open)) en
a c h t e r.
-
V
oetenruimte voor en achter. De airconditioning werkt alleen bij draaiende
motor. De aanjager (regeling aanjagersnelheid)
moet geactiveerd zijn om de airconditioning te
laten werken.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en de
zijruiten en de ventilatie voor en achter
weer te geven.
ergonomie en comfort
Page 79 of 384

77
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
bij auto's met een st op & st art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.
Uitschakelen van de ventilatie
F Draai de knop 5 naar links
om de luchttoevoer te
onderbreken.
5. Aanjagersnelheid
F Draai de knop 5 rechtsom
om de aanjagersnelheid
te verhogen of linksom om
deze te verlagen.
6. Ontdooiing/ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
op h
et display wordt het symbool "OFF"
weergegeven.
er w
ordt niets meer weergegeven op het
display en de controlelampjes gaan uit.
Alle functies van het systeem worden
uitgeschakeld, met uitzondering van de
achterruitverwarming.
Het thermische comfort (temperatuur, vocht,
geur, ontwaseming) wordt niet meer geregeld.
De aanjagersnelheid wordt op het display 9
van
het bedieningspaneel weergegeven: hoe hoger
de snelheid, hoe meer balkjes zichtbaar zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur minder wordt,
dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
Om de airconditioning weer in te schakelen:
F
D
ruk op de toets 1 . F
D
ruk op de toets 6 om de ruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien. Het
controlelampje gaat branden.
In deze stand regelt het systeem de
temperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer. Het stuurt de luchtstroom naar de
voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de toets
1
om naar de instellingen van het programma
"AUTO" te gaan.
3
ergonomie en comfort
Page 80 of 384

78
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
F Druk bij draaiende motor op de toets 7 om de achterruit-
en buitenspiegelverwarming
in te schakelen. Het
controlelampje gaat branden.
7. Achterruitverwarming
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast worden
afgesloten.
sc
hakel zodra de omstandigheden
het toelaten de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit om
onnodig stroom- en brandstofverbruik
te voorkomen. F
D
ruk op de toets 8
o
m
de luchttoevoermodus te
kiezen. Het desbetreffende
controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt
de achterruit- en buitenspiegelverwarming
automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de motor af
om de achterruit- en buitenspiegelverwarming
uit te schakelen.
Als de achterruitver warming wordt
uitgeschakeld door de motor af te zetten, zal
deze opnieuw worden ingeschakeld na het
starten van de motor. Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit
zodra de omstandigheden dit toelaten, om
de lucht in het interieur te ver versen en om
te voorkomen dat de ruiten beslaan.
De achterruitverwarming werkt onafhankelijk
van de airconditioning.
u kunt de instellingen voor de automatische
a irconditioning opslaan in het geheugen.
ra
adpleeg de rubriek "
op
slaan van de
instellingen tijdens het rijden".
na het starten bij koude motor bereikt
de aanjager pas na enige tijd zijn
maximale snelheid, om te voorkomen
dat er een te grote hoeveelheid koude
lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde
temperatuur te veranderen als de
auto langere tijd stil heeft gestaan en
de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als
comfortabel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maximale
capaciteit om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk op te heffen.
Condenswater van de airconditioning
wordt langs de onderzijde van de
auto afgevoerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto ontstaan.
oo
k in koude seizoenen is het gebruik
van de airconditioning nuttig. Het
systeem onttrekt vocht aan de lucht
en voorkomt daarmee het beslaan van
de ruiten.
r
i
jd niet te lang zonder de
airconditioning te gebruiken.
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie in interieur
ergonomie en comfort