Page 153 of 384

151
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling (ASR) en dynamische stabiliteitscontrole
(ESP)
Inschakelen
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
uw a
uto is uitgerust met een systeem dat zorgt
voor extra trekkracht op besneeuwde wegen:
de zogenaamde Intelligente Tractiecontrole .
Deze functie herkent situaties met weinig
grip, zoals bij het wegrijden en verplaatsen
van de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In zo'n geval regelt de Intelligente
Tractiecontrole het spinnen van de wielen.
Hierdoor ontstaat meer trekkracht en wordt de
auto beter bestuurbaar.
ui
tvoeringen met Hydractive III+: voor
nog meer grip in diepe sneeuw wordt de
wagenhoogte handmatig in de middelste stand
gezet (zie het desbetreffende hoofdstuk).
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.
Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
Het gebruik van winterbanden wordt
sterk aanbevolen voor het rijden over
wegen met weinig grip.
6
Veiligheid
Page 154 of 384

152
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Opnieuw inschakelen
Storing
Als dit verklikkerlampje en het lampje
van de uitschakelknop gaan branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op een
storing in het systeem.
Uitschakelen
schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.F
D
ruk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat
branden.
ra
adpleeg het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
De systemen
es
P e
n A
s
r grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt. F
D
ruk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de knop gaat uit.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50
km/h.
bi
j snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen
es
P e
n A
s
r
uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Veiligheid
Page 155 of 384

153
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
ESP/ASR
De systemen esP en As r zorgen voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat
de wielen hun grip verliezen groter. Het
is voor uw veiligheid dus van het grootste
belang dat de systemen
es
P e
n A
s
r
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk. Voor een doeltreffende werking van de
systemen
esP e n As r onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk de
auto te voorzien van winterbanden voor en
achter die ervoor zorgen dat de wegligging
zo neutraal mogelijk is. Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het CIt
roËn- netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Veiligheid
Page 156 of 384

154
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Autogordels
Autogordels voor
Vast maken
F trek de gordel rustig naar voren en let erop dat hij niet verdraaid komt te zitten.
F
s
t
eek de gordelgesp in de sluiting.
F
C
ontroleer of de gesp goed vergrendeld is
door even aan de gordel te trekken.
F
Z
org ervoor dat het heupgedeelte zo laag
mogelijk over uw middel loopt en zo strak
mogelijk zit.
F
Z
org ervoor dat het bovendeel van de
gordel precies in de schouderholte valt.
el
ke gordel is voorzien van een
oprolmechanisme waarmee de gordellengte
automatisch op uw postuur wordt afgestemd.
De autogordels voor zijn voorzien van
pyrotechnische gordelspanners met
spankrachtbegrenzing.
Dit systeem verbetert de veiligheid van de
passagiers op de zitplaatsen voor in geval van
een frontale aanrijding.
Afhankelijk van de kracht van de aanrijding
worden de gordels in een fractie van een
seconde door het pyrotechnische systeem strak
tegen het lichaam van de inzittenden getrokken. Zodra het contact wordt aangezet, worden de
pyrotechnische gordels geactiveerd.
De spankrachtbegrenzing vermindert de kracht
die wordt uitgeoefend op het bovenlichaam van
de inzittende, waardoor deze beter beschermd
wordt.
Verstellen in hoogte
De gordel is correct ingesteld als deze over het
midden van de schouder loopt.
F
o
m d
e gordel te verstellen, drukt u
de bedieningsknop op de bovenste
gordelbevestiging in en schuift u deze in de
gewenste richting.
Losmaken
F om de gordel los te maken, drukt u op de rode knop op de houder.
De gordel rolt automatisch op nadat deze is
losgemaakt.
Veiligheid
Page 157 of 384

155
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Veiligheidsgordels achter
Gordel vastmaken
F trek aan de gordel en steek vervolgens de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gesp goed vergrendeld is
door even aan de riem te trekken.
Gordel losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
De drie zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaat met
gordelkrachtbegrenzer.
Dit display is in de dakconsole aangebracht.
Als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt, zal
het waarschuwingslampje van de desbetreffende
zitplaats gaan branden of knipperen.
A.
Waarschuwingslampje niet vastgemaakte/
losgemaakte veiligheidsgordels voor en/of achter.
B. W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor.
C.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor.
D.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter.
E.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter.
F.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter.
G. Controlelampje passagiersairbag uitgeschakeld.
H. C ontrolelampje passagiersairbag ingeschakeld.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels en
passagiersairbag vóór
6
Veiligheid
Page 158 of 384

156
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Adviezen
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
ra
adpleeg voor meer informatie de rubriek
"
kin
derzitjes".
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
re
inig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het CI
t
ro
Ën-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto.
u
kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Veiligheid
Page 159 of 384

157
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Airbags
De airbags zijn ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden (uitgezonderd de middelste
passagier achter) te verbeteren bij ernstige
aanrijdingen. De airbags vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de krachten die vrijkomen bij een
frontale en zijdelingse aanrijding en waaraan
de detectiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen om de veiligheid van
de inzittenden van de auto (uitgezonderd de
middelste passagier achter) te verbeteren.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags mogelijk niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in deze
situaties voor een afdoende bescherming
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Imp
actzone opzij
De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), werken de airbags niet meer. Het activeren van een airbag gaat
gepaard met rookvorming en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een
airbag wordt geproduceerd, kan het
gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
6
Veiligheid
Page 160 of 384

158
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Frontairbags
Activering
De beide airbags worden geactiveerd - behalve
de frontairbag aan passagierszijde wanneer
deze is uitgeschakeld - bij een krachtige
frontale aanrijding binnen de zone voor frontale
aanrijdingen (A), waarbij de botsingsenergie de
hartlijn van de auto in het horizontale vlak volgt
richting de achterzijde van de auto.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
borst en het hoofd van de inzittende voorin
en het stuur wiel (bestuurderszijde) of het
dashboard (passagierszijde), om de inzittende
op te vangen bij het naar voren bewegen. Dit controlelampje brandt op het
display van de dakconsole bij
aangezet contact, zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Uitschakelen
u kunt alleen de frontairbag aan
pa ssagierszijde uitschakelen:
F
z
et het contact af , steek de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde 1 ,
F
d
raai deze in de stand "OFF" ,
F
v
er wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
sc
hakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" hebt ver wijderd, zet dan de
schakelaar 1
weer op "ON" om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.
De frontairbags verbeteren de veiligheid van de
bestuurder en de voorpassagier bij een frontale
aanrijding door de kans op letsel aan hoofd en
borst te beperken.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Veiligheid