Page 81 of 384

79
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Automatische airconditioning (met gescheiden regeling)
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Gescheiden regeling: de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling voor bestuurders- en
passagierszijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverdeling afzonderlijk naar
wens instellen.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning
verschijnen op het display. Dit is de normale stand voor het
gebruik van het systeem. Druk
op deze toets (het lampje A
gaat branden) om het systeem,
afhankelijk van het ingestelde
comfortniveau, de volgende
functies automatisch te laten
regelen:1a-1b. Automatische werking
1a.
Automatische werking bestuurderszijde
1b.
A utomatische werking passagierszijde
2a.
t
e
mperatuurregeling bestuurderszijde
2b.
t
e
mperatuurregeling passagierszijde
3a.
L
uchtverdeling bestuurderszijde
3b.
L
uchtverdeling passagierszijde 4a.
D isplay bestuurderszijde
4b.
D isplay passagierszijde
5.
A
anjagersnelheid
6.
A
irconditioning A A
n/uIt7.
L
uchtrecirculatie in het interieur / t
o
evoer
van buitenlucht
8.
A
chterruitverwarming
9.
o
n
tdooiing/ontwaseming vóór-
Luchthoeveelheid.
-
Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Airconditioning.
-
A
utomatische luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters
open te houden. Als u op een van de toetsen
drukt, behalve die voor de temperatuurregeling
2a en 2b , gaat het systeem over op handmatige
bediening. Het controlelampje A zal uitgaan.
3
ergonomie en comfort
Page 82 of 384

80
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
2a-2b. TemperatuurregelingHandmatige werking3a-3b. Luchtverdeling
F Druk op de toets 3b
om de luchtverdeling
aan passagierszijde te wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes tonen de
gekozen stand van de luchtverdeling:
-
V
oorruit en zijruiten vóór.
-
V
entilatie vóór (centrale ventilatieroosters,
zijventilatieroosters en rooster voor de
zachte luchtstroom (indien open)) en
a c h t e r.
-
V
oetenruimte voor en achter.
F
D
raai aan de knop 2a
om de temperatuur
aan bestuurderszijde in te stellen en
aan knop 2b voor de instelling aan
passagierszijde: rechtsom om de
temperatuur te verhogen en linksom om
deze te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de instelling van het
display).
Instelling op een waarde van ongeveer
21
biedt een optimaal comfort. Desgewenst
kunt u een andere waarde instellen, die
gebruikelijk tussen 18
en 24
ligt. F
D
ruk op de
toets 3a om de
luchtverdeling aan
bestuurderszijde te
wijzigen.
F
D
ruk op een van de toetsen, maar niet op
2a en 2b van de temperatuurregeling. De
controlelampjes A van de toetsen “AU TO ”
zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de
overige functies automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en
is het comfort niet optimaal.
Druk op de toetsen 1a en 1b om terug te keren
naar de stand “AU TO ” . De controlelampjes A
gaan branden. Als de temperatuur in de auto vlak na
het instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin de ingestelde waarde te wijzigen
om sneller het gewenste comfort te
bereiken.
De automatische airconditioning zal
op volle kracht gaan werken om het
temperatuurverschil zo snel mogelijk te
overbruggen.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en de
zijruiten en de ventilatie voor en achter
weer te geven.
ergonomie en comfort
Page 83 of 384

81
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
5. Aanjagersnelheid
De aanjagersnelheid wordt weergegeven op
het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer
ventilatorschoepen zichtbaar zijn.
De airconditioning wordt uitgeschakeld
(OFF) als de aanjagersnelheid op het
minimumniveau wordt ingesteld.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het
beslaan van de ruiten te voorkomen.
6. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen
bij draaiende motor. De aanjager
(regeling aanjagersnelheid)
moet geactiveerd zijn om de
airconditioning te laten werken.
7. Luchtrecirculatie in het interieur / Toevoer van buitenlucht
Automatische stand van de
luchttoevoer
Deze standaard ingestelde
functie maakt deel uit van
de automatisch geregelde
comfortstand.
De automatische stand treedt in
werking als de achteruitversnelling
is ingeschakeld of tijdens het
sproeien van de ruiten. Luchttoevoer afsluiten
F
D
ruk op de toets 7 om de
buitenluchttoevoer af te
sluiten.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Toevoer van buitenlucht
F
D
ruk één keer op de toets
7
om de toevoer van
buitenlucht te herstellen.
Met deze stand kan de bestuurder op elk moment
voorkomen dat stank of uitlaatgas het interieur
kan binnendringen, zonder dat dit consequenties
heeft voor de overige instellingen.
F
D
ruk op de toets om de
aanjagersnelheid te regelen:
-
o
m de aanjagersnelheid te
verhogen,
-
o
m de aanjagersnelheid te
verlagen.
Deze functie zorgt ervoor dat de lucht in
het interieur wordt gerecirculeerd, ter wijl de
toevoer van buitenlucht in verband met stank-
en stofoverlast wordt geblokkeerd. Deze functie
kan niet actief zijn bij temperaturen lager dan
5°C; dit om het risico van het beslaan van de
ruiten te voorkomen.
u
kunt de instellingen van de
airconditioning opslaan.
r
a
adpleeg de
rubriek "
op
slaan van de instellingen
tijdens het rijden".
F
D
ruk op toets 6 . Het controlelampje gaat
branden.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
3
ergonomie en comfort
Page 84 of 384

82
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
9. Ontdooiing/ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
8. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming
werkt onafhankelijk van de
airconditioning.
F
D
ruk bij draaiende motor op de toets 8 om
de achterruitverwarming en de verwarming
van de buitenspiegels in te schakelen. Het
controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt
de achterruit- en buitenspiegelverwarming
automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8
of zet de motor af
om de achterruit- en buitenspiegelverwarming
uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw ingeschakeld
als de motor binnen een minuut weer wordt
gestart. F
D
ruk op de toets 9 om de ruiten snel te
ontwasemen. Het controlelampje gaat
branden.
Het systeem regelt de temperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer. Het stuurt de
luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a en 1b om terug
te keren naar de stand “AU TO ” .
bi
j auto's met een s
t
op & s
t
art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.na h et starten bij koude motor bereikt
de aanjager pas na enige tijd zijn
maximale snelheid, om te voorkomen
dat er een te grote hoeveelheid koude
lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde
temperatuur te veranderen als de
auto langere tijd stil heeft gestaan en
de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als
comfortabel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maximale
capaciteit om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk op te heffen.
Condenswater van de airconditioning
wordt langs de onderzijde van de
auto afgevoerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto ontstaan.
oo
k in koude seizoenen is het gebruik
van de airconditioning nuttig. Het
systeem onttrekt vocht aan de lucht
en voorkomt daarmee het beslaan van
de ruiten.
r
i
jd niet te lang zonder de
airconditioning te gebruiken.
sc
hakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit om
onnodig stroomverbruik en dus
brandstofverbruik te voorkomen.
ergonomie en comfort
Page 85 of 384

83
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Kaartleeslampjes
F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
Kaartleeslampjes achter
(Tourer met glazen
panoramadak)
Met de sleutel in het contactslot of met
aangezet contact:
F
D
ruk op de desbetreffende schakelaar 1 .
Het desbetreffende kaartleeslampje gaat
gedurende tien minuten branden.
De kaartleeslampjes achter gaan branden:
- als de sleutel uit het contactslot wordt gehaald,
- als de auto wordt ontgrendeld.
De lampjes gaan geleidelijk uit:
-
a
ls de auto wordt vergrendeld,
-
a
ls het contact wordt aangezet.
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. K aartleeslampjes
Plafonnier vóór
Plafonnier achter
1. Plafonnier achter
2. Kaartleeslampjes In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Permanent uit.
Permanent aan.
-
a
ls de auto wordt ontgrendeld,
-
b
ij het openen van een portier,
-
a
ls de sleutel uit het contact wordt ver wijderd,
-
a
ls op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
-
a
ls de auto wordt vergrendeld,
-
a
ls het contact wordt aangezet,
-
3
0 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden:
-
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
-
i n de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
3
ergonomie en comfort
Page 86 of 384
84
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
sfeerverlichtingDe sfeerverlichting verlicht de middenconsole en de binnenportiergrepen.
MiddenconsoleVerlichting van de
binnenportiergrepen
Werking
Deze verlichting wordt ingeschakeld als
de koplampen automatisch vanwege een
lage lichtsterkte worden ingeschakeld. De
verlichting dooft zodra de verlichting van het
instrumentenpaneel wordt uitgeschakeld.
De lichtsterkte is gekoppeld aan die van het
instrumentenpaneel.
F
D
ruk op de toetsen A om de lichtsterkte te
verhogen of te verlagen. Deze bevindt zich in de binnenportiergrepen
van de voor- en achterportieren.
De verlichting in de binnenportiergrepen van
de achterportieren is uitgeschakeld wanneer de
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
De verlichting bevindt zich in de dakconsole,
naast de plafonnier vóór. Deze verlicht de
middenconsole.
ergonomie en comfort
Page 87 of 384
85
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Dorpelverlichting
Deze lamp verlicht de bodem naast de auto als
het portier geopend is.
Beenruimteverlichting
De beenruimteverlichting voorin gaat branden
als u een portier opent.
De instapverlichting omvat de volgende functies:
-
Plafonniers.
-
be
enruimteverlichting.
-
D
orpelverlichting bij geopend portier.
Instapverlichting
3
ergonomie en comfort
Page 88 of 384
86
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Zonnekleppen
F open, als het contact aan is, het klepje. Het lampje gaat automatisch branden.
kl
ap de zonneklep neer om te voorkomen dat u
verblind wordt door de zon.
sc
hijnt de zon van opzij via de portierruiten
naar binnen, maak dan de zonneklep bij de
binnenspiegel los en klap hem naar de zijruit
toe om.
Gekoeld dashboardkastje
F trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen.
Het dashboardkastje is voorzien van
automatische verlichting.
Het dashboardkastje wordt gekoeld door een
handmatig afsluitbaar ventilatiekanaal A .
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar B voor het uitschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde.
Tijdens het rijden dient het
dashboardkastje gesloten te blijven.
Voorzieningen voorin
F trek de handgreep naar u toe om het te openen.
Opbergvak aan bestuurderszijde
ergonomie en comfort