Page 65 of 276

64WEGWIJS IN UW AUTO
„Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde
stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel
aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de rui-
tenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers scha-
kelen automatisch in als u de hendel langer dan een hal-
ve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven
nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na
enige seconden volgt nog een „reinigingsslag”.
fig. 29L0E0021m
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat. Als u de draaiknop in stand
'zet, schakelt
de achterruitwisser in. Als u bij ingeschakelde ruitenwis-
sers de draaiknop in stand
'zet, schakelt de achterruit-
wisser in die, in dit geval, gelijktijdig werkt (in de ver-
schillende standen) met de ruitenwissers voor maar met
een lagere frequentie. Als u bij ingeschakelde ruitenwis-
sers de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de ach-
terruitwisser langzaam continu wissen. De werking stopt
als de achteruit wordt uitgeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers voor en achter niet
om opgehoopte sneeuw of ijs van de ruit te
verwijderen. In die omstandigheden grijpt,
als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de be-
veiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwisser en-
kele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de
werking niet wordt hervat, wendt u dan tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
„Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendel-
de stand), schakelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel in deze stand houdt, dan worden in een be-
weging de achterruitwisser/-sproeier ingeschakeld; de ach-
terruitwisser schakelt automatisch in als u de hendel lan-
ger dan een halve seconde in deze stand houdt.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 64
Page 66 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO65
1
De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken, na-
dat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een
„reinigingsslag”.
REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de binnen-
spiegel en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt
ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwis-
sers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van
uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog
is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eer-
ste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij he-
vige regen.
fig. 30L0E0023m
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sen-
sor schoon.
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoe-
ligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de over-
gang van stilstaande ruitenwissers (geen slagen) bij een
droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wis-
sen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde
regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma.
Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische
werking.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 65
Page 67 of 276

66WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hen-
del in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschake-
len van de regensensor moet de hendel in stand A of C
worden gezet en daarna in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt inge-
schakeld, maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook
bij een droge ruit.CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge
trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandig-
heden (bijv. snelwegen), met een constante en vooraf in-
gestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoe-
ven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 in stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e ver-
snelling of hoger.
Schakel de regensensor niet in als de auto in
een wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de
regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd
worden gecontroleerd of het systeem is uit-
geschakeld.
fig. 31L0E0022m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 66
Page 68 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO67
1
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snel-
heid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje Üop
het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een mel-
ding op het display (zie de paragraaf „Lampjes op het
instrumentenpaneel” in hoofdstuk „1”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍zet de draaiknop A-fig. 31 in stand ON en trap het gas-
pedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍zet de draaiknop B ten minste drie seconden op (+)
en laat de knop los: de snelheid van de auto is opge-
slagen en het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het intrappen van het gas-
pedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt terug-
gekeerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de op-
geslagen snelheid op de volgende manier worden opge-
roepen:
❍geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk
is aan de opgeslagen snelheid;❍schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid (4e, 5e of 6e
versnelling);
❍druk op de knop C-fig. 31.
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❍trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op;
of
❍zet de draaiknop B-fig. 31 in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snel-
heid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❍schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
❍houd de draaiknop B-fig. 31 in stand (–), totdat de
nieuwe snelheid is bereikt die automatisch zal wor-
den opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snel-
heid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 67
Page 69 of 276

68WEGWIJS IN UW AUTO
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 31 in stand OFF of de contact-
sleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende
gevallen automatisch uit:
❍als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt;
❍als het ASR- of ESP 2-systeem (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) in werking treedt.
Als de cruise-control tijdens het rijden is in-
geschakeld, zet dan nooit de versnellingspook
in de vrijstand.
Bij een storing of een afwijkende werking van
de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31
in stand OFF worden gezet. Laat het systeem,
na controle van de zekering, door het Lancia Ser-
vicenetwerk controleren.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET SPOTJES
fig. 32
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden
in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar A in het midden worden de lampjes C
en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voor-
portieren.
Met de schakelaar A naar links geschoven, blijven de
lampjes C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar
A naar rechts geschoven, blijven de lampjes C en D altijd
ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgescha-
kelde plafondverlichting wordt met de schakelaar:
❍in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
❍in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.
fig. 32L0E0024m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 68
Page 70 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO69
1
De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het
interieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of bui-
tenverlichting.
BELANGRIJK Het plafondlampje in fig. 32 kan zich, bij
enkele uitvoeringen, ook middenachter bevinden (als een
elektrisch bedienbaar opendak aanwezig is).
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of bei-
de schakelaars in de middelste stand staan. Op deze ma-
nier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij
het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu
ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is blijven
staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het uitzetten
van de motor automatisch uit.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te verge-
makkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen.
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:
❍ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de voor-
portieren;
❍ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ongeveer 10 seconden bij het vergrendelen van de por-
tieren.
De werking van de brandduurregeling wordt onderbro-
ken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt ver-
wijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier
branden:
❍ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor;
❍ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier.
❍als de brandstofnoodschakeling in werking treedt; de
verlichting blijft ongeveer 15 minuten branden en scha-
kelt daarna automatisch uit.
fig. 33L0E0025m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 69
Page 71 of 276

70WEGWIJS IN UW AUTO
Als de portieren worden vergrendeld, schakelt de verlich-
ting onmiddellijk uit (tenzij de brandstofnoodschakeling
is ingeschakeld).
PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33
Om de verlichting in of uit te schakelen, moet u op het
door de pijl aangegeven punt (+ teken op het lampenglas
van het plafondlampje) drukken.
De plafondlampjes achter gaan ook branden als de pla-
fondverlichting voor wordt ingeschakeld.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34
Als u de bagageruimte opent, gaat automatisch de baga-
geruimteverlichting branden. Bij het sluiten gaat de ver-
lichting automatisch uit.
fig. 34L0E0026m
BEDIENINGSKNOPPEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
DUALDRIVE fig. 35
Druk op de knop A voor inschakeling van de „CITY”-
functie (zie de paragraaf „Elektrische stuurbekrachti-
ging”). Als de functie is ingeschakeld, dan wordt op het
instrumentenpaneel het opschrift CITY verlicht. Druk nog-
maals op de knop om deze functie uit te schakelen.
KNOP SPORT-FUNCTIE fig. 35
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u op de knop B drukt, wordt de sport-functie inge-
schakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspe-
daalbewegingen en is meer kracht nodig voor het draai-
en van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.
fig. 35L0E0027m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 70
Page 72 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO71
1
Als de functie is ingeschakeld (zie de paragraaf „SPORT-
functie”), dan wordt op het instrumentenpaneel het op-
schrift SPORT verlicht. Druk nogmaals op de knop om
de functie uit te schakelen en de instelling voor normaal
rijden te herstellen.
fig. 36L0E0028m
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36
Druk op de knop A, ongeacht de stand van de contact-
sleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, branden de lampjes
Îen¥op het instrumentenpaneel. Druk voor uitscha-
keling nogmaals op de knop A.
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is af-
hankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich be-
vindt. Houdt u aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de waarschu-
wingsknipperlichten in en gaan gelijktijdig de lampjes
Îen¥op het instrumentenpaneel branden.
De functie schakelt automatisch uit als de remvertraging
niet meer het karakter van een noodstop heeft.
Deze functie voldoet aan de huidige wettelijke voor-
schriften.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-func-
tie niet worden ingeschakeld als de CITY-
functie ingeschakeld is.
Om de SPORT-functie te kunnen inschakelen moet
eerst de CITY-functie worden uitgeschakeld en om-
gekeerd, omdat de kenmerken van deze twee func-
ties tegenstrijdig zijn.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 71