Page 169 of 276

168STARTEN EN RIJDEN
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan
te duwen, te slepen of van een helling af te la-
ten rijden. Op die wijze kan er onverbrande
brandstof in de katalysator terechtkomen, waar-
door deze onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.
Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in
stand STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit
even „op adem” te laten komen. Zet de motor niet on-
middellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel om-
hoog trekken zodat de auto blokkeert.
De auto moet geblokkeerd zijn als de hand-
rem enkele tanden is aangetrokken. Als dit
niet het geval is, laat dan het Lancia Servi-
cenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in
stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje xbranden.
Handrem uitschakelen:
❍trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendel-
knop A-fig. 1;
❍houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.
Het lampje xop het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen,
moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal wor-
den ingetrapt.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 168
Page 170 of 276

STARTEN EN RIJDEN169
3
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❍zet de motor uit en trek de handrem aan;
❍schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog
loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen
dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat
hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel
altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleu-
tel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem
de sleutel mee.
fig. 1L0E0072m
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHA-
KELDE VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppe-
lingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakel-
schema staat, afhankelijk van de uitvoering, op een plaat-
je onder de pook of op de knop van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook
naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per on-
geluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook
voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaan-
de auto worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende
motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens
twee seconden voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee
wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
fig. 2L0E0073m
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 169
Page 171 of 276

170STARTEN EN RIJDEN
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen,
moet de schuifring A onder de knop omhoog worden ge-
trokken en de pook naar links en vervolgens naar voren
worden verplaatst.
Bij de uitvoering Multijet 1.6: om de achteruit R vanuit de
vrijstand in te schakelen, moet de schuifring A onder de
knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts
en vervolgens naar achteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaal uitsluitend
voor het overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet
nooit – zelfs niet licht – op het koppelingspedaal rusten.
Bij uitvoeringen voor bepaalde markten kan de regel-
elektronica van het koppelingspedaal een foutief gebruik
door de bestuurder beschouwen als een storing.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daar-
om mag er niets onder het pedaal liggen dat
dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet
zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pe-
dalen kan worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de
pookknop rusten omdat door de uitgeoefen-
de druk, ook als deze licht is, de interne on-
derdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd
kunnen slijten.
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen, zowel CO
2als andere schade-
lijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstof-
fen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de con-
troles en afstellingen die in het „Geprogrammeerd On-
derhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de
spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt
de weerstand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht
van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning
hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de sta-
biliteit.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 170
Page 172 of 276

STARTEN EN RIJDEN171
3
Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, ba-
gagebox enz. van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze
verminderen de aerodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van
volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig
hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruiten-
wissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmings-
systeem vragen veel stroom, waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt (tot aan 25 % in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor
het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld
20 %): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat
bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische ac-
cessoires kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waar-
door het brandstofverbruik zal toenemen.RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met
stationair toerental en ook niet met een verhoogd toeren-
tal: onder deze omstandigheden warmt de motor veel lang-
zamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaat-
gasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rij-
den en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze ma-
nier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stop-
licht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.
Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelij-
ke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoog-
ste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling
voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt
het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bo-
vendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een ho-
gere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een ge-
lijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en op-
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 171
Page 173 of 276

172STARTEN EN RIJDEN
trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter ge-
leidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de mo-
tor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt
niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30 %
in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij
overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het
brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajec-
ten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens
het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet
de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedge-
keurd type en een adequate elektrische installatie. De mon-
tage van de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-
neel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden
overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels,
waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt be-
perkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te
voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet
worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto.
Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar
aanhangergewicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet
overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maxi-
mum betrekking heeft op het totale gewicht van de aan-
hangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met
aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden
dan 100 km/h.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 172
Page 174 of 276

STARTEN EN RIJDEN173
3
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aan-
hanger. Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het rem-
systeem van de auto uit. Het remsysteem van
de aanhanger moet geheel onafhankelijk van
het hydraulisch remsysteem van de auto worden
bediend.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de
standaard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band
het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt
gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het
type winterbanden exact aan de gegevens die staan vermeld
in de paragraaf „Wielen” in het hoofdstuk „6”. De speci-
fieke eigenschappen van winterbanden verminderen aan-
zienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat ge-
val is het veiliger ze te vervangen. Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de
prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer
er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder
dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het
gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waar-
voor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de
maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid
van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het
interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk
zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maxi-
mum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden
wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rij-
den en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie „Q” mag
niet sneller worden gereden dan 160 km/h; de
geldende snelheidsbeperkingen overeenkom-
stig de nationale wegenverkeerswetgeving moeten
echter altijd worden gerespecteerd.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 173
Page 175 of 276

174STARTEN EN RIJDEN
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en
rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de
voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen ge-
monteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de ket-
tingen nog goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuw-
ketting worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt,
kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het
achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee nor-
male wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden
niet wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventi-
leerde ruimte;
❍schakel een versnelling in;
❍zorg ervoor dat de handrem niet is aangetrokken;
❍maak de minkabel los van de accu en controleer de ac-
culading (zie de paragraaf „Accu – Acculading en elek-
trolytniveau controleren” in hoofdstuk „5”);
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze
met een beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met
daarvoor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en ach-
terruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunst-
stof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het
in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan ver-
dampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal
voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 174
Page 176 of 276

4
NOODGEVALLEN175
Motor starten .......................................................................... 176
Fix&Go automatic, snelle bandenreparatieset........................... 177
Wiel verwisselen ...................................................................... 185
Gloeilamp vervangen ............................................................... 192
Gloeilamp buitenverlichting vervangen .................................... 196
Gloeilamp interieurverlichting vervangen ................................. 201
Zekeringen vervangen ............................................................. 205
Accu opladen .......................................................................... 213
Opkrikken van de auto ............................................................ 213
Slepen van de auto .................................................................. 214 In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service-
en garantiehandleiding vermeld staat. U kunt ook de site www.lancia.com
raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Lancia Servicenetwerk.
175-214 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:53 Pagina 175