Page 161 of 250

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
28
9. Als de aanhanger is voorzien vaneen elektrisch remsysteem moet de remwerking als volgt gecontroleerd worden: breng de wagen/aanhanger-combinatie inbeweging en bedien de aanhangerrem handmatig om de werking te controleren. Op dezemanier kunnen tegelijkertijd de elektrische verbindingen getest worden.
10.Controleer tijdens de rit regelmatig de bevestiging van de lading, dewerking van de verlichting en deremmen.
11.Vermijd ruw wegrijden, fel accelereren en bruusk afremmen.
12.Vermijd scherpe bochten en het snel veranderen van rijstrook.
13.Vermijd het langdurig of vaak
afremmen. Hierdoor kunnen deremmen oververhit raken waardoor de remwerking afneemt. 14. Schakel bij het afdalen van een
helling naar een lagere versnelling om gebruik te maken van de remmende werking van de motor. Bij langdurig heuvelopwaarts rijden moet worden teruggeschakeld naar een lagere versnelling en met gematigde snelheid wordengereden om de kans op overbelasting en oververhitting van de motor te verkleinen.
15.Houd de wagen tijdens een stop bij heuvelopwaarts rijden niet opzijn plaats door gas te geven. Hierdoor kan de automatische transmissie oververhit raken.Gebruik de voetrem of de parkeerrem.
N.B.: Controleer bij het rijden met
aanhanger de olie in de transmissie vaker.
6. Controleer de bandenspanning van
de wagen en de aanhanger. Telage bandenspanning kan het rijgedrag nadelig beïnvloeden. Controleer ook de bandenspanningvan het reservewiel.
7. De wagen/aanhanger-combinatie
heeft meer last van zijwind enturbulentie. Als u gepasseerd wordt door een groot voertuig, houd dan de snelheid constant en het stuurrechtuit. Verminder snelheid als de wervelingen te sterk zijn om zo uit de turbulentie van het anderevoertuig te komen.
8. Neem bij het parkeren van de wagen/aanhanger-combinatie, vooral op een helling, alle normale voorzorgsmaatregelen in acht.Draai de voorwielen richting stoeprand, trek de parkeerrem stevig aan en schakel de eerste ofachteruitversnelling in (handgeschakelde versnellingsbak) of de parkeerstand (automatischetransmissie). Breng bovendien wielblokken aan voor de wielen van de aanhanger.
Page 162 of 250
2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
29
!
LET OP:
Als bij het rijden met aanhanger
oververhitting plaatsvindt (temper- atuurmeter gaat naar het rodegebied), kunnen de volgende maatregelen de oververhitting verminderen of opheffen:
1. Zet de airconditioning uit.
2. Matig de snelheid.
3. Schakel bij het heuvelopwaarts
rijden een lagere versnelling in.
4. Laat de motor bij fileverkeer tijdens stilstaan versneld stationair draaien met de transmissie in neutraal of deparkeerstand.
Page 163 of 250
3
IN GEVAL VAN PECH
3
Als de motor niet aanslaat ............................................. 3-2
Starten met hulpstartkabels ........................................... 3-3
Als de motor te heet wordt ............................................. 3-4Reservewiel.................................................................. 3-6
Handelingen bij een lekke band ..................................... 3-7
Wiel verwisselen ........................................................... 3-8
Als uw auto moet worden gesl eept ..............................3-12
Bij verlies van sleutels ................................................. 3-16
Page 164 of 250

3IN GEVAL VAN PECH
2
!
ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT
SD020A1-FX SD020B1-FX
Als de startmotor niet of langzaam ronddraait
1. Let er bij een automatische transmissie op dat de keuzehandel in de stand "N" of "P" staat. Trek de handrem aan.
2. Controleer of de accupolen schoon zijn en de klemmen goed vastzitten.
3. Schakel de interieurverlichting in.
Als de verlichting zwakker wordt ofuitgaat bij het starten van de mo- tor, is de accu ontladen.
4. Probeer de motor niet te starten door de wagen aan te duwen of teslepen. Zie de richtlijnen voor "Starten met hulpstartkabels" opde volgende pagina's. D010C02A-GXT Als de startmotor werkt, maar
de motor niet aanslaat
1. Controleer het brandstofpeil.
2. Controleer de stekkeraansluitingen op de bobine en de bougies(benzinemotor) of de aansluitingen op de gloeibougies en het relais van de gloeibougies (dieselmotor).Zet loszittende aansluitingen weer vast.
3. Controleer de brandstofleidingen in de motorruimte
4. Als de motor niet aanslaat, raadpleeg dan uw Hyundai dealerof schakel professionele hulp in.
WAARSCHUWING:
De motor mag niet worden gestart door de wagen te duwen of te slepen. Dit kan schade veroorzaken. Bovendien kan door het aanduwen of-slepen de katalysator te heetworden waardoor brandgevaar ontstaat.
OMC055018
Page 165 of 250

3
IN GEVAL VAN PECH
3
!
STARTEN MET HULPSTARTKABELS
AD020D1-AX Wat te doen als de motor tijdens
het rijden afslaat
1. Laat de snelheid geleidelijk afnemen, blijf rechtuitrijden. Zet de wagen langs de kant van de weg op een veilige plaats.
2. Schakel de waarschuwings- knipperlichten in.
3. Probeer de motor te starten. Als de motor niet aanslaat, raadpleegdan "ALS DE MOTOR NIETAANSLAAT". D020A02A-AXT
WAARSCHUWING:
Het starten met hulpstartkabels kan
gevaarlijk zijn. Het niet exactopvolgen van de richtlijnen kanernstige verwondingen of schade aan de wagen tot gevolg hebben! Roep in geval van twijfel des-kundige hulp in. Accu's bevatten zwavelzuur dat giftig en in hoge mate corrosief is. Draag bij hetstarten met hulpstartkabels een bril en let erop dat accuvloeistof niet in aanraking komt met de huid,uw kleding of de wagen. o Als accuzuur op de huid of in de
ogen komt, spoel dan dedesbetreffende plaats gedurende tenminste 15 minuten met water af. Raadpleeg direct een arts. Moetu naar een eerste hulppost worden vervoerd, houd de desbetreffende plaats dan m.b.v. een spons ofdoek met water nat.
o Bij het starten met hulpstartkabels
produceert een accu een explosiefgas. Rook niet en voorkom open vuur of vonken.
o Als hulpaccu moet een 12-volt accu worden gebruikt. Probeer in geval van twijfel de wagen niet te startenm.b.v. hulpstartkabels.
o Volg bij het starten m.b.v.
hulpstartkabels en een ontladenaccu de volgende richtlijnen exact op:
Hulpaccu
D020A02MC
Ontladen accu
Page 166 of 250

3IN GEVAL VAN PECH
4ALS DE MOTOR TE HEET WORDT
1. Staat de hulpaccu in een andere wagen, dan mogen de twee wagens niet met elkaar in aanraking komen.
2. Schakel alle onnodige verlichting en accessoires in beide wagensuit.
3. Sluit de klemmen van de hulpstartkabel aan in de volgorde zoals in de afbeelding wordtweergegeven. Sluit één klem van de hulpstartkabel aan op de pluspool of kabel van de ontladenaccu. Sluit vervolgens het andere eind van dezelfde kabel aan op de pluspool of kabel van de hulpaccu.Sluit vervolgens één klem van de andere kabel aan op de negatieve (min) pool of kabel van de hulpaccu.Sluit vervolgens het andere eind van de kabel aan op een massief metalen gedeelte van de motor.Sluit de kabel niet aan op een bewegend gedeelte.
4. Start de motor van de wagen met de hulpaccu en laat deze enkeleminuten draaien. Laat de motor in deze wagen tijdens het startenm.b.v. startkabels draaien met 2000 t/min. D030A02TB-GXT Staat de koelvloeistoftemperatuur-
meter te hoog, levert de motor weinig vermogen of "pingelt" de motor, danis de motor waarschijnlijk te heet. Ga dan als volgt te werk:
1. Breng de wagen zo snel mogelijk
op een veilige plaats tot stilstand.
2. Plaats bij een automatische transmissie de keuzehandel in stand "P" of bij een handges-chakelde versnellingsbak de versnellingshandel in neutraal en trek de handrem aan. Schakeleventueel de airconditioning uit.
3. Bij koelvloeistoflekkage of stoomvorming onder de motorkap; zet de motor dan af. Wacht met het openen van de motorkap totgeen koelvloeistof meer weglekt en er geen stoom zichtbaar is. Is er geen merkbaar verlies van koelvloeistof en geen stoom, laat de motor dan draaien en controleer of de ventilator werkt. Is dit niethet geval zet dan de motor af.
5. Start de motor. Laat nadat de mo-
tor is aangeslagen dehulpstartkabels aangesloten en laat de motor enkele minuten draaien met 2000 t/min.
6. Verwijder voorzichtig de hulpstartkabels in omgekeerdevolgorde van aansluiten.
Bij onzekerheid omtrent de reden van
de ontladen accu, moet u hetlaadsysteem laten controleren door uw Hyundai dealer.
Page 167 of 250

3
IN GEVAL VAN PECH
5
!!
!
4. Controleer of de V-riem van de
waterpomp ontbreekt. Is dit niet het geval controleer dan of deze strak zit. Is de V-riem in orde, controleer dan de radiateur, deslangen en onder de wagen op koelvloeistoflekkage. (Is de airconditioning ingeschakeld geweest, dan is het gebruikelijk dat er koud water uitstroomt).
WAARSCHUWING:
Houd uw handen uit de buurt van bewegende delen zoals de ventila- tor en V-riemen terwijl de motor draait. WAARSCHUWING (Alleen Diesel):
Geen werkzaamheden verrichten aan het injectiesysteem wanneer demotor draait of binnen 30 secondennadat deze is afgezet.Hogedrukpomp, rail, verstuivers en verstuiverleidingen staan onder hoge druk, zelfs nadat de motor isafgezet. De brandstofstraal dieontstaat door brandstoflekkage kanernstige verwondingen veroorzakenwanneer deze met het lichaam in aanraking komt. Mensen met een pacemaker mogen niet binnen 30cm van de ECU of de bedrading inde motorruimte komen als de mo-tor draait, aangezien de hogestroom waarmee het common-rail- systeem werkt een grootmagnetisch veld veroorzaakt. WAARSCHUWING:
Verwijder de radiateurdop niet wanneer de motor warm is. Hierdoor kan koelvloeistof uit deradiateur spuiten hetgeen ernstige brandwonden tot gevolg kan hebben.
6. Als de oorzaak van de oververhitting niet duidelijk is, wachten tot de temperatuur tot normaal is gedaald.Wanneer koelvloeistof verloren is gegaan, voorzichtig koelvloeistof in het expansiereservoir bijvullen tot het peil de middelste markering bereikt.
7. Vervolg voorzichtig uw weg en blijf attent op tekenen vanoververhitting. Raakt de motoropnieuw oververhit, neem dan con- tact op met uw Hyundai dealer.
5. Is de V-riem van de waterpomp gebroken of is er sprake vankoelvloeistoflekkage, zet de motor dan direct af en neem contact opmet de dichtstbijzijnde Hyundai dealer.
! LET OP:
Ernstig verlies van koelvloeistof
wijst op een lek in het koelsysteem hetgeen zo snel mogelijk door uw Hyundai dealer moet worden gerepareerd.
Page 168 of 250

3IN GEVAL VAN PECH
6RESERVEWIEL
D040B03A-GXT VOLLEDIG RESERVEWIEL (Indien gemonteerd) Onderstaande instructies voor het
volwaardige reservewiel moeten worden opgevolgd: na het aanbrengenvan het reservewiel moet de bandenspanning zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet regelmatig
worden gecontroleerd en op devoorgeschreven waarden wordengehouden.
Bandenspanning reservewiel
I030A02MC
4 Deurs
T115/70D15 T125/80D15
420 kPa (60 psi)
D040A01MC-GXT THUISKOMER (Indien gemonteerd) De volgende aanwijzingen voor het reservewiel zijn van belang:
1. Controleer de bandenspanning van het reservewiel zo snel mogelijk na het monteren en pas zo nodig de bandenspanning aan op de correcte waarde. De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd en op de voorgeschreven waardeworden gehouden.
Bandenspanning reservewiel
2. Het reservewiel mag slechts tijdelijk worden gebruikt en moet weer worden opgeborgen in debagageruimte zodra de normale band is gerepareerd of vervangen.
3. Permanent gebruik bij snelheden boven 80 km/h (50 mph) is niet aanbevolen. LET OP:
o Gebruik geen sneeuwkettingen op het tijdelijke reservewiel.
o Gebruik hoogstens één tijdelijk reservewiel tegelijkertijd.
4. Omdat het tijdelijke reservewiel
speciaal is ontworpen voor uw automag hij niet worden gebruikt op andere auto's.
5. De band van het tijdelijke reservewiel mag niet wordengebruikt op andere velgen terwijl normale banden, winterbanden,wieldoppen en sierringen niet mogen worden aangebracht op de velg van het tijdelijke reservewiel. Hetgebruik op dergelijke wijze kan leiden tot beschadigingen aan de onderdelen of de auto.
6. De bandenspanning van het
opgeborgen reservewiel moetmaandelijks worden gecontroleerd.
!
Bandenmaat
Bandenspanning