Page 145 of 250

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
12
C090I02MC-AXT LET OP:
o Stand "R", "D" en "P" mogen uitsluitend worden ingeschakeld als de wagen geheel stil staat.
o Breng de motor niet op toeren als de achteruit of een vooruitversnelling is ingeschakeld terwijl het rempedaal of de handrem worden bediend.
! C090P01A-GXT Overdrive schakelaar Zodra de overdrive schakelaar wordt
bediend schakelt de transmissie automatisch de tweede, derde en de overdrive versnelling in. Als de over- drive schakelaar wordt uitgeschakeldwordt de overdrive versnelling niet ingeschakeld. Onder normale rij- omstandigheden moet de keuze-handel in stand "D" staan en moet de overdrive schakelaar zijn ingeschakeld. Voor het verplaatsenvan de keuzehandel kan het nodig zijn de ontgrendelingsknop aan de zijkant in te drukken.
B090H01A-GXT N.B.:
o Bij het inschakelen van een
vooruit of de achteruit versnelling vanuit "N" of "P" is het aan te bevelen het rempedaal in te drukken.
o Als de contactsleutel in de stand "ON" staat en het rempedaalwordt helemaal ingedrukt, schakelt de keuzehandel van de stand "P" over in een anderestand. (Indien gemonteerd).
o Het is altijd mogelijk vanuit
stand "R", "N", "D", "2" of "L"stand "P" in te schakelen.
OMC035016
o Als van stand "P" of "N" destand "R", "2" of "L" wordt ingeschakeld moet het rempedaal worden ingedrukt.
o Gebruik stand "P" niet als vervanging van de handrem.Trek de handrem altijd aan en zet de keuzehandel in stand "P" als het contact wordt afgezet. Laat de wagen nooit achter met stationair draaiende motor.
o Als wordt weggereden op een steile helling, dan kan de auto de neiging hebben om achteruitte rollen. Door met de keuzehandel de tweede versnelling in te schakelen kanhet achteruit rollen worden voorkomen.
o Het vloeistofpeil van de automatische transmissie moetregelmatig worden gecont- roleerd.
o Zie het onderhoudsschema voor
de aanbevolen vloeistoffen.
Page 146 of 250

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
13
!
Voor een snelle acceleratie moet het gaspedaal geheel worden ingedrukt.Afhankelijk van de rijsnelheid schakelt de transmissie terug naar een lagere versnelling. C090N06A-AXT Een goede rijstijl
o Plaats bij ingedrukt gaspedaal de keuzehandel vanuit een rijstand nooitin stand "P" of "N".
o Plaats de keuzehandel nooit in stand "P" wanneer de wagen rijdt.
o Zorg er voor dat de wagen stil staat voordat stand "R" of "D" wordt ingeschakeld.
o Zet de keuzehandel nooit in stand "N" tijdens het bergafwaarts rijden.Dit is uiterst gevaarlijk. Laat dekeuzehandel altijd in een rijstand staan.
o Laat uw voet niet op het rempedaal rusten. Hierdoor kunnen de remmen te warm worden waardoor zij nietmeer optimaal functioneren. Neem bij het bergafwaarts rijden tijdig gas terug en schakel een lagereversnelling in. Hierdoor remt de wagen op de motor af waardoor de rijsnelheid wordt verminderd. o Neem gas terug voordat u een
lagere versnelling inschakelt.Anders is het mogelijk dat de lagere versnelling niet in aangrijping komt.
o Plaats de keuzehandel niet alleen in stand "P" om de auto in stilstandte houden, maar trek altijd de handrem aan.
o Wees uiterst voorzichtig bij het
rijden op een glad wegdek. Weesvooral voorzichtig bij het remmen, het gas geven en het schakelen. Op een glad wegdek en bij eenabrupte wijziging van het motortoerental kunnen de aangedreven wielen hun gripverliezen waardoor de wagen in een slip raakt.
o Voor optimale prestaties van de auto en een laag brandstofverbruikmoet het gaspedaal rustig en gelijkmatig worden ingetrapt enlosgelaten.
o Maak gebruik van de overdrive voor een gunstig brandstofverbruik en comfortabel rijden. Als op de motor moet worden afgeremd moet stand"D" worden gekozen; dit geldt ook als herhaaldelijk tussen de derde en de vierde versnelling wordt WAARSCHUWING:
o Voorkom hoge bochtsnelheden.
o Maak geen snelle stuurwielbewegingen, zoalsplotseling van rijbaan veranderen of snelle scherpe bochten.
o Draag altijd veiligheidsgordels. Bij een ongeval heeft een inzittende die geen veiligheidsgordel gebruikt duidelijk meer kans op ernstigletsel dan iemand die wel een veiligheidsgordel gebruikt.
o Als bij hogere snelheden de macht over het stuur verlorengaat, neemt de kans op omkantelen sterk toe.
o De macht over het stuur gaat vaak verloren als twee of meerwielen naast de weg komen en de bestuurder het stuur te ver verdraait om weer op de wegterug te komen.
geschakeld; bij voorbeeld bij hetoprijden van hellingen. Schakel deoverdrive zo snel mogelijk weer in.
Page 147 of 250

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
14
!
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
C120A01FC-GXT (Indien gemonteerd)
Het antiblokkeersysteem (ABS) is
ontworpen om, tijdens plotseling remmen of bij gevaarlijke wegom-standigheden, het blokkeren van een wiel te voorkomen.
Een regeleenheid registreert de
snelheid van het wiel en controleertde druk naar iedere rem. Op deze wijze zal, in een noodsituatie of bijeen glad wegdek het antiblok- keersysteem de controle over het voertuig tijdens het remmenverbeteren.
o Indien het antiblokkeersysteem in werking treedt, kan in het rempedaal een lichte reactiegevoeld worden, tijdens het remmen. Ook is een klikkend geluid in het motorcompartimentonder het rijden waarneembaar. Dit zijn normale verschijnselen ten teken dat uwantiblokkeersysteem goed functioneert. o Indien het antiblokkeersysteem
in werking treedt, kan in het rempedaal een lichte reactie gevoeld worden, tijdens het remmen. Ook is een klikkend geluid in het motorcompartiment onder het rijden waarneembaar. Dit zijnnormale verschijnselen ten teken dat uw antiblokkeersysteem goed functioneert.
o Als de auto naast de weg raakt,moet niet scherp worden teruggestuurd, maar moet de snelheid worden verminderd voordat wordt geprobeerd om deauto weer op de weg terug te krijgen.
o Nooit de geldende snelheidslimiet overschrijden.
o Als uw auto vast komt te zitten in sneeuw, modder, zand enz.,dan kan de auto mogelijk loskomen door de auto voor- enachteruit te bewegen (schommelen). Probeer dit niet als mensen of objecten zich inde buurt van de auto bevinden. Tijdens het "schommelen" kan de auto opeens voor- of achteruitbewegen als de auto loskomt en daarbij de personen of objecten in de nabijheid verwonden/beschadigen. WAARSCHUWING:
Het ABS (ESP) voorkomt geen
ongelukken als gevolg van onjuisten gevaarlijk rijgedrag. Zelfs al isde beheersing van de auto tijdens noodremmingen verbeterd, toch moet altijd een veilige afstandworden aangehouden. Onder ex- treme wegomstandigheden moet de snelheid altijd worden vermin-derd.
Onder de volgende omstandig-
heden kan de remweg voor auto'smet ABS (ESP) zelfs langer zijn dan voor auto's zonder ABS (ESP).
Page 148 of 250

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
15
o Op wegen met een ruwe wegdek
of als ze zijn bedekt met grind of sneeuw.
o Bij het rijden met sneeuwket-
tingen.
o Op wegen waar kuilen in het wegdek aanwezig zijn of waar dehoogte van het wegdek ongelijk is.
Op deze wegen moet met verminderde snelheid worden gereden. De veiligheidsvoorzieningen van een auto met ABS (ESP) mogen niet worden uitgeprobeerd bij hogesnelheid of in bochten. Hierdoor kan de veiligheid van uzelf of van anderen in gevaar komen.
ELEKTRONISCHE STABILITEITSREGELING(ESP) De elektronische stabiliteitsregeling (ESP) is een elektronisch systeemdat de bestuurder helpt bij het onder controle houden van de auto onder kritische omstandigheden. Het is geen vervanging voor een veilige rijstijl. Factoren zoals snelheid, de conditie van de weg en de manierwaarop de bestuurder de auto bestuurt, zijn van invloed op de mate waarin het ESP kan voorkomen dat decontrole wordt verloren. Het blijft uw verantwoordelijkheid om met redelijke snelheden te rijden en bochten tenemen en een ruime veiligheidsmarge in acht te nemen.
LET OP:
Als wordt gereden met eenafwijkende velg- of bandenmaat is het mogelijk dat het ESP niet juistwerkt. Als banden worden vervangen, zorg er dan voor dat deze dezelfde maat hebben als deoude banden.
!
C310A01JM-AXT (Indien gemonteerd) De elektronische stabiliteitsregeling
(ESP: Electronic Stability Program) dient voor het stabiel houden van de auto in bochten. Het ESP controleert waar u heen stuurt en waar de auto inwerkelijkheid heengaat. ESP bedient de remmen van de
afzonderlijke wielen en regelt hetmotormanagementsysteem, zodat de auto stabiel blijft.
B310A01MC
Page 149 of 250

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
16
!WAARSCHUWING:
De elektronische stabiliteitsregeling
is alleen een hulpmiddel; alle normale voorzorgsmaatregelen bijhet rijden in slecht weer of op een wegdek met weinig grip moeten in acht worden genomen.
C310B01JM-AXT ESP AAN/UIT Als het ESP actief is, dan knippert de ESP-lamp in het instrumentenpaneel.Als de regeling wordt uitgeschakeldm.b.v. de ESP-schakelaar, dan gaat de ESP-OFF-lamp continu branden. Als het ESP is uitgeschakeld, dankan de stabiliteitsregeling niet geactiveerd worden. Pas daarom uw rijstijl aan. Druk voor het inschakelenvan de regeling opnieuw de schakelaar in. De ESP-OFF-lamp moet nu doven. N.B.: Het ESP wordt automatisch weer ingeschakeld nadat de motor isuitgezet en opnieuw is gestart. C310D01JM-AXT Controle- en waarschuwingslampen De lampen moeten gaan branden als de contactsleutel op "ON" of "START" is gezet. Vervolgens moeten delampen na drie seconden doven.Laat de auto controleren door eenHyundai dealer als de lampen nietgaan branden of de ESP- of ESP- OFF-lamp niet na 3 seconden uitgaat. Als een storing optreedt tijdens de rit, dan wordt dit aangegeven door eenbrandende ESP-OFF-lamp.Als de ESP-OFF-lamp brandt, parkeeruw auto dan op een veilige plek en zet de motor uit. Start vervolgens de motor opnieuw en controleer of de ESP-OFF-lamp dooft. Als de lamp blijft branden nadat de motor is gestart, laat dan uw auto door een Hyundai dealer controleren.
PARKEERHULP
C400A03P-GXT (Indien gemonteerd) De parkeerhulp waarschuwt de
bestuurder tijdens het achteruitrijden met een signaal zodra de afstand tussen de auto en een voorwerp achter de auto minder dan 120 cm wordt.Het systeem dient slechts als hulpmiddel vermindert niet de noodzaak om voorzichtig te rijden.Het bereik van de parkeersensoren is beperkt en niet alle voorwerpen worden even goed opgemerkt. Blijf daaromaltijd alert tijdens het achteruitrijden.
OMC025109
Sensor
Page 150 of 250

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
17
!WAARSCHUWING:
De parkeerhulp biedt slechts aanvullende informatie. De bestuurder dient altijd zelf achteruitte kijken. De werking van het systeem kan worden beïnvloed door diverse factoren en kan nietblindelings worden vertrouwd. Werking van de parkeerhulp Inschakelen
o Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld als de achter- uitversnelling is ingeschakeld en het contact in stand ON staat. Bij een snelheid van meer dan 5 km/h wordt het systeem mogelijk niet juist geactiveerd.
o Het bereik van de parkeersensoren bedraagt ongeveer 120 cm.
o Als er zich twee voorwerpen achter de auto bevinden, zal hetdichtstbijzijnde als eerste wordengeregistreerd. Waarschuwingssignalen
o Als de afstand tussen 120 cm en 81 cm bedraagt, klinkt er met regelmatige tussenpozen een signaal
o Als de afstand tussen 80 cm en 41cm bedraagt, klinkt er metregelmatige tussenpozen een dubbel signaal : Zoemer klinkt vaker
o Als de afstand minder dan 40 cm
bedraagt, klinkt het signaal continu.
Gevallen waarin de parkeerhulp niet werkt De parkeerhulp werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
1. Als er ijsvorming op de sensor is (de sensor werkt weer normaal als het ijs gesmolten is).
2. Als de sensor bedekt is met sneeuw of een andere substantie (de sen- sor werkt weer normaal zodra deze vrij is gemaakt).
3. Bij het rijden op oneffen wegen en op hellingen.
4. Als bepaalde hoogfrequente geluiden, zoals claxons,racemotoren, luchtremmen van vrachtwagen en dergelijke de werking van de sensoren beïnvloeden. 5. Bij zware regenval of opspattend
water.
6. Door zenders of mobiele telefoons in de buurt van de sensors.
7. Als de sensor bedekt is met sneeuw.
8. Rijden met een aanhanger. Het sensorbereik kan in de volgende gevallen afnemen:1. Als de sensor vuil is (de sensor werkt weer normaal zodra deze schoon is).
2. Bij extreem hoge of lage buitentemperaturen.
De volgende voorwerpen wordenmogelijk niet opgemerkt door de sensoren:
1. Smalle voorwerpen als touwen, kettingen enz.
2. Voorwerpen die de hoogfrequente signalen van de sensor absorberen,zoals kleding, sponsachtigematerialen en sneeuw.
3. Bij voorwerpen lager dan 1 meter en smaller dan 14 cm.
Page 151 of 250

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
18
!LET OP:
1. Het waarschuwingssignaal klinkt mogelijk niet regelmatig als het voorwerp achter de auto beweegt of een grillige vorm heeft.
2. De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord rakenals de bumperhoogte of de inbouwpositie van de sensoren is gewijzigd. Achterafgemonteerde accessoires kunnen het bereik van de sensoren beïnvloeden.
3. Voorwerpen die kleiner zijn dan 40 cm worden mogelijk niet ofniet goed geregistreerd. Weesalert.
4. Als de sensor bedekt is met sneeuw, ijs of vuil, werkt deze mogelijk niet goed totdat deze weer schoon en droog is gemaaktmet een zachte doek.
5. Druk, kras of stoot niet met harde
voorwerpen tegen de sensor.Anders kan het oppervlak van de sensor beschadigd raken. Hierdoor werkt de sensormogelijk niet goed meer.! LET OP:
Het systeem werkt alleen in het
gebied waar de parkeersensoren zijn geplaatst. Kleine of smallevoorwerpen die zich tussen twee sensoren in bevinden, worden mogelijk niet geregistreerd. Kijkdaarom altijd zelf mee tijdens het achteruitrijden.
Informeer bestuurders die onbekend
zijn met de auto over demogelijkheden en beperkingen van het systeem. Schade aan de auto en persoonlijk
letsel, ontstaan vanwege het onjuistfunctioneren van de parkeerhulp, vallen niet onder de garantie. Rijd daarom altijd veilig en voorzichtig. WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dichtlangs voorwerpen of personen, in het bijzonder kinderen, rijdt. Houd er rekening mee dat sommigevoorwerpen mogelijk niet door de sensoren worden geregistreerd. Controleer altijd met eigen ogen of de weg vrij is. N.B.: Als u geen waarschuwingsgeluid hoort of als de zoemer mettussenpozen klinkt, als u de stand R inschakelt, kan dit duiden op een storing in de parkeerhulp. Laat indat geval uw auto zo snel mogelijk controleren door een officiële Hyundai dealer.!
Page 152 of 250

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
19
!
SC140A1-FX
WAARSCHUWING:
Plaats geen voorwerpen op de hoedenplank achter de achterbank. Bij een aanrijding of plotseling afremmen kunnen dergelijkevoorwerpen naar voren schuiven waardoor de wagen wordt bescha- digd of inzittenden verwondingenkunnen oplopen.
o Controleer voor het wegrijden of de handrem is vrij gezet en de controlelamp voor de handrem niet brandt.
o Bij het rijden in de regen of door
water en nadat de wagen is gewassen, kunnen de remmen nat worden. Natte remmen zijn gevaarlijk! Natte remmen hebben een langere remweg tot gevolg en de wagen kan naar één kant trekken. Rij voorzichtig als u vermoedt dat de remmen nat zijn. Wanneer de wagen niet normaal remt, zijn de remmen waarschijnlijk nat en zal er meer druk op het rempedaal moeten worden uitgeoefend of trekt de wagen bij het remmen naar één kant. Druk,
OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE REMMEN
om de remmen te drogen, licht op het rempedaal totdat de wagen weernormaal remt. Heeft dit geenresultaat, zet de wagen dan zosnel mogelijk stil en bel uw Hyundai dealer voor assistentie.
o Plaats de versnellingshandel niet in neutraal als u bergafwaarts rijdt. Dit kan gevaarlijk zijn. Houd altijdeen versnelling ingeschakeld, remde wagen af en schakel vervolgensnaar een lagere versnelling zodat op de motor kan worden afgeremd.
o Laat uw voet niet op het rempedaal rusten. Dit kan gevaarlijk zijn doordat de remmen hierdoor te heetkunnen worden en niet meeroptimaal functioneren.
o Als u een lekke band krijgt, druk dan licht op het rempedaal. Zodra u voldoende snelheid heeft verminderd en het zonder gevaarmogelijk is, rijd de wagen dan vande weg af en breng hem totstilstand. Als uw wagen is uitgerustmet een automatische transmissie laat hem dan niet "kruipen". Vermijd dit door uw voet op het rempedaalte houden wanneer de wagen tot stilstand is gekomen. o Wees voorzichtig bij het parkeren
op een helling. Trek de handrem aan en plaats de keuzehandel in stand "P" (automatische trans- missie) of in de eerste of achteruitversnelling (handgeschakelde versnellingsbak). Als u de wagen op een helling parkeert, draai dande voorwielen in een zodanige stand dat de wagen niet kan wegrollen. Leg zonodig blokken voor of achterde wielen.
o Een aangetrokken handrem kan vastvriezen. Deze kans isaanwezig wanneer zich sneeuw of ijs om of bij de achterremmen heeft opgehoopt of als de remmen natzijn. Als u denkt dat deze kans aanwezig is, zet de wagen dan tijdelijk op de handrem en zet deversnellingshandel in neutraal resp. Bij automatische transmissie in stand "P". Blokkeer de achterwielenzodat de wagen niet kan wegrollen. Zet daarna de handrem vrij.
o Een voertuig met een automatische versnellingsbak mag nooit met de voet op het gaspedaal tot stilstandgehouden worden op een helling. Gebruik daar altijd de rem of handrem voor.